Plenair Schrijver bij behandeling Europees OM



Verslag van de vergadering van 6 december 2016 (2016/2017 nr. 10)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.08 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schrijver i (PvdA):

We hebben het onderwerp instelling van een Europees Openbaar Ministerie al enkele jaren in behandeling. In de loop van de afgelopen tijd, ook tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap, is er hard aan getrokken om het voorstel realistischer te maken en te richten op samenwerking tussen de Europese Unie en de lidstaten en tussen de lidstaten onderling, in plaats van weer het optuigen van een supranationale instelling die de Europese Commissie aanvankelijk voor ogen stond. Het EU-verdrag voorziet in de mogelijkheid voor de oprichting voor een EOM, niet in de plicht daartoe.

Wel zijn de lidstaten in artikel 325 van het EU-verdrag de plicht overeengekomen om fraude met EU-gelden aan te pakken. Helaas zijn er feiten en aanwijzingen te over dat er in diverse Europese landen fraude met EU-gelden wordt gepleegd en bovendien dat daar op nationaal niveau dikwijls niet effectief tegen wordt opgetreden. Dat alleen al noopt tot versterkte Europese samenwerking daarbij. Vanuit de Tweede Kamer is destijds op constructieve wijze voorgesteld — in een position paper van april 2014 van de hand van haar toenmalige rapporteur, toenmalig Kamerlid Van der Steur — om een derde weg te bewandelen, die eruit bestond dat het EOM louter een aanvullende taak zou krijgen. Dat wil zeggen dat het alleen zou gaan optreden als de vervolgingsinstantie van een lidstaat in gebreke bleef. Sindsdien is er natuurlijk heel wat water door de Rijn gegaan, misschien met een wat scheutige, onbevredigende bijdrage van de Commissie, maar met des te meer substantiële bijdragen tijdens de diverse voorzitterschappen vanaf dat van Griekenland in de eerste helft van 2014.

Het is voor Nederland en Den Haag jammer dat het net niet gelukt is om tijdens het Nederlandse voorzitterschap knopen door te hakken over het EOM, zoals deze Kamer in het verslag over de laatste JBZ-Raad onder ons voorzitterschap is medegedeeld. Op 28 oktober jl. heeft de Slowaakse regering een integraal voorstel voorgelegd. Ik ben het met mevrouw Duthler eens dat daar nogal wat open einden aan zitten. Naar onze mening verschaft het echter een goede balans tussen enerzijds respect voor nationale politiediensten, vervolgingsinstanties en rechters en anderzijds Europese aansturing voor zover nodig om doeltreffend fraude te kunnen bestrijden. Dat is geen kwestie van eurofilie of overbodige luxe, maar bittere noodzaak als je de rapporten leest over de fraudeonderzoeken in met name Oost- en Zuid-Europa. Justitie en de politiek aldaar blijken niet altijd schone handen te hebben, maar soms zelf verweven te zijn met fraude en zware criminaliteit. Het is om die reden bemoedigend dat juist deze landen om sterkere Europese justitiële samenwerking via een EOM vragen. Mijn fractie is blij dat de minister die lijn ondersteunt.

Bij de discussie over dit onderwerp is het van belang de beperkte reikwijdte van de voorgestelde bevoegdheden van het EOM in de gaten te houden.

Mevrouw Wezel i (SP):

Ik hoor de heer Schrijver aangeven dat die landen kennelijk het EOM nodig hebben om bij hen opsporingsonderzoeken te doen. Denkt de heer Schrijver dat het EOM dat dan wel kan? De onderzoeken moeten immers gedaan worden door de landen zelf.

De heer Schrijver (PvdA):

Zoals bekend is de leus van mijn partij "samen sterk". Dat geldt ook voor dit onderwerp. Het is duidelijk dat er vaak een gebrekkige institutionele capaciteit is in sommige wat nieuwere lidstaten van de Europese Unie en dat deze via rechtsstaatsontwikkeling dringend versterking behoeft. Zij zeggen: we willen misschien wel, maar we kunnen niet altijd. Ze hebben dus een aanvullende Europese dimensie nodig. Bovendien gaat het hier louter om de aanpak van fraude met Europese subsidiegelden.

