Verslag van de vergadering van 6 december 2016 (2016/2017 nr. 10)
Aanvang: 20.06 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Huisvestingswet 2014 inzake de huisvesting van vergunninghouders (34454).
De beraadslaging wordt hervat.
Minister Blok i:
Voorzitter. Het kabinet is, met vrijwel alle sprekers hier vanavond, van mening dat de opvang van vluchtelingen — diegenen die vanwege oorlogsgeweld of de dreiging van persoonlijke vervolging bescherming zoeken — een plicht is van de Nederlandse samenleving, zowel uit medemenselijkheid als op grond van de verplichting die de internationale verdragen ons opleggen. Deze verplichting voeren wij naar beste vermogen uit, ook met een oog op de verhouding tot andere landen, die dezelfde verplichting hebben.
Ik vind het passend om te beginnen met een woord van waardering aan al diegenen die zich het afgelopen jaar hebben ingezet en nog steeds inzetten om die grote toestroom, met name als gevolg van de oorlog in Syrië, in goede banen te leiden. Door vrijwilligers in gemeenten, onze rijksambtenaren bij het COA en medewerkers bij gemeenten of woningcorporaties is, en wordt nog steeds, indrukwekkend werk verzet.
Wij moeten constateren dat er gelukkig nog steeds groot draagvlak is onder de bevolking voor het opvangen van diegenen die echt terecht aanspraak maken op de vluchtelingenstatus, maar dat er ook sprake is van grote spanningen in heel veel gemeenten en dat die spanningen specifiek zijn gericht op het onderwerp van vanavond: de beschikbaarheid van woonruimte. Wij kunnen niet ontkennen dat die spanningen er zijn en dat wij daar als bestuurders goed mee om moeten gaan, zonder afbreuk te doen aan de taak die wij hebben om vluchtelingen goed op te vangen.
In dat kader heeft het kabinet het afgelopen jaar een aantal acties ondernomen. Op het internationale vlak heeft premier Rutte in de periode dat Nederland EU-voorzitter was, belangrijke afspraken gemaakt in EU-verband met Turkije om de instroom van met name Syrische vluchtelingen in goede banen te leiden. Ook op nationaal niveau heeft het kabinet een aantal afspraken gemaakt. In het bestuursakkoord van november vorig jaar is een groot aantal afspraken gemaakt, ook op het gebied van huisvesting, die voor een deel al in wetgeving zijn vastgelegd. Ik denk dan aan de afspraak, die gerelateerd is aan het onderwerp van vanavond, dat voor onzelfstandige woonruimte ook tijdelijke contracten mogelijk zijn. Een andere afspraak is om tijdelijk beheer en investeringen in vastgoed van anderen door woningcorporaties mogelijk te maken. Er is ook afgesproken dat rijksvastgoed beschikbaar wordt gesteld voor het huisvesten van statushouders.
In april van dit jaar hebben mijn collega's Plasterk en Dijkhoff nog vervolgafspraken gemaakt met de gemeenten, waarbij een totaalbedrag van 500 miljoen beschikbaar is gesteld om de participatie van vluchtelingen te bespoedigen. Daardoor worden taal- en inburgeringstrajecten in de asielzoekerscentra mogelijk gemaakt en is er meer geld voor gemeenten beschikbaar om de participatie soepeler te laten verlopen.
In dat hele traject speelt de vraag hoeveel ruimte er moet zijn voor maatwerk en hoeveel landelijk dwingend moet worden opgelegd. Dit raakt aan de vraag hoe we het bestuur van Nederland inrichten, zoals de heer Sietsma opmerkte. De medeoverheden hebben vaak de wens geuit om zelf zo veel mogelijk bevoegdheden te hebben. Dit raakt ook aan het rechtvaardigheidsgevoel bij de bevolking, waar toch vaak commotie is over het bestaan van voorrangsregelingen. Dat was in de Tweede Kamer aanleiding om een motie in te dienen die breed werd gesteund. Deze was voor de regering aanleiding om te komen met het wetsvoorstel waarover wij vanavond spreken. Dat doet recht aan die vraag om maatwerk maar ook om een rechtvaardige verdeling van woonruimte.
Tegen deze algemene achtergrond zal ik de vragen beantwoorden in de volgorde waarin ze gesteld zijn. Ik begin onvermijdelijk bij mevrouw De Vries, omdat zij de eerste vragensteller was. Zij begon met haar steun uit te spreken voor de mogelijkheid van maatwerk, dus om in gemeentes verschillend om te gaan met dit vraagstuk omdat de spanning op de woningmarkt sterk verschilt van gemeente tot gemeente. Met name in de grote steden in het westen is die spanning aanwezig, maar ik kom met grote regelmaat in gebieden en steden buiten de Randstad waar geen sprake is van spanning maar waar de woningmarkt in balans is. Aan de randen van het land is er zelfs sprake van een overschot.
Ik ben het ook eens met wat mevrouw De Vries aangeeft over de bredere vraagstukken op de woningmarkt, namelijk dat voor de tekorten in sommige delen en overschotten in andere delen van het land, de vergrijzing, de opkomst van een- en tweepersoonshuishoudens en het kleinere aandeel van gezinnen, structurele maatregelen nodig zijn. De heer Schouwenaar wees daar ook op. Om die reden heeft het kabinet de Kamer in de afgelopen jaren met een groot aantal wetten en maatregelen bestookt. Gecombineerd met de lage rente resulteren die op dit moment gelukkig in een sterk herstel van de woningmarkt, maar ik pretendeer geen moment dat de woningmarkt daarmee af is.
