Plenair Köhler bij behandeling Huisvesting vergunninghouders



Verslag van de vergadering van 6 december 2016 (2016/2017 nr. 10)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.35 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Köhler i (SP):

Voorzitter. Vaak begin ik mijn inbreng over een wetsontwerp met een korte weergave van de strekking van het voorstel. Dat is bij dit wetsontwerp bijna niet te doen, want het beoogt iets te wijzigen aan de manier waarop vergunninghouders in de gemeenten gehuisvest worden, maar doet dat niet. Treffend is de reactie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, die ons vrijdag een brief toestuurde. Ik citeer het slot van hun brief. "Van het wetsvoorstel gaat nog steeds de suggestie uit dat urgentie voor statushouders niet nodig is. Dat beïnvloedt het hele klimaat rondom huisvesting van vergunninghouders. Dat is ongelukkig, omdat het wetsvoorstel alleen regelt dat als een gemeente een urgentieregeling vaststelt, het op voorhand niet meer bij wet is voorgeschreven dat vergunninghouders behoren tot de urgent woningzoekenden. Het wetsvoorstel heeft daarmee geen materiële betekenis." Ik herhaal deze zin van de VNG-brief: "Het wetsvoorstel heeft daarmee geen materiële betekenis. Het biedt gemeenten niet meer mogelijkheden om lokaal maatwerk te leveren, biedt ook niet meer keuzevrijheid in het huisvesten van vergunninghouders, noch biedt het meer instrumenten om verdringing op de woningmarkt tegen te gaan. Het wetsvoorstel levert aldus geen bijdrage aan de oplossing van de problematiek."

Dit citaat zou de tekst kunnen zijn van een gezamenlijke stemverklaring, waarmee deze Kamer het wetsontwerp afwijst. De feiten die de VNG opsomt, zijn namelijk onweerlegbaar. Helaas lijken ook in deze Kamer sommige partijen zichzelf echter te bedriegen met het idee dat deze wet toch ergens goed voor is.

Vergunninghouders moeten zo snel mogelijk in een gemeente worden gehuisvest om daar hun leven in onze maatschappij verder vorm te kunnen geven. In gemeenten met te weinig beschikbare betaalbare woningen is in de huisvestingsverordening geregeld dat urgent woningzoekenden voorgaan op mensen die nu niet passend wonen, maar al wel gehuisvest zijn. Vergunninghouders horen bij de groep urgenten, net als alle anderen die technisch gesproken dakloos zijn. Er is dus geen sprake van bevoorrechting van vergunninghouders. Zij worden net zo behandeld als andere urgent woningzoekenden. In gelijke gevallen wordt men gelijk behandeld.

De heer Schouwenaar i (VVD):

We hebben recent een onderzoek van het RIGO kunnen lezen. Ook van WoON hebben we cijfers gekregen. Daarin zijn de wachtlijsten onderzocht en het blijkt inderdaad dat het grootste deel van de wachtlijsten, twee derde, niet hard is. Die wachtenden staan erop om tijd te sparen. Er is echter een gedeelte dat wel hard is en er is ook een gedeelte urgent. In het wetsvoorstel worden die reguliere woningzoekenden genoemd. Waarom zouden nu die urgente woningzoekenden, die op korte termijn een woning nodig hebben om niet in de problemen te komen — dat geven ze zelf aan — achtergesteld moeten worden ten opzichte van mensen die met voorrang urgentie krijgen?

De heer Köhler (SP):

Zij worden helemaal niet achtergesteld. Ook in de huidige wet en in de huidige huisvestingsverordeningen is vastgelegd dat mensen met een verblijfsstatus — dat zijn de mensen over wie we het hier hebben — urgent zijn, net als al die andere urgenten, die er in sommige gemeenten zijn. Zij hebben onder de huidige wetgeving geen voorrang op die andere urgenten, maar wel op anderen die op de wachtlijst staan, net als alle andere urgenten, die technisch dakloos zijn.

De heer Schouwenaar (VVD):

Daarmee is het probleem niet opgelost. Er zijn te weinig woningen, er is te weinig huisvesting; dan kun je dus niet zonder meer zeggen dat al die urgenten aan de beurt komen omdat ze urgent zijn. Er zal op een gegeven moment toch een keuze moeten worden gemaakt in een concrete situatie. Je kunt een woning maar één keer toewijzen op dat laagste gemeentelijke niveau; dan is het toch: of de ene of de andere urgente.

De heer Köhler (SP):

Uiteraard. Gelukkig is het nu, ondanks de lange wachtlijsten en de grote tekorten aan sociale woningen, zo dat er in alle gemeenten naast alle urgenten, onder wie de vergunninghouders, gelukkig nog een heleboel anderen aan de beurt komen. Van de toegewezen woningen gaat misschien 10% of 20% — dat scheelt per gemeente — naar deze groep toe. De andere 80% à 90% gaat gelukkig nog naar anderen. Dat is allemaal onder de huidige wet. Maar de heer Schouwenaar heeft gelijk: je kunt een woning, althans dezelfde woning op hetzelfde moment, maar één keer toewijzen, dus waar de één in komt, kan de ander nog niet in. Het probleem is dat er, gemeten naar de woningbehoefte, te weinig woningen zijn, althans in heel grote delen van het land. Dat probleem blijft bestaan, ook als we deze wet aannemen. Ik kom daar zo nog op, maar dat probleem verandert in het geheel niet. Datzelfde geldt voor de toewijzing aan vergunninghouders, zoals al bleek uit het citaat van de VNG. Ik kom daar dadelijk op terug.