Mevrouw Wezel (SP):

Hoe kijkt de heer Schrijver aan tegen het feit dat toestemming gevraagd moet worden aan het EOM om een zaak te doen, of voor het feit dat zij de zaak overnemen? Ik doel dan op het overdragen van die soevereiniteit en kijk dan specifiek naar Nederland.

De heer Schrijver (PvdA):

Ik zou het anders formuleren dan mevrouw Wezel doet. Het voorliggende voorstel voorziet in een voorrangsrecht voor het Europees Openbaar Ministerie. Als zij het idee hebben dat er sprake is van dermate ernstige fraude met EU-gelden en dat het gaat om belangen die rechtstreeks de Europese Unie als rechtspersoon financieel raken, willen zij de mogelijkheid hebben om zelf, eigenstandig te kunnen opkomen voor de belangen van de EU, maar altijd in samenwerking met de nationale vervolgingsinstantie en de nationale rechterlijke instanties. Er zijn voorbeelden waarin men zegt: dit laten we aan het nationale niveau over. Het woord "toestemming" dat mevrouw Wezel gebruikt ben ik in het betrokken document niet tegengekomen. Het lijkt mij geen correcte betiteling.

Mevrouw Wezel (SP):

Hoe kijkt de heer Schrijver aan tegen de soevereiniteitsoverdracht die dan naar het EOM plaatsvindt? De heer Schrijver geeft nu aan dat het alleen maar gaat om EU-subsidiefraude, maar de andere types fraude staan om de hoek al klaar om ook opgepakt te worden.

De heer Schrijver (PvdA):

Wat dat laatste betreft: daar zijn we natuurlijk bij. Er zijn interessante voorstellen om ook btw-fraude of misschien zelfs terrorisme in het vizier van het EOM te brengen. Daar zijn we nog lang niet aan toe. Daarnaast gaat het om gedeelde soevereiniteit. De nationale rechtsordes overlappen nu eenmaal. Nederland is geen eiland. Roemenië is dat ook niet. Onze rechtsordes hebben dus altijd met elkaar te maken. Absolute soevereiniteit uit de tijd van het Franse keizerrijk bestaat in deze tijd van begrensde soevereiniteit allang niet meer. Vandaar dat we hier in Den Haag ook zo veel internationale hoven en tribunalen juist op het terrein van strafrecht hebben.

Ten aanzien van het OM spreken we uitsluitend over ernstige gevallen van fraude met EU-subsidiegelden in de lidstaten en niet over kleine zaken. We spreken niet over andere soorten fraude of over zware criminaliteit in brede zin en terrorisme. Duitsland had beide laatste onderwerpen inderdaad graag aan de bevoegdheid van het EOM toegevoegd — misschien duidde mevrouw Wezel daarop — maar wij delen de opvatting van de regering dat de tijd daarvoor nu niet rijp is. Het aantal delicten, waar het in het Slowaakse voorstel thans om gaat, is goed te overzien. Ook de verschillende soorten opsporingsmaatregelen waarmee het EOM belast kan worden, zijn drastisch gekortwiekt: van 21 naar 5 en uitsluitend voor fraudemisdrijven waar een gevangenisstraf van vijf jaren of langer in het betrokken land op staat.

Het EOM zal aanvullend op de nationale OM's fungeren en niet in plaats van. Bovendien is er nu duidelijk in voorzien dat de toepassing van procedurele rechten bij al deze maatregelen vatbaar is voor toetsing door de nationale rechter. Dat roept nog de vraag op of de regering inschat of al deze maatregelen EVRM-proof zijn en of ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het handelen van het EOM ten volle mag toetsen, ook nu de Europese Unie vooralsnog geen partij is bij het EVRM. Mijn fractie voegt daaraan de vraag toe of er naar inschatting van de minister op enigerlei wijze minder procedurele waarborgen kunnen gaan gelden dan die wij in de Nederlandse rechtsorde kennen. Ik denk daarbij met name aan het recht op toegang tot een advocaat, het recht op inzage in stukken van het dossier en het zwijgrecht.