Mevrouw De Vries vroeg of er wel sprake is van voldoende ondersteuning voor de gemeenten, omdat daar het concrete werk voor de huisvesting gedaan moet worden. Die ondersteuning is vastgelegd in de twee akkoorden die ik net noemde. Specifiek op mijn terrein, wonen, gaat het daarbij allereerst om een subsidieregeling gericht op sobere maar tegelijkertijd adequate huisvesting. Die huisvesting is sober omdat ze altijd betaalbaar moet zijn.
De heer Pijlman stelde in dat kader terecht de vraag van verdringing aan de orde. Wanneer een grote groep mensen naar ons land komt voor bescherming, is het beroep op woonruimte en financiële middelen, vrees ik, onvermijdelijk zo groot dat je enige verdringing niet kunt voorkomen, zowel voor de woonruimte zelf als in financiële zin. De 500 miljoen die hieraan wordt uitgegeven, kan immers niet worden uitgegeven aan leraren, agenten of andere doelen. Het is dan altijd zoeken naar de balans tussen wat fatsoenlijke voorzieningen zijn, wat een goede kans op integratie biedt en de draagkracht van ons land. Vandaar dus een subsidieregeling gericht op sobere huisvesting met gedeelde voorzieningen.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik hoor de minister zeggen dat je verdringing niet kunt voorkomen. Nu is er 500 miljoen uitgetrokken voor de zogenaamde participatie van deze asielzoekers. Waar ligt voor dit kabinet en voor deze minister eigenlijk de grens? Blijft men maar geld steken in dit project? Blijft men maar doorgaan met mensen binnenlaten? Houdt dit niet een keer op? Gaat de verdringing niet zo ver dat men op een gegeven moment moet zeggen: genoeg is genoeg?
Minister Blok:
Het kabinet stelt grenzen tegen de achtergrond van de notie waarmee ik begon, namelijk dat Nederland vindt dat je de mensen die helaas moeten vrezen voor hun leven of persoonlijke vervolging, ook redelijkerwijs bescherming moet bieden. De grenzen trekken wij vervolgens bij de internationale afspraken in EU-verband en met Turkije waarop ik net al duidde. Daarbij weeg je steeds af welke aanvullende maatregelen je neemt. Het kabinet heeft nergens gezegd dat er onbeperkte middelen zijn. Als ik mij specifiek richt op het onderwerp van vanavond: er is inderdaad gekozen voor sobere huisvesting. Ik kom straks op de VNG-brief, waarin in feite wordt gevraagd om uitgebreidere huisvesting. Het overgrote deel van de vluchtelingen bestaat uit alleenstaande jongemannen. Ik vind het heel logisch dat je dan zegt: kijk naar de wooncarrière van de meeste Nederlandse alleenstaande jongemannen. Ik heb zelf ook zo'n levensfase meegemaakt, net als de meeste mensen in deze zaal. Daarin deel je de douche meestal met drie of vier mensen. Met hard werken, studeren en spaarzaamheid hoop je dan de fase te bereiken dat je een eigen douche en eigen voordeur hebt. Het zou heel onlogisch zijn om die natuurlijke gang van zaken wel voor Nederlandse jonge mannen en vrouwen te laten gelden en niet voor leeftijdsgenoten met een andere achtergrond. Daarover kun je discussiëren, maar de heer Van Hattem vraagt of wij grenzen trekken. Dit is zo'n grens, waarover inderdaad discussie is, want ook in dit debat kreeg ik daar vragen over. Aan de ene kant is er de medemenselijkheid en is opvang van deze mensen een verdragsrechtelijke verplichting. Aan de andere kant zeggen we ook: we maken het niet luxer dan we gebruikelijk vinden voor Nederlandse jongeren, of dan noodzakelijk is. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de aanspraak op bijstand en huurtoeslag. Die kunnen we beperkter houden bij gedeelde voorzieningen. Dat geldt overigens ook voor Nederlanders in dezelfde omstandigheden. Ook daar maken we dus geen aparte regels voor. We geven de subsidieregeling voor huisvesting zo vorm dat het resultaat ervan een kleiner beroep op huurtoeslag en bijstand is dan bij zelfstandige woonruimte. Daarmee zeggen we ook — de grens waar de heer Van Hattem om vraagt — dat we onze verplichtingen en onze medemenselijkheid wel efficiënt moeten uitvoeren. Ik zou haast willen zeggen: Nederlanders kan het niet.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik zie toch nog altijd een deel van de redenering van de minister krom lopen. Hij heeft het erover dat Nederlandse jongeren ook moeten werken om eigen, grotere en betere huisvesting te verkrijgen. Het punt is nu juist dat een heel groot deel van de groepen aan wie hiermee toegang wordt verleend — ik noem bijvoorbeeld het overgrote deel van de Somaliërs — in de bijstand zit. Dan hebben we het niet over "er zelf voor werken". In mijn eerste termijn haalde ik al het voorbeeld aan dat er nu meer dan 20.000 nareizigers komen, die ook huisvesting krijgen. Ik hoop dat de minister daar straks ook een reactie op geeft. Hoe gaat dat geregeld worden? Welk effect gaat dat hebben op de verdringing, die de minister zelf constateert?