Mijn eerste punt was dat er onder de huidige wet wel degelijk sprake is van een gelijke behandeling van vergunninghouders en andere urgent woningzoekenden die in dezelfde positie verkeren. Toch wilde de VVD in haar verbeten strijd met de PVV om kiezers, met de motie-Van der Linde in de Tweede Kamer — die motie ligt ten grondslag aan dit wetsvoorstel — de indruk wekken dat men vergunninghouders minder rechten zou moeten toekennen en dat dat gunstig zou zijn voor andere woningzoekenden. De verplichting voor gemeenten om vergunninghouders snel van woonruimte te voorzien, blijft echter ook in dit wetsvoorstel, wat ons betreft terecht, bestaan. Dat zal dus ook in de toekomstige situatie, als dit wetsvoorstel wet zou worden, in de meeste gevallen de toewijzing van een speciale huurwoning betreffen. Aangezien dat snel moet gebeuren, is dat dan bij voorrang. In sommige gevallen zal er in alternatieve huisvesting worden voorzien, nu deze huisvesting, ondersteund door subsidie, hier en daar op beperkte schaal tot stand komt. Daarmee zal echter slechts een beperkte groep vergunninghouders in huisvesting kunnen worden voorzien. Het toewijzen van vergunninghouders aan die alternatieve huisvesting kan ook als deze groep in de huisvestingsverordening als urgent woningzoekende is opgenomen; dat kan dus ook onder de huidige wet. Waar er dus wel voorzien wordt in alternatieve huisvesting, waarmee het probleem slechts deels kan worden verholpen, kan de urgent woningzoekende of de verblijfsgerechtigde daarnaar worden verwezen. Dan nog resteert een overgroot deel dat gewoon, en wel bij voorrang, in een sociale woning zal moeten worden geplaatst, ook als dit wetsvoorstel wordt aangenomen.

Materieel verandert er dus niets, ook niet als een gemeente onder de nieuwe wet met betrekking tot vergunninghouders niet meer als urgente groep benoemd wordt. De gemeenten moeten volgens het andere artikel — dat is het artikel dat de heer Schouwenaar net zo goed kon opsommen; ik geloof dat het om artikel 14, lid zoveel gaat — de vergunninghouders nog steeds bij voorrang, namelijk binnen een halfjaar, in een sociale woning plaatsen. Dat blijft. Dat leidt dus ook dan nog tot verdringing van ander woningzoekenden; dat is onvermijdelijk. Het geamendeerde wetsontwerp dat hier nu voorligt — daar heeft de PvdA-fractie aan de overkant gelijk in — is dus niet meer dan symboolwetgeving. Het heeft op het punt van de plaatsing van asielgerechtigden in huisvesting in de gemeenten geen enkel materieel gevolg.

Het is dan ook logisch dat zowel de betrokken gemeenten als de betrokken woningcorporaties zeggen dat zij geen behoefte hebben aan deze wetswijziging. Zouden alle fracties in deze Kamer, die immers allemaal de wetgeving op haar deugdelijkheid beoordelen, die conclusie eigenlijk niet moeten delen?

De minister noemt als voordeel van de nieuwe wet dat gemeenten meer zullen gaan nadenken over alternatieve huisvesting voor vergunninghouders, omdat de automatische urgentie voor deze groep bij de toewijzing van een sociale huurwoning vervalt. Dat lijkt mij een illusie. De gemeenten denken daar nu ook over na. Wat dacht u? Alle gemeenten met te weinig sociale woningen — daar hebben we het hier over — waarin er nu wachtlijsten ontstaan, hebben een huisvestingsverordening waarin de voorrang geregeld is. Al die gemeenten krijgen dan ook nog een grote toewijzing van asielgerechtigden. Zij hebben de mogelijkheid om te kijken naar vragen als "kunnen we misschien meer bouwen?" en "kunnen we misschien meer alternatieve huisvesting bieden?", en zij kijken daar nu al naar. Waarom zouden ze erover gaan nadenken als deze automatische voorrang verdwijnt, althans deze automatische benoeming tot "urgent woningzoekende", als zij dat nu nog niet deden? Kan de minister daar één rationeel argument voor noemen? De reactie van de G30, of de G32, lijkt daar helemaal niet op te wijzen. Die steden zeggen allemaal: voor ons gaat dat niets veranderen. Waar haalt de minister het idee vandaan dat men nu vaker zal denken dat er misschien toch zou moeten worden bijgebouwd, al dan niet in de vorm van alternatieve huisvesting? De gemeenten voelen zich kennelijk niet daartoe aangespoord. Zij zien deze wet niet als iets waarmee zij concreet iets kunnen veranderen of verbeteren aan de situatie. Zij vragen ons dan ook massaal om dit wetsontwerp af te wijzen.

