Plenair Rombouts bij behandeling Europees OM



Verslag van de vergadering van 6 december 2016 (2016/2017 nr. 10)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.45 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rombouts i (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Er is al veel gezegd; ik zal mij dus beperken tot enkele zaken.

Fraude dient bestreden te worden, ook als het om fraude met Europese subsidies gaat. In beginsel zouden lidstaten dat zelf moeten doen. Nu dit niet of onvoldoende gebeurt, is er veel voor te zeggen om dat door een Europees vervolgingsapparaat te laten doen. Zeker nu dit apparaat, ondanks zijn naamgeving, beperkte bevoegdheden heeft, zien wij hier geen strijd met het subsidiariteitsbeginsel. Mijn fractie heeft begrip voor degenen die aarzelingen hebben bij weer een verschuiving van nu nog nationale bevoegdheden naar een nieuw Europees orgaan. Ondanks alle euroscepsis van dit moment geloof ik echter oprecht dat dit continent de komende decennia op het terrein van justitie en veiligheid eerder gebaat is bij meer dan bij minder Europa. Denk bijvoorbeeld aan de internationale wapenhandel, de cybercriminaliteit, de mensenhandel en de controles aan de buitengrenzen. Deze zaken vragen om meer weerbaarheid en die is alleen in internationaal, bij voorkeur Europees verband, aan te pakken.

Wij begrijpen dan ook niet waarom de minister zo'n weifelend gedrag heeft getoond in dit dossier. Als Kamerlid was hij tegen, als minister neutraal, in de hoedanigheid van EU-voorzitter faciliterend, hetgeen wij niet anders kunnen opvatten dan als pro, na het Europese voorzitterschap weer neutraal, na de consultatie van de Tweede Kamer op 23 november 2016 spoorslags tegen en in de brief van 25 november 2016 weer voor. Ik citeer daaruit: niet-deelname is niet in het Nederlands belang. Toch zal deze minister tegen de verordening stemmen. Begrijpt u het nog, mevrouw de voorzitter? Waarom toont deze minister geen ruggengraat en zegt hij niet tegen de Tweede Kamer hetzelfde als wat hij twee dagen na het overleg met de overzijde op 25 november 2016 in een brief aan deze Kamer schreef, namelijk "niet-deelname is niet in het Nederlands belang"? Waarom voegt hij daar niet aan toe: en dus ga ik fier in Brussel namens Nederland voorstemmen, zeker nu het College van procureurs-generaal zijn aanvankelijke scepsis heeft laten varen en aanbeveelt dat Nederland actief deelneemt?

Het oorspronkelijke voorstel is aanzienlijk verbeterd. Een aantal Nederlandse zorgen is wegenomen. De constructie is minder hiërarchisch geworden. Het Nederlandse OM krijgt een actieve inbreng bij de vraag hoe onderzoeken gestalte te geven. Natuurlijk zal de praktijk moeten uitwijzen of er een goede balans wordt gevonden tussen nationale prioritaire zaken en Europese vervolgingszaken. Juist door deel te nemen kan Nederland hier echter zelf mede sturing aan geven. Wat zijn volgens de minister de consequenties van niet-deelname wanneer Nederland bijstand van andere landen nodig heeft? Bovendien verspeelt Nederland door niet-deelname de kans dat het EOM in Den Haag, de stad van vrede en recht, gevestigd wordt.

Ik rond af met vijf vragen aan de minister. Kan deze Kamer hem nog op andere gedachten brengen of is dit een debat om het debat? Het lijkt er wel op aan de lichaamstaal van de minister te zien, die meer met het apparaat bezig is dan met de spreker. Gaat de minister zich inspannen om het EOM in Den Haag gevestigd te krijgen? Hoe groot acht hij de kans op succes in het geval Nederland in eerste instantie tegen de verordening heeft gestemd? Zijn er over de vestigingsplaats al besluiten genomen of afspraken gemaakt? Wij horen in de wandelgangen dat Luxemburg in de race zou zijn of dat er misschien al afspraken over zijn gemaakt. Ik hoor daarover graag van de minister. Nu het ernaar uitziet dat het EOM er linksom of rechtsom komt, ware het dan niet beter en wijzer dat deze minister ten halve keert dan ten hele dwaalt?