Plenair Engels bij voortzetting behandeling Europees OM



Verslag van de vergadering van 6 december 2016 (2016/2017 nr. 10)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.17 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Engels i (D66):

Voorzitter. De lichte huiver die ik aanvankelijk uitsprak in afwachting van het antwoord van de minister, is een beetje voorbarig geweest. Dat moet ik de minister nu toch wel melden. Ik hoop dat dat ook is binnengekomen, want hij zit alweer op zijn telefoon te kijken. Ik geef ruiterlijk toe dat ik allerlei dingen heb gehoord waarmee in ieder geval de huiver totaal is verdwenen. Die kan de minister in zijn zak steken.

Ik heb een aantal dingen genoteerd. Aanstaande donderdag in de JBZ-Raad ligt geen finaal compromis voor. Er zal dus waarschijnlijk ook geen stemming plaatsvinden. Ook de Europese Raad is nog niet uitonderhandeld over de inhoud van de zogenaamde PIF-richtlijn. De minister vraagt nu dus niet om een oordeel van de Kamer. Dat kan ik ook begrijpen. Ik heb ook begrepen dat het oordeel van de Tweede Kamer tot dusverre, door deze ontwikkeling, wel in een ander daglicht komt te staan. Ook heb ik genoteerd dat het kabinet nog steeds in de positieve grondhouding staat richting het Europese Openbaar Ministerie. Naar mijn oordeel is de conclusie nu dus dat de zaak voorlopig open ligt. Dat betekent dat mijn fractie op dit moment geen behoefte heeft om als Eerste Kamer eigenstandig een oordeel te geven, zeker ook omdat de minister daar niet om vraagt. Voor de verdere ontwikkeling in de richting van besluitvorming over het EOM is het van belang dat wij niet allerlei signalen afgeven die dat proces mogelijk minder zouden bevorderen dan wij willen.

Hoe moeten wij nu verder? Ik pleit ervoor om de oordeelsvorming, in ieder geval in deze Kamer, op te schorten totdat er helderheid is over de inhoud van de PIF-richtlijn en totdat er helderheid is over een definitief voorstel dat het nieuwe voorzitterschap aan de JBZ-Raad zal toezenden. Daarna zou de regering, bij monde van de eerstverantwoordelijke minister, de beide Kamers der Staten-Generaal opnieuw per brief moeten informeren over wat nu precies voorligt en waar we een oordeel over moeten geven. Dan zouden beide Kamers ook opnieuw een eindoordeel kunnen geven over de exacte vormgeving van het EOM en de exacte inhoud van de PIF-richtlijn. Deze route zou uiteindelijk tot besluitvorming in de JBZ-Raad kunnen leiden. Zonder daarover een motie in te willen dienen, vraag ik de minister of hij deze route onderschrijft.

De heer Schrijver i (PvdA):

Ik luister geboeid naar de heer Engels, die heel veel woorden nodig heeft om te zeggen: laten we alles uitstellen. Heb ik het dan helemaal mis als ik stel dat hij in de eerste termijn heel erg voor een positieve grondhouding pleitte? Heb ik het dan mis dat de minister zegt dat dat EOM er zonder meer komt en dat het nog om bepaalde modaliteiten gaat? Ik geef de heer Engels toe dat dat geen kleine dingen zijn, maar is hij nu in beginsel voor of tegen? Acht hij het mogelijk dat zijn fractie zich alsnog tot tegenstander van de instelling van het EOM zal verklaren? De heer Engels creëert wel een heleboel mist rond zijn eigen standpunt. Ik geef hem graag de gelegenheid om die mist onmiddellijk te doen optrekken.

De heer Engels (D66):

Ik merk aan de reacties van andere fracties dat er totaal geen mist is. Voor zover die bij de heer Schrijver is ontstaan, wil ik die graag wegnemen. Er is geen enkel misverstand over het standpunt van mijn fractie. Dat heb ik vanmiddag al aangegeven. Mijn fractie staat op het punt dat het EOM er moet komen. De argumenten daarvoor heb ik ook genoemd; die ga ik niet herhalen. Ik denk niet dat dat standpunt gaat veranderen. Ik heb nu gevraagd naar de route ten aanzien van de positie van de Eerste Kamer als geheel, dus niet zozeer van onze fractie. Die is namelijk helder. Ik vind het van belang dat wij uiteindelijk uitkomen op een positie die leidt tot de inrichting en instelling van een EOM. Dat is een strategische overweging. Nu de minister niet gedwongen is om een standpunt in te nemen, zie ik als winstpunten dat er een ander licht wordt geworpen op het "njet" van de Tweede Kamer en dat er nog nadere duidelijkheid kan komen over zowel de inhoud van de PIF-richtlijn als de inrichting van het EOM. Ik denk dat dat voor een aantal fracties, die zich niet zo helder hebben uitgesproken als mijn fractie, aanleiding kan zijn om te komen tot een eindoordeel dat kan bijdragen aan de oprichting van het EOM. Ik schat in — daarmee geef ik aan wat ik van de motie van de PvdA-fractie vind — dat een dergelijke motie, als zij het al zou halen, niet een bijdrage zou leveren aan het vergaren van brede steun in deze Kamer voor instelling van het EOM. Dat is de afweging. Ik zie tot mijn vreugde dat alle mist op dat punt is opgetrokken, zoals in het verkeer tussen mij en de gewaardeerde collega altijd het geval is.