Minister Blok:
Antwoorden op alle vragen die de heer Van Hattem nu stelt, zitten gewoon in mijn beantwoording. Is het goed als ik die beantwoording vervolg? Als de heer Van Hattem punten mist, weet hij mij weer te vinden, want ik sta hier nog wel even.
Ik was richting mevrouw De Vries aan het beantwoorden hoe wij de gemeentes ondersteunen. De subsidieregeling voor sobere huisvesting heb ik toegelicht. Met de wetswijziging mogen corporaties diensten verrichten en investeringen doen in vastgoed dat niet van henzelf is. Dat was ook onderdeel van de afspraken in het bestuursakkoord. Ook wordt rijksvastgoed beschikbaar gesteld, zowel ten behoeve van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers als voor de huisvesting van statushouders.
Mevrouw De Vries vroeg naar mijn interview van vorige week, waarin ik ...
Mevrouw De Vries-Leggedoor i (CDA):
Ik vind het antwoord van de minister prima, dat ik ook al kende. Maar die vraag heb ik niet gesteld. Ik heb met name naar voren gebracht hoe je volgens de CDA-fractie een oplossing zou kunnen bereiken buiten die zaken om. De zaken die de minister noemt, zijn in mijn beleving alleen maar de tijdelijke oplossing en niet de definitieve. Als die jongelui eenmaal geld verdiend hebben of hun gezin hiernaartoe komt, zullen ze ook een gewoon huis nodig hebben. Het gaat de CDA-fractie erom dat je een beetje buiten de box denkt en bijvoorbeeld ziet dat pensioenfondsen en beleggers misschien ook wel iets in het sociale segment willen doen maar daarvoor worden gestraft door de verhuurdersheffing, waardoor ze dat niet doen. Er zijn bijvoorbeeld ook plekken waar particuliere investeerders niet voor het middensegment bouwen en corporaties die rol wel op zich zouden kunnen nemen. Daar kunnen mensen dan naar doorstromen. Met alle respect, maar de zaken die de minister noemt, kennen wij. Wij proberen iets verder te denken en te bekijken hoe je het, buiten alles wat op dit moment gewoon nog niet goed genoeg werkt, zou kunnen oplossen.
Minister Blok:
Zeker, daar wilde ik heen naar aanleiding van de vraag over mijn interview van vorige week, want dat ging daar precies over. Ik heb verwezen naar een veelgelezen stripblad en de financiële positie van de woningcorporaties. Dat raakt precies aan de bouwopgave en deels ook renovatieopgave waarvan mevrouw De Vries, ik en volgens mij trouwens alle partijen in deze Kamer groot voorstander van zijn. Ik stuur de Kamer elk jaar een overzicht van de financiële positie van de woningcorporaties en hun investeringsvoornemens. Vorige week heeft de onafhankelijke toezichthouder, de Autoriteit woningcorporaties, weer zo'n overzicht gemaakt. De Autoriteit woningcorporaties kwam tot de constatering dat de woningcorporaties na betaling van de verhuurderheffing vorig jaar een resultaat hebben geboekt van 5,5 miljard, een fenomenaal bedrag. Tegelijkertijd wordt er geconstateerd dat er ruimte is voor meer investeringen. Ik heb in mijn gesprek met Aedes, de koepel van corporaties — ik heb dat gesprek vaker — meegedeeld dat ik al een aantal jaren aangeef dat hun financiële positie solide is. We hebben het er in deze Kamer ook vaak over gehad. Ik heb ook aangegeven dat ik dat geluid bij dit soort van extreme overschotten steviger zou laten klinken. Dat heb ik eerst binnenskamers gedaan. Dat resulteerde erin dat Aedes snel een persbericht naar buiten bracht met de mededeling dat er toch zou worden geïnvesteerd. Dat is goed nieuws, want we zijn het met elkaar eens dat er meer had gekund, maar dan moet het ook gebeuren. Voor het deel dat door de woningcorporaties kan worden geleverd, is geld het probleem niet.
Ik ben het ook met mevrouw De Vries eens dat er een grote opgave ligt voor de particuliere investeerders. Ik heb in dat kader al een aantal maatregelen genomen, bijvoorbeeld door in de Woningwet vast te leggen dat woningcorporaties hun staatssteun en garanties niet meer mogen inzetten voor het investeren in het vrije marktsegment, tenzij marktpartijen aantoonbaar niet willen investeren. Ik weet niet alleen dat dit zeer wordt gewaardeerd door particuliere investeerders, we zien het volume van particuliere investeerders gelukkig ook toenemen, zowel Nederlandse pensioenfondsen als buitenlandse pensioenfondsen. Mevrouw De Vries weet wellicht dat ik zowel naar Duitsland, Engeland als Azië ben geweest, allemaal gebieden met zeer grote pensioenfondsen. Zij zijn allemaal zeer geïnteresseerd zijn in die investeringen. Inmiddels zijn ze er ook actief in. Er zijn heel veel nieuwe partijen aanwezig. Dat levert de mogelijkheid van doorstroming naar de sociale huursector op, waardoor er meer woningen beschikbaar komen. Overigens investeren veel van die investeerders inmiddels ook in de sociale huursector omdat het bijvoorbeeld door de aanpassing van het woningwaarderingsstelsel en het opnemen van de WOZ-waarde inmiddels mogelijk is om in grote delen van het land rendabel binnen de sociale huursector te investeren.