Wat wel zin zou hebben om het probleem van de groeiende wachtlijsten en de verdringing van woningzoekenden aan te pakken, is een behoorlijke uitbreiding van de sociale huurvoorraad.

De heer Sietsma i (ChristenUnie):

Het is logisch dat alle problemen snel zullen verminderen als we meer woningen zouden kunnen bouwen. Maar zou de heer Köhler, ook als ex-wethouder van een grote stad, eens kunnen reflecteren op het feit dat de gemeenten meer bevoegdheden krijgen in plaats van minder, ook gegeven de bestaande woningvoorraad en de bestaande regelgeving voor alternatieve voorzieningen voor vergunninghouders? Gemeenten pleiten altijd voor meer bevoegdheden ten opzichte van het Rijk, voor gemeentelijke autonomie, vooral met betrekking tot lokale vraagstukken. Hoe kan het dan dat gemeenten, als moment dat zij zelf mogen beslissen om deze categorie gewoon te handhaven, ons toch massaal vragen om dat te doen? Wat zou daarachter zitten? Heeft de heer Köhler daar een idee van?

De heer Köhler (SP):

Ja, daar heb ik wel een idee van. Ik denk dat dat idee ook niet zo heel origineel is. Onder de bestaande wet moeten gemeenten honderd vergunninghouders — laat ik dat getal voor het gemak noemen- - in hun schaarse woningvoorraad plaatsen. Vervolgens komt er een nieuwe wet waarin in één artikel wordt geschrapt dat ze die mensen met voorrang moeten plaatsen, terwijl in een ander artikel staat dat ze die mensen wel snel moeten inplaatsen. Gemeenten krijgen daar helemaal niet meer beleidsvrijheid door; zij komen daardoor in een schimmengevecht terecht. Zij kunnen hun huisvestingsverordening gaan veranderen, maar dat zullen ze meestal niet doen, want dat is heel onpraktisch. Maar ook als ze het wel doen, dan heeft het geen enkel materieel gevolg, want ook als die groep in de huisvestingsverordening niet meer als urgent wordt aangeduid, moeten ze die honderd mensen toch allemaal met voorrang, namelijk het liefst binnen een halfjaar en in ieder geval binnen een jaar, in diezelfde even kleine of even grote woningvoorraad plaatsen. Gemeenten krijgen materieel dus niet meer beleidsvrijheid. Ze krijgen ook niet meer mogelijkheden om in alternatieve huisvesting te voorzien, want die mogelijkheid hebben ze al. Daar er al een subsidieregeling voor en die wordt hier evenmin door verbeterd, maar dat is een ander discussiepunt.

Naast het beter of nog meer benutten van de alternatieve huisvesting, waarmee slechts een heel klein deel van het probleem zou kunnen worden opgelost, gaat het dus om een substantiële uitbreiding van de sociale huurvoorraad, maar die is juist door het beleid van deze regering en dat van haar voorgangers alleen maar kleiner geworden. In die situatie vind ik het dan ook een gotspe dat de minister vorige week de woningcorporaties ervan beschuldigde te weinig sociale huurwoningen te bouwen, in een doorzichtige poging om de schuld van zijn falend beleid bij een ander te leggen. Minister, als het sneeuwt, is het goed dat je je straatje schoonveegt, maar dan moet je de prut niet voor de deur van de buren deponeren.

Ten slotte nog een opmerking over de mogelijkheden voor doorstroming op de woningmarkt voor vergunninghouders die in alternatieve vormen van huisvesting terechtkomen. Soms zal dat om tijdelijke huisvesting gaan, soms om onzelfstandige woonruimte, soms om beide. Bewoners van dat soort huisvesting moeten daarna op zoek naar blijvende, liefst zelfstandige huisvesting. De minister zegt in het schriftelijk overleg over dit wetsontwerp dat deze vergunninghouders, net als anderen die een passende woning zoeken, op de wachtlijst mogen gaan staan, maar dan kan het in sommige gemeenten nog wel tien jaar duren voordat men aan de beurt is voor een zelfstandige huisvesting. Ik vraag de minister dan ook of dat wat hem betreft de bedoeling kan zijn. Is het de bedoeling dat mensen tien jaar in die alternatieve huisvesting blijven hangen?

Het probleem van doorstroming naar een reguliere woning kan nog erger worden nu in het wetsvoorstel de bepaling wordt geschrapt dat vergunninghouders niet mogen worden achtergesteld bij woningzoekenden met een economische of maatschappelijke binding aan de gemeente. Waartoe dient dit ondergeschoven punt uit het wetsvoorstel eigenlijk?

De fractie van de SP is, zoals altijd, benieuwd naar de reactie van de minister.