Plenair Sietsma bij behandeling Huisvesting vergunninghouders



Verslag van de vergadering van 6 december 2016 (2016/2017 nr. 10)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.59 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Sietsma i (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. In West-Europa, en meer in het bijzonder in Nederland, leven we in een zeer bevoorrechte positie als het gaat om vrede, veiligheid en voorspoed. Natuurlijk kan je hier ook van alles overkomen, maar in principe kunnen we zo goed mogelijk voldoen aan onze eigen individuele ontplooiing. Die situatie van vrede, veiligheid en voorspoed brengt naar onze overtuiging ook een goddelijke verantwoordelijkheid mee om mensen die daar niet over beschikken, die het vege lijf moeten redden, ter wille te zijn en huisvesting te bieden. Rechtvaardigheid brengt mee dat we een ruimhartig vluchtelingenbeleid voeren en dat de mensen die voor hun leven moesten vrezen, een vorm van opvang vinden. Dat is historisch gezien altijd de rol van Nederland geweest. Ik heb het dan over de zestiende en de zeventiende eeuw. In die zin sluit dit aan bij onze beste historische tradities.

Tegelijkertijd zijn er duizenden woningzoekenden die soms al jaren op een wachtlijst staan, die nu minder gemakkelijk aan een woning komen. In dit voorstel gaat het niet over de toelating van vluchtelingen, maar om de manier waarop we omgaan met de huisvesting in ons land, onder anderen van de mensen die de asielzoekerscentra uitstromen. Het voorstel is om de wettelijke gelijkschakeling als het gaat over de prioriteit voor vergunninghouders boven andere prioritaire categorieën te beëindigen en aan te geven dat er maar één ding telt voor de rijksoverheid: op een kwalitatief toereikende manier voldoen aan de geldende taakstellingen, waarbij de manier waarop de gemeenten dat doen aan henzelf wordt overgelaten. Voor mijn fractie is de kern dat die taakstelling centraal staat en moet blijven staan. Verder wordt gemeenten van harte aanbevolen om dat op de beste manier te doen. Er is namelijk niet één model waarop dat kan, dat kan op een wijze zoals in het bestuursakkoord is aangegeven bijvoorbeeld met behulp van de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders, of op andere manieren. Als die voldoen aan de eisen die gelden voor kwalitatieve woonruimte mogen gemeenten dat zelf beslissen.

Het motief voor dit wetsvoorstel is dat de wachttijden voor reguliere woningzoekenden zo lang worden. Dit is niet goed te begrijpen, volgens de toelichting, want daarmee zou het draagvlak voor opvang van vergunninghouders kunnen verdampen, als er tenminste voor hen andere mogelijkheden zijn. Dat is niet waar dit voorstel over gaat. Mag van dit voorstel verwacht worden dat daarvan een stimulans uitgaat, waardoor andere methoden van huisvesting dan alleen maar het staan op de voorrangslijst voor sociale huurwoningen, positief worden beïnvloed? Gemeenten wordt overigens niets in de weg gelegd om zelf de voorrangspositie te handhaven. Als een stad in de woonruimteverordening deze categorie, net als de wettelijk verplichte categorieën, prioritair wil houden, dan mag dat. Het enige wat telt, is dat de rijksoverheid dat niet meer voorschrijft. De minister verwacht dat daarvan een stimulans uitgaat om de aantallen te verhogen.

In dit verband heb ik dezelfde vraag als de heer Pijlman. Ook ik verbaasde me over de bewoordingen van de heer De Vries van de fractie van de Partij van de Arbeid aan de overzijde over symboolwetgeving. Daar hebben we niet zozeer behoefte aan, en dat stond ook niet in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel. Wij gaan er dus van uit dat het waar is wat de minister zegt en dat van dit wetvoorstel effectiviteit mag worden verwacht. Maar kan hij dan wel uitleggen waarom een coalitiegenoot die aangaf dat alleen maar is meegewerkt aan dit wetsvoorstel omdat dat nou eenmaal was afgesproken, dit symboolwetgeving noemt? Dat is voor ons belangrijk om onszelf serieus te nemen. Het zou namelijk wel heel vreemd zijn als een coalitiepartij terecht over symboolwetgeving spreekt, en wij hier achter het wetsvoorstel aanlopen in de veronderstelling dat de argumentatie die in de toelichting staat, klopt.

Kan de minister iets concreter zijn over het verwachte effect van de wet? Kan hij aantonen dat van het veranderen van de wet door de verplichte categorie eruit te halen, daadwerkelijk een stimulans op de gemeenten uitgaat? Ons doel is immers dat die ik meen 15.000 vergunninghouders in asielzoekerscentra zo spoedig mogelijk op een reguliere manier worden gehuisvest. Alleen dan kan hun integratie in de samenleving tot stand komen. Mijn fractie is in dit opzicht enigszins verrast door de opstelling van de leden van de G32, die op een bijzondere manier aantoont dat ze liever minder dan meer beleidsvrijheid krijgen. Ik gaf net aan dat niets de gemeenten verbiedt om die voorkeur in hun eigen verordening te handhaven. De minister geeft gemeenten de vrijheid, maar ze smeken ons nu om hen niet die mogelijkheid te laten. Mijn antwoord zou zijn: aan het hoofd van een gemeente staat de raad, en niet de Eerste Kamer of de wetgever. B en W kunnen, als ze dat willen, met die raad afspreken dat ze doen wat ze willen, namelijk die voorrangspositie handhaven. Ik ben verrast door die brief. Wil de minister daar nog enigszins op reflecteren?

Ik heb nog een vraag over de andere categorieën die overblijven in de Huisvestingswet. Je kunt misschien wel met evenveel reden als waarmee de minister nu aangeeft dat er positieve effecten worden verwacht van het schrappen van deze categorie vergunninghouders, volhouden dat die andere categorieën, namelijk degenen in blijf-van-m'n-lijfhuizen en mantelzorgers, ook beter af zijn als ze uit de wet gaan. Gemeenten gaan dan immers meer verantwoordelijkheid voelen en de problemen zelf oplossen. Kan de minister daarop ingaan? In dat geval zijn we immers met deregulering bezig. Dat is prachtig, want minder regels en meer effect wil iedereen wel.

De stroom van vluchtelingen is minder groot dan voorheen, maar dat betekent niet dat alle oplossingen voorhanden zijn. Ik zeg ook niet per se dat het beter gaat met het vluchtelingenbeleid. Dat is niet zozeer kritiek op Nederland, maar op de algemene internationale situatie. Ik denk dat wij als Europese samenleving een enorm probleem hebben met het grote morele vraagstuk van de vluchtelingen. Dat betekent niet dat hier maar een soort framing of fixatie ons in de weg moet staan bij het nemen van de meest adequate maatregelen die dat centrale woord "rechtvaardigheid" bewerkstelligen. Ik geef de regering mee dat, als met dit wetsvoorstel de rechtvaardigheid gediend is, wij dat zullen steunen. Mocht dat niet zo zijn, dan wordt het voor ons moeilijk om het te steunen. Ik wacht daartoe graag de antwoorden van de minister af.