De heer Köhler i (SP):
Kan de minister hier ook een bedrag bij noemen? Hoeveel miljard is er op dit moment niet boven de markt, maar werkelijk gecommitteerd in investeringen van particuliere investeerders in de woningmarkt?
Minister Blok:
Het precieze bedrag zal de heer Köhler nog van mij krijgen, want ik weet dat niet uit mijn hoofd. Ik weet wel dat het jaarlijks beschikbare bedrag 6,5 miljard is. Ik probeer zo veel mogelijk uit mijn hoofd te weten, maar ik ben maar een mens.
De heer Pijlman stelde dat zonder de automatische urgentiestatus de adequate huisvesting van statushouders feitelijk onmogelijk zou worden. Hij sprak om die reden zorgen uit over de integratie. Ik constateer dat nog steeds een heel groot deel van de Nederlandse gemeenten überhaupt geen huisvestingsverordening heeft en dus ook geen voorrangsregeling kent. Dat is logisch tegen de achtergrond dat lang niet in heel Nederland de woningmarkt gespannen is. Natuurlijk vragen vooral de Amsterdamse en Utrechtse regio veel aandacht, maar dat is niet in heel Nederland aan de orde. Dat concluderen de gemeenten zelf ook, want die zijn zonder een huisvestingsverordening goed in staat om te voldoen aan de vraag van hun bevolking, inclusief de vraag van de erkende vluchtelingen. De heer Pijlman heeft gelijk als hij stelt dat op dit moment een grote groep mensen in azc's wacht, maar we zien dat aantal gelukkig teruglopen. Vandaag stond er nog een bericht in de krant dat de inhaal eigenlijk nog nooit zo groot is geweest sinds de grote instroom van Syriërs. Er zit dus wel degelijk beweging in.
De heer Van Hattem (PVV):
De minister zegt dat het grootste deel van de gemeenten in Nederland de woningvoorraad op orde heeft en dat er genoeg woningen beschikbaar zijn, maar als ik kijk naar de overzichten, dan constateer ik dat in zowat alle gemeenten niet wordt voldaan aan de opgelegde taakstelling door het Rijk om statushouders te huisvesten. Wringt dat niet met elkaar? Wordt dat verschil juist niet afgewenteld op de sociale huurmarkt waar Nederlanders verdrongen worden?
Minister Blok:
Het klopt niet dat er nauwelijks gemeenten zouden voldoen aan de huisvestingstaakstelling. Het is een grote opgave in grote delen van het land, maar in het onderzoek van de G32 is een overzicht opgenomen, waaruit blijkt dat een belangrijk deel van de grootste gemeenten aan de taakstelling voldoet. Sommige lopen voor, er zijn er ook die achterlopen, maar daarvoor is het pakket maatregelen genomen dat ik al heb toegelicht. Het beeld is gelukkig niet zo somber dat overal in Nederland sprake is van een gespannen woningmarkt of specifiek dat het huisvesten van vluchtelingen niet zou lukken.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik kijk even naar de cijfers van het Platform Opnieuw Thuis. Daaruit blijkt dat een groot deel van de gemeenten te maken heeft met een aantal statushouders dat nog moet worden gehuisvest. Daar moeten nog woningen beschikbaar voor komen. Die moeten dus nog worden onttrokken aan de beschikbare woningmarkt. Ik zie daarin een ander beeld dan de minister.
Minister Blok:
Ik ben het eens met de manier waarop de heer Van Hattem het nu formuleert. In een aantal gemeenten speelt die kwestie inderdaad. Dat is ook de reden van mijn opsomming van aanvullende maatregelen die wij hebben genomen. Dat is ook de reden van dit debat. Het probleem speelt in een aantal gemeenten. In reactie op de vraag van de heer Pijlman of het vervallen van de automatische voorrangsregeling tot grote problemen leidt, merk ik op dat heel veel gemeenten die problemen überhaupt niet kennen omdat ze geen huisvestingsverordening hebben.
De heer Van Hattem (PVV):
De minister spreekt over een aantal gemeenten, maar het zijn heel veel gemeenten waar echt een achterstand is. En nog niet dat de provincie direct met een "indeplaatsstelling" moet ingrijpen, maar daar wordt wel een achterstand geconstateerd. Daardoor is sprake van een heel forse druk — dat hoeft niet meteen een totale ineenstorting van de lokale woningmarkt te zijn, maar wel een forse druk — op de lokale huurmarkt ligt die ten koste gaat van de huurders. Kan de minister die constatering delen of niet?
Minister Blok:
Als er geen probleem was, dan hadden wij hier niet gestaan. Dan had ik zojuist ook niet die lange lijst met maatregelen genoemd. Ik nuanceer alleen de opmerking die de heer Van Hattem aan het begin maakte. Ik gaf verder een toelichting op de vraag van de heer Pijlman of het ontbreken van een verplichte voorrangsregeling overal tot problemen leidt. Ik kan feitelijk constateren dat er in heel veel gemeenten überhaupt geen sprake is van een voorrangsregeling. Kennelijk leidt dat niet tot problemen.
De heer Pijlman i (D66):
Ik weet niet of wij elkaar goed hebben begrepen. Ik heb niet gezegd dat het schrappen van de mogelijkheid van het voorrangsrecht automatisch tot problemen zou leiden. Ik vraag de minister om concreet te maken waarom hij met deze maatregel is gekomen, want gemeenten hebben daar geen enkele behoefte aan. Ik vraag hem ook de stelling te onderbouwen waarom deze maatregel voor de ene groep urgenten tot oplossingen zou leiden, of voor de andere mensen op de wachtlijst. Dat was mijn punt.
Minister Blok:
Die vraag heb ik genoteerd, de vraag welk probleem hier wordt opgelost. Dat vroeg de heer Köhler overigens ook. Op dit moment is er voor gemeenten eigenlijk één zwart-witkeuze: ofwel er is een huisvestingsverordening. Dan is er sprake van een automatische voorrangsregeling voor statushouders. Ofwel er is geen huisvestingsverordening. Dat geldt voor een heel groot deel van de Nederlandse gemeenten. Dan is er ook geen voorrangsregeling voor statushouders. Dat levert dus geen ruimte op voor maatwerk. De heer Sietsma ging daar ook op in. Er is een heel breed palet aan instrumenten mogelijk tussen helemaal niets doen en een automatische voorrangsregeling. De huidige wetgeving wijst helemaal niet op het palet dat ertussen zit. Dan kom je op het toevoegen van woonruimte. Wij stellen een subsidieregeling beschikbaar. Daar is overigens meer interesse voor dan in het rapport van de G32 wordt gesuggereerd. Dat betekent een andere keuze dan alleen voor voorrang. Het betekent een keuze voor het ombouwen van lege kantoorpanden of voormalige verzorgingshuizen. Het kan ook gewoon nieuwbouw betekenen. Dat is dus een andere keuze dan alleen die voor het vergeven van de bestaande voorraad met een eendimensionale voorrangsregeling.
De heer Pijlman (D66):
Zeker, dat is allemaal zo en die maatregelen hebben wij hier eerder besproken. Daar hebt u ook steun voor gehad. Waar het om gaat is dat bepaalde groepen op de woningmarkt het stempel "urgent" krijgen omdat dit nodig is omdat zij feitelijk in hun omstandigheden anders niet aan een woning komen. Nu hebt u er één groep uitgenomen en daarvan zegt u: van mij mag die status worden opgegeven. Mijn vraag is: waarom hebt u die groep eruit genomen, terwijl daar in de samenleving nu juist het grootste probleem zit en de gemeenten er niet op zitten te wachten?
De voorzitter:
Mijnheer Sietsma, hebt u een vraag die hierop aansluit?
De heer Sietsma i (ChristenUnie):
Ik heb een vraag over het vorige punt.
De voorzitter:
Stelt u dan nu even die vraag, dan kan de minister de antwoorden misschien combineren.
De heer Sietsma (ChristenUnie):
Ik hoop dat ik de minister niet in de war maak met deze vraag.
De voorzitter:
Vast niet
De heer Sietsma (ChristenUnie):
De vraag ging over de getallen. Hoeveel gemeenten voldoen er aan hun taakstelling? Toen was het van: veel gemeenten wel en veel gemeenten niet. Ik zou graag willen weten of de minister kan zeggen hoe de gemeenten op schema liggen met het voldoen aan hun halfjaarlijkse taakstelling, in cijfers of procenten. Het komt niet aan op één of twee nauwkeurig, maar het gaat erom dat wij er een beeld van krijgen hoe groot nu het probleem is rond het realiseren van de taakstelling, waar volgens mij de hele Kamer achter staat, los van de specifieke methodiek van deze huisvestingsverordening.
Minister Blok:
Volgens mij zat dat in de schriftelijke antwoorden, maar zo niet, dan krijgt u die informatie in de tweede termijn van mij.
De voorzitter:
Dan nu de vraag van de heer Pijlman.
Minister Blok:
De heer Pijlman vroeg waarom op dit moment de maatregelen voor deze groep worden genomen. Dat is natuurlijk tegen de achtergrond van het feit dat door de enorme instroom van vorig jaar dit probleem maatschappelijk enorm in het middelpunt van het debat is gekomen. En niet alleen dat, het vroeg ook om oplossingen. Dat pakket oplossingen bestaat deels uit geld en deels uit de wetgeving die ik zojuist noemde, maar deels ook uit het aansluiten op de behoefte aan maatwerk en het rechtvaardigheidsgevoel, dat zeer nadrukkelijk in het maatschappelijke debat speelt. In de Tweede Kamer was dat ook aanleiding om een breed gesteunde motie aan de nemen. Het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel zegt: opvang van vervolgden ja, maar een voorrangsregeling nee.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Pijlman.
De heer Pijlman (D66):
Ik ken uiteraard de motie van de Tweede Kamer. U zei net — en dat vond ik interessant — dat er behoefte is aan maatwerk. Bij wie dan? Niet bij de gemeenten.
Minister Blok:
Kennelijk wel bij heel veel inwoners van gemeenten, want de Tweede Kamer als volksvertegenwoordiging is met een motie gekomen, op grond van gevoelens die wij overigens ook allemaal zelf waarnemen als wij in zalen in het land zijn of de media volgen, en heeft daarin het rechtvaardigheidsgevoel aangegeven. Wetgeving is uiteindelijk altijd een vastlegging van het rechtvaardigheidsgevoel van de bevolking van een land, binnen de kaders van de Grondwet en internationale verdragen. Dat rechtvaardigheidsgevoel gaat tegelijkertijd uit van het kunnen opvangen van mensen die echt voor hun leven moeten vrezen, maar ook van het niet-toekennen van voorrangsregelingen; iets waar het eerste artikel van onze Grondwet, maar breder onze volksaard, toch zeer kritisch naar kijkt.
De heer Van Hattem (PVV):
Voorzitter ...
De voorzitter:
Graag een korte vraag als het kan.
De heer Van Hattem (PVV):
Op dat punt ben ik het eens met de minister; er moet zeer kritisch naar de voorrangsregeling worden gekeken en die moet worden afgeschaft. Ik zit nog even met wat de minister zojuist zei, namelijk dat de woningvoorraad toereikend is. Ik heb de cijfers erbij gepakt en zie voor de tweede periode van de taakstelling voor 2016 dat pas in 62% van de gemeenten in Nederland de taakstelling is gerealiseerd. Wij zouden nog een achterstand hebben van meer dan 5.000 uit de vorige periode. Wat gaat dat betekenen voor de verdere verdringing van Nederlandse huurders op de woningmarkt? Verwacht de minister dat dit ook gaat betekenen dat nog meer gemeenten alsnog een huisvestingsverordening met een urgentieverplichting gaan vaststellen?
Minister Blok:
Allereerst spreek ik mijn waardering uit voor het snelle opzoekwerk. Ik had het over een heel groot deel van de gemeenten, maar het blijkt dat precies 62% gewoon aan de taakstelling kan voldoen. Dit neemt niet weg dat 38% dat op dit moment nog niet doet. Zij kunnen beschikken over het hele instrumentarium dat ik zojuist besprak. Het huisvesten van deze mensen zal dus deels bestaan uit het toevoegen van nieuwe woonruimte. Daar is extra geld voor beschikbaar. Deels zal het bestaan uit het gebruiken van woonruimte die er al is. Daarbij zul je zien dat het in sommige delen van het land überhaupt niet tot extra spanningen leidt, omdat de woningmarkt daar niet gespannen is. In andere delen van het land — dat kan ik niet ontkennen — leidt het wel tot spanning. Dan hoop ik dat die gemeenten, woningcorporaties of andere verhuurders in die gemeenten, gebruikmaken van het subsidie-instrument dat beschikbaar is.
De heer Van Hattem (PVV):
Daar zit nu echt letterlijk de spanning in. Juist in de gemeenten waar een achtergebleven taakstelling is, zal een extra beroep worden gedaan op de woningmarkt. Daardoor loopt die spanning verder op. Hoe ziet de minister die problematiek en hoe kan hij voor de Nederlandse huurders nog garanderen dat er voldoende woonruimte beschikbaar is en dat niet alles naar nareizigers en nieuwe groepen gaat die hier alsnog het land binnenkomen, al dan niet illegaal?
Minister Blok:
De heer Van Hattem krijgt daar natuurlijk hetzelfde antwoord op. Allereerst is dat de constatering dat je nooit ervoor kunt zorgen dat er bij zo'n grote instroom helemaal geen verdringing plaatsvindt. Dat zou ook gewoon irreëel zijn. Dat geldt niet alleen voor de woningmarkt, maar ook voor de besteding van geld. We kunnen er wel voor zorgen dat die verdringing zo klein mogelijk is. Dat is de reden voor het hele instrumentarium, inclusief geld voor extra huisvesting, zoals wij dat invoeren.
De heer Pijlman vroeg hoeveel er gebruikgemaakt is van de subsidieregeling en hoeveel er inmiddels is gerealiseerd. De subsidieregeling bestaat sinds februari van dit jaar. De echte uitkering vindt plaats op het moment dat de huisvesting is gerealiseerd en er mensen gaan wonen. Dat moment hebben wij pas net bereikt, want het is in de woningbouwwereld al extreem snel om binnen een jaar iets te realiseren. Er zijn nu vier aanvragen voor 25 vergunninghouders helemaal gerealiseerd. Aangevraagd en in behandeling zijn meer dan 500 voornemens, voor een totaalbedrag van 20 miljoen. Die komen deels van gemeenten, deels van woningcorporaties en voor een groot deel van particuliere gebouweigenaren, die die gebouwen willen transformeren. De stelling die nogal uit het rapport van de G32 klonk, namelijk dat er helemaal geen belangstelling voor zou zijn, blijkt niet uit de cijfers. Gelukkig is er belangstelling voor. Een opname van 20 miljoen betekent dat het tijdsevenredig eigenlijk volgens verwachting verloopt. Je ziet natuurlijk eerst even een piek en dan een terugloop. Nu loopt het weer wat op, maar de opname tot nu toe geeft geen reden om aan te nemen dat de regeling niet zou werken. Waar het rapport van de G32 voor pleit is: stel extra belastinggeld beschikbaar door niet meer de eis van gezamenlijke huisvesting te stellen, maar geld te geven voor zelfstandige woonruimte. Dat betekent dat het verdringingseffect groter wordt, want je gaat daarvoor meer belastinggeld uitgeven. Het sluit ook niet aan bij de notie die ik eerder aangaf, namelijk dat het zeker voor alleenstaande jongeren heel logisch is om je wooncarrière te beginnen in gedeelde woonruimte. Vandaar dat ik het G32-rapport op dit onderdeel niet ondersteun.
