Verslag van de vergadering van 6 december 2016 (2016/2017 nr. 10)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 18.38 uur
De heer Sietsma i (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Wij hebben goed geluisterd. Er is voor onze fractie hierbij wel een vrij principieel punt aan de orde. Het gaat niet alleen om instrumenten om nog efficiënter te werken, maar ook om de vraag hoe we naar Europa en naar onze eigen soevereiniteit kijken. Ik ben het met de heer Engels eens dat hierbij geen sprake is van een overdracht van soevereiniteit, maar wij zien wel het risico van soevereiniteitspretentie bij de Europese Unie als wij ermee doorgaan om haar op alle terreinen van het openbaar bestuur, de wetgeving en de rechtspraak, toe te rusten. Straks is die zaak vanzelf op orde gekomen, maar is de balans omgeslagen en is er de facto toch een vorm van soevereiniteit ontstaan, ook al zeggen wij dat het formeel niet het geval is.
Om die reden kijken wij niet zozeer naar de praktische gevolgen van dit voorstel als wel naar de principiële vraag of wij een Europese rechtsorde willen die zich met soevereiniteitspretentie — ik gebruik dat woord nog een keer, omdat de heer Engels nu ook luistert — zou kunnen gaan toerusten.
Wij willen dat beslist niet, omdat wij denken dat het doel daar niet mee gediend is. Wat gaan we krijgen? We krijgen nu een systeem waarin ons eigen land niet bevoegd is op een aantal punten betreffende de bestrijding van fraude met EU-geld en fraude door EU-ambtenaren en misschien btw-fraude op ons eigen gebied. De heer Schrijver zegt daarvan: dat is gedelegeerd in samenwerking met de nationale overheid. Dat is juridisch juist, maar er is wel sprake van een hiërarchie; dat gebeurt onder het Europese Openbaar Ministerie. Daarmee hebben de aansturing, de regie en de leiding van het proces niet meer in eigen handen. Dat betekent dus ook dat ons eigen parlement daar geen invloed meer op heeft. De ingewikkelde constructie die de minister uitlegde over de verantwoordelijkheid voor het Europese OM maakt mij niet blij. Ik ben er niet van overtuigd dat we straks niet te maken krijgen met de zoveelste bureaucratisch functionerende Europese organisatie. Ik denk juist dat het risico daarop heel groot is en dat de effectiviteit van het Europese Openbaar Ministerie daardoor zeer ter discussie staat.
Mevrouw Duthler wees er terecht op dat een eventuele uitbreiding van artikel 86, vierde lid niet automatisch of bij meerderheid gaat, maar dat daar unanimiteit voor nodig is. Ik wijs er wel op dat het dan niet meer gaat over EU-fraude of fraude door EU-ambtenaren; dan gaat het over grensoverschrijdende criminaliteit in algemene zin. Laat ik het anders zeggen: dan gaat het om criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie. In die heel globale formulering ligt de procedurele waarborg dat het alleen bij unanimiteit kan weliswaar besloten, maar in principe ligt de weg naar een zeer breed takenpakket voor het Europese Openbaar Ministerie in het verdrag nu al open. Mijn fractie wil die weg niet op gaan. Wij willen de weg op van samenwerkende nationale staten die waar mogelijk met onze eigen apparaten die fraude zo adequaat mogelijk bestrijden. Dat moet gebeuren, maar wij willen niet naar een Europees instituut toe dat net als OLAF weer in een groot gebouw komt en waar wij als nationaal parlement geen invloed op hebben, met alle moeilijkheden van dien rond de beheersbaarheid.
Als het nou toch doorgaat, wat moet Nederland dan doen? Dan doet de klassieke kwestie zich voor dat je systeemverantwoordelijk gaat dragen in een situatie waarin je daar niet voor gekozen hebt. Ik wil geen gemakkelijke vergelijkingen maken, want dat is een ongelofelijk lastig dilemma. Ook wij willen natuurlijk de beste uitkomst. Ik herhaal met respect wat de heer Rombouts daarover heeft gezegd. Als dit voorstel niet alleen tot gevolg zou hebben dat we komen tot betere opsporing dan nu het geval is — dat zou natuurlijk prachtig zijn, maar dat zien wij nog niet — maar als het ook zou betekenen dat wij iets kunnen betekenen voor andere landen, dat wij eigenlijk een soort zendende, dienstverlenende functie kunnen krijgen om het niveau van de rechtstaat in Europa beter op orde te brengen, dan ontstaat er een heel ander perspectief.
Ik zou het voorstel nog weleens willen terugzien met die argumentatie, maar alleen de argumentatie die er nu ligt, is voor ons onvoldoende. Wij laten de principiële overwegingen op dit moment daarom toch domineren. Groen van Prinsterer zei eens: principiis obsta; wedersta het begin in zaken die je niet wilt. Hij zei dat niet hier, maar aan de overzijde, denk ik. Wij willen niet geleidelijk in een ontwikkeling worden gezogen die uiteindelijk iets oplevert waar wij ons niet mee kunnen verenigen. Dit is voor nu ons standpunt. Wij hebben de motie van de SGP medeondertekend. Wij wachten de laatste antwoorden van de minister en vooral ook de ontwikkelingen in Europees verband met belangstelling af.