Zoals de regering heeft betoogd en ons eigen OM heeft geadviseerd, is op grond van de uitkomst van de subsidiariteits- en proportionaliteitstest meedoen aan het EOM nu gewenst. Een beslissing om als Nederland buiten het EOM te blijven kan nadelige effecten hebben voor Nederland; in de woorden van de minister: kan per saldo niet in het belang van Nederland zijn. Met mevrouw Duthler vraag ik de minister nog eens uiteen te zetten wat naar zijn inschatting deze nadelige effecten zijn. Kan de minister daarbij ook de positie van de stad Den Haag als vestigingsstad van Eurojust en wellicht zelfs als potentiële zetel van het EOM betrekken? Ligt het niet voor de hand dat Eurojust en het EOM nauw gaan samenwerken en om die reden dicht bij elkaar geplaatst worden? En zo ja, wat zal het effect kunnen zijn van het nog langer uitblijven van Nederlandse steun aan het EOM op de kansen van Den Haag als vestigingsstad? Hoe ziet de minister in dit verband de samenwerking tussen de drie meest betrokken instellingen: Eurojust, het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) en het EOM?

Mijn fractie ziet de beantwoording van de vragen met belangstelling tegemoet.

Mevrouw Wezel (SP):

De meerderheid in de Tweede Kamer heeft de afgelopen jaren aangegeven geen EOM te willen. Dat geluid van de minister is kennelijk niet duidelijk overgekomen in Brussel. Hoe kijkt de heer Schrijver aan tegen dat optreden?

De heer Schrijver (PvdA):

Wij maken in de Eerste Kamer een eigenstandige afweging.

Mevrouw Wezel (SP):

Ook de Eerste Kamer heeft in de afgelopen jaren duidelijk aangegeven dat zij dat niet wil.

De heer Schrijver (PvdA):

Zo bondig zou ik het niet kunnen en willen samenvatten. We hebben gezegd met enige zorg naar de ontwikkeling van de ontwerpen te kijken. We behouden ons eindoordeel echter voor totdat er een volledige tekst ligt. Wat mevrouw Wezel zegt, is al te gemakkelijk gesteld: alsof er tussen de presentatie van de voorstellen door de Europese Commissie in naar ik meen 2013 en nu, december 2016, helemaal niets is veranderd. In het Slowaakse voorstel staat een heel ander voorstel voor de inrichting van het Europese OM dan in het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie, namelijk met functies van het EOM die zijn gericht op samenwerking met de nationale OM's. Dat kan mevrouw Wezel toch ook niet zijn ontgaan?

Mevrouw Wezel (SP):

Heeft de heer Schrijver vernomen dat de minister zich hier überhaupt duidelijk tegen heeft uitgesproken in Brussel namens het Nederlandse parlement?

De heer Schrijver (PvdA):

Ik heb dat nu even niet paraat. Ik heb steeds gelezen dat de Nederlandse regering haar oordeel opschortte tot het moment dat er een integrale tekst zou voorliggen. Dat is nog maar sinds enkele weken het geval. Mevrouw Wezel staat met de rug naar de minister en heeft dus niet het voordeel dat zij de minister ja ziet knikken. Misschien mag ik doorgeven dat dat in ieder geval naar zijn lichaamstaal een juiste samenvatting van het standpunt van de Nederlandse regering is.

Mevrouw Wezel (SP):

Vanmorgen lag er weer een nieuwe tekst. Is er dan wel een definitieve tekst?

De heer Schrijver (PvdA):

Daarom hebben wij hierover vandaag een bijzonder interessant debat, dat ook wel als een spoeddebat kan worden getypeerd. Ik ben erg benieuwd wat de minister zal antwoorden op de vragen van onze commissievoorzitter over het belang dat de minister hecht aan de opvatting van het andere huis binnen de Staten-Generaal.

Mevrouw Wezel (SP):

Daar ben ik ook benieuwd naar.