De heer Sietsma begon met de constatering, die ik zeer met hem eens ben, dat er niet één model is om aan de taakstelling te voldoen. Het doel van de wet is om niet meer een zwart-witkeuze te hebben tussen het niet hebben van een huisvestingsverordening, en dus ook geen instrumenten, en het hebben van een huisvestingsverordening, maar dan ook alleen een ongeclausuleerde voorrangsregeling. Waar het om gaat is, een heel palet daartussen mogelijk te maken. Ik verwacht dat dat zal leiden tot een debat, dat ook in de gemeente plaats hoort te vinden omdat woningmarkten sterk lokaal zijn. Dan kunnen gemeenten de afweging maken of zij zelf een beroep gaan doen op de subsidieregeling, of zij dat aan de woningcorporatie gaan vragen of dat er ergens misschien nog een kantoorpand leegstaat van een particuliere eigenaar met wie ze om de tafel gaan zitten. Gemeenten maken als het goed is, sowieso zelf een woonvisie en prestatieafspraken met woningcorporaties en huurders. Daar past dit mooi in.
Heel belangrijk is ook dat een gemeente ook over het ter beschikking stellen van bouwgrond gaat. Op dit moment is bij de woningbouwopgave geld niet zozeer het probleem. Ik heb net in de richting van mevrouw De Vries de optelsom gemaakt van woningcorporaties en particuliere investeerders geschetst. Het probleem is veeleer de beschikbaarheid van bouwgrond. Dat kan tijdelijke grond zijn als het gaat om tijdelijke huisvesting. In welke vorm grond ook beschikbaar wordt gesteld, die opgave ligt steeds bij de gemeente. Deze wet maakt die opgave heel expliciet en maakt het mogelijk om daar, afhankelijk van de lokale vraag en de lokale mogelijkheden, antwoord op te geven.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik hoor de minister nu spreken over het beschikbaar stellen van bouwgrond. Volgens mij heb ik in eerdere stukken gelezen dat het kabinet niet voornemens was om een actief grondbeleid te voeren voor de bouw van woningen speciaal voor huisvesting van statushouders. Betekent deze reactie van de minister dat het kabinet nu wel voornemens om woningen te bouwen speciaal voor statushouders?
Minister Blok:
Het kabinet bouwt niet. De enige gronden waar ik over beschik, zijn de gronden en gebouwen van het Rijksvastgoedbedrijf, die we ter verkoop aanbieden voor woningbouw als we ze niet nodig hebben. De beslissing of een stuk grond een woonbestemming krijgt, is altijd een lokale, ook als het grond van het Rijksvastgoedbedrijf is. Vandaar dat ik het, in lijn met deze wet, logisch vind om deze beslissing ook lokaal neer te leggen. Ik zou wel willen dat ik de bestemming van mijn gebouwen centraal kan wijzigen in woning, maar ook ik heb daar altijd de gemeente bij nodig.
De heer Van Hattem (PVV):
Dat is precies wat ik bedoelde te zeggen. De minister beperkt het nu tot de grond van het Rijk. Mij gaat het om actief grondbeleid door de gemeenten, dat al dan niet door het kabinet wordt gestimuleerd. Is de lijn dat gemeenten een actief grondbeleid gaan voeren voor het bouwen van nieuwe huizen voor de huisvesting van statushouders, de lijn die het kabinet voorstaat en als wenselijk ziet?
Minister Blok:
Actief grondbeleid houdt in dat de gemeente zelf grond verwerft en risicodragend deelneemt in de woningontwikkeling. Die beslissing is aan een gemeenteraad. Het is absoluut niet nodig om actief grondbeleid te voeren, noch voor de gewone woningbouwopgave, noch voor de opgave specifiek voor vluchtelingen. Dat is echt een lokale keuze. Grond of een gebouw — het gaat ook vaak om de transformatie van bestaande gebouwen — kan ook eigendom zijn van een andere eigenaar. Dat maakt voor de subsidieverlening niet uit.
De heer Sietsma, die ik aan het antwoorden was, stelde de interessante fundamentele vraag: waarom zijn er überhaupt nog verplichte urgentiecriteria, ook na de voorliggende wetswijziging? Er zijn er eigenlijk drie. Ik zal allereerst de twee noemen waar de heer Sietsma naar verwees: mensen uit de maatschappelijke opvang, waaronder blijf-van-mijn-lijfhuizen, en mantelzorgers. Die groepen bevinden zich in een heel andere positie dan statushouders. Mensen uit blijf-van-mijn-lijfhuizen zijn vrijwel altijd vanwege huiselijk geweld gevlucht uit een woning waar ze al over beschikten en moeten meestal in een andere gemeente snel een woning vinden omdat ze niet in de buurt van de geweldpleger kunnen wonen. Het gaat vaak om vrouwen met kinderen.
Op mantelzorgers wordt in het kader van deze wet vrij weinig een beroep gedaan, anders dan je wellicht zou verwachten op grond van de groeiende maatschappelijke behoefte aan mantelzorg. Zij wonen om economische of maatschappelijke redenen al ergens maar nemen de zorg op zich voor een naaste in een andere stad. Dat is over het algemeen heel acuut: iemand is gevallen of ernstig ziek geworden en heeft echt van de ene dag op de andere mantelzorg nodig.
