Verslag van de vergadering van 22 november 2016 (2016/2017 nr. 8)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 22.43 uur
De heer Rinnooy Kan i (D66):
Voorzitter. Ik denk dat het voor de heer De Grave ten minste even nuttig zou kunnen zijn om eens mee te gaan met de heer Van Apeldoorn of mevrouw Vos als zij op bezoek gaan bij hun achterban. Ik denk dat hij daarvan misschien net zo veel kan leren als zij van een bezoek aan een groep VVD'ers. Misschien dat hij dan ook wat meer begrip kan opbrengen voor de noden en de zorgen waaraan zij refereren, want deze zijn niet verzonnen.
Ik heb met grote bewondering en waardering geluisterd naar het betoog van de minister. Het was evident deskundig en toegewijd, veel lof en dankbaarheid daarvoor. Ik ben hem nog wel iets verschuldigd. Wij hadden een kleine woordenwisseling over de inspanningen in de publieke onderzoeksuitgaven. Ik heb tussentijds kunnen vinden waar ik mijn informatie vandaan haalde. Zij komt uit een rapport van het Rathenau-instituut, waarin een overzicht wordt geboden van de totale overheidsuitgaven aan R&D en innovatie. Ik zal het u precies vertellen: in 2015 was dit 6.324 miljoen, in 2016 6.196 miljoen, in 2017 6.063 miljoen en in 2018 5.988 miljoen. Dit lijkt mij een dalende lijn in absolute aantallen. Ik hoor graag op enig moment van de minister waarin ik mij vergis.
Een tweede punt dat hij nog van mij tegoed heeft, is een punt dat ik eigenlijk van hem tegoed had, namelijk iets meer diepte in de discussie over de vraag waarom Nederland later op gang gekomen is. Met alle lof die wij voor de Nederlandse economische ontwikkeling kunnen hebben, is het ontegenzeggelijk zo dat andere landen om ons heen zich sneller hebben hersteld van de economische crisis dan Nederland. De minister heeft er wel iets over gezegd. Hij heeft een verwijzing gemaakt, dat lijkt me ook juist, in de richting van onze lange balans: het bekende probleem van een hoge schuldenpositie aan de ene kant en hoge activa aan de andere kant. Wij sparen veel. Terzelfdertijd zijn we hoge schulden aangegaan voor onze woningfinanciering. Ik heb één suggestie gedaan waarop hij niet heeft gereageerd. Zouden we niet wat preciezer moeten kijken naar een mogelijkheid van balansverkorting, die erop neer zou komen dat we enige interactie tussen die twee activiteiten toestaan? Wij zetten die twee activiteiten dan niet gescheiden naast elkaar, maar maken het mogelijk om op enig moment geld vanuit de ene naar de andere over te hevelen en weer terug te gaan. Dat lijkt mij een hervormingsopdracht van de eerste orde. Ik zou heel graag willen horen of de minister dat inzicht deelt, al verwacht ik niet dat hij er nog heel veel aan kan doen.
Een laatste punt waar de minister niet echt op heeft gereageerd, is de kwestie van de aandacht voor de financiële sector. Ik zou het zelf een nuttige zaak vinden als wij zoeken naar een mogelijkheid om inderdaad zoals het WRR-rapport suggereert, één keer per jaar een momentopname te krijgen van die financiële sector, los van dit debat. Dit is belangrijk voor ons, misschien wel te belangrijk voor ons als de WRR gelijk heeft, en de moeite van een zorgvuldige discussie waard. Ik kan me goed voorstellen dat deze Kamer daarvoor een passend forum zou opleveren.
Ten slotte wil ik ook nog iets zeggen tegen staatssecretaris Wiebes, want het DBA-debat heeft centraal gestaan vanavond. Ik ben niet de enige die, ook niet voor de eerste keer, de staatssecretaris met de grote verbale behendigheid die we van hem gewend zijn, een hele grote draai heeft zien maken en toelichten. Terzelfdertijd heb ik het gevoel — ik zeg dat met enige aarzeling — dat in die hele wijze van presenteren en communiceren te weinig doorklinkt van wat dit hele beleid — de toch wel treurige ontwikkeling van de Wet DBA, de totstandkoming en de poging tot implementatie ervan — heeft aangericht bij hele grote aantallen zzp'ers, die hieraan op z'n minst een aantal bijzonder onaangename maanden te danken hebben gehad. Het is een onaangename ervaring die wij hen hadden kunnen besparen als wij hadden gedaan wat wij hadden moeten doen en niet nu achteraf tot de conclusie waren gekomen dat de volgorde van beleidsvorming de verkeerde is geweest.
Ik ben ervan overtuigd dat de staatssecretaris te goeder trouw is in zijn voornemens tot communicatie. In die communicatie zal meer nodig zijn dan verbale behendigheid alleen om het vertrouwen te herwinnen van deze groep, die zich, met bijzonder veel reden, slecht behandeld voelt door de politiek. In de manier waarop de staatssecretaris in deze ruimte daarover spreekt, klinkt te weinig begrip en te weinig inlevingsvermogen door voor hetgeen is aangericht in de levens en de levenszekerheid van grote groepen zelfstandigen, die ons zeer ter harte zouden moeten gaan. Ik geef hem dat graag mee, voordat hij op zijn kruistocht in hun richting vertrekt.