Er is overigens nog een derde categorie, die de heer Sietsma niet noemde maar wel relevant is, ook voor de statushouders. Een gemeente mag ook voorrang verlenen aan mensen met economische of maatschappelijke binding. Dat is bij het verdelen vanwege schaarste ook een logisch criterium. Als iemand vanwege zijn of haar beroep — de nachtzuster is een voor de hand liggend voorbeeld — in de buurt van het werk moet wonen, dan mag een gemeente of woningcorporatie zo iemand met voorrang huisvesten. Op die clausule kan een statushouder die werk heeft gevonden, overigens ook een beroep doen. Het is in feite ook een zeer stimulerende maatregel. Ik realiseer mij dat het lastig is om werk te vinden wanneer je in een nieuw land komt en de taal niet of beperkt spreekt. Tegelijkertijd komen er ieder jaar op grote schaal mensen uit Oost-Europa naar Nederland die de taal niet of nauwelijks spreken en aan het werk gaan. Het is dus niet onmogelijk. Dat doet niets af aan de opgave om de taal te leren en te integreren, maar in feite stimuleer je het omdat de boodschap is: door werk te vinden, kunt u sneller een huis krijgen in de gemeente die een regeling heeft om voorrang te geven vanwege economische of maatschappelijke binding.
De heer Sietsma vroeg een reactie op de G32. Ik hoop die al gegeven te hebben, zeg ik ook in de richting van de heer Pijlman.
De heer Lintmeijer vroeg hoe deze wet zich verhoudt tot de verplichting tot gelijke behandeling uit de Grondwet, de kwalificatierichtlijn en het Vluchtelingenverdrag. Al deze documenten gaan uit van gelijke behandeling, niet van een voorrangsbehandeling. Je zou dus zelfs kunnen zeggen dat dit wetsvoorstel meer in lijn is met al deze wetten en verdragen dan de huidige wet, die een voorkeursrecht kent.
De heer Lintmeijer i (GroenLinks):
Dat antwoord is wel heel erg kort door de bocht. De interpretatie van het gelijkheidsbeginsel van mijn fractie is dat mensen die feitelijk dakloos zijn, of dat nou door oorzaak A, oorzaak B of oorzaak C is, op een gelijke manier behandeld moeten worden. Door één groep uit deze drie of vier categorieën te halen kun je toch niet zeggen: wij gaan ze nu meer gelijk behandelen? De vervolgsituatie voor mensen met een vluchtelingenachtergrond, die geen sociaal netwerk in Nederland hebben en geen specifieke situatie hebben weten op te bouwen, is ook moeizaam te vergelijken met de situatie van mensen die in een wat betere situatie zitten. Maar ook als wij dat buiten beschouwing laten, zegt de minister dat wij in de wet één groep pakken uit de drie groepen die nu feitelijk dakloos zijn. Die geven wij deze voorkeursbehandeling — de woorden van de minister, ik zeg: gelijkheidsbehandeling — niet meer.
Minister Blok:
Ik ben het niet eens met de omschrijving van de heer Lintmeijer dat vluchtelingen in Nederland feitelijk dakloos zijn. Dat zou ik met hem eens zijn in bijvoorbeeld Frankrijk of andere Europese landen die wel een asielprocedure kennen maar over het algemeen geen opvang verlenen totdat besloten is over de asielprocedure. Nederland kent gelukkig de gewoonte om mensen wel degelijk op te vangen. Dat heeft ook heel veel inspanningen gevraagd. Als de vluchtelingenstatus erkend is, is het natuurlijk bevorderlijk voor het integreren en het vinden van werk om …
De heer Lintmeijer (GroenLinks):
Voorzitter, …
Minister Blok:
… een woning te vinden, maar de omschrijving "feitelijk dakloos" vind ik in feite onterecht bij de Nederlandse manier van opvang.
De heer Lintmeijer (GroenLinks):
Als de minister het op die manier formuleert, zegt hij feitelijk: laat ze maar in de noodopvang, want dan hebben ze in elk geval een dak boven hun hoofd. Dat is nou ook weer niet de situatie die wij zouden willen. Je kunt ook zeggen dat iemand die om wat voor reden dan ook mantelzorg moet gaan verlenen, ook niet feitelijk dakloos is. Het gaat erom dat wij nu drie groepen in de samenleving hebben aangewezen waarvan wij zeggen: die verdienen een urgentiestatus omdat hun huisvestingssituatie — ik noem het "feitelijk dakloos"; de minister mag het anders noemen — niet past bij de situatie waarin ze zouden moeten zitten. Als je een van die drie groepen eruit haalt, ben je in mijn optiek niet meer bezig met een gelijke behandeling, maar geef je een groep een ongelijksoortige behandeling ten opzichte van de andere groepen. Zoals ik het lees in de adviezen van de Raad van State en van het College voor de Rechten van de Mens, schuurt dat wel degelijk met het gelijkheidsbeginsel.
Minister Blok:
ik geloof niet dat de heer Lintmeijer het zo scherp bedoelde, maar ik werp het wel verre van mij dat ik zou zeggen dat we mensen dan maar in de noodopvang zouden moeten laten. Dan zou ik hier niet staan.
De heer Lintmeijer (GroenLinks):
Ik ben blij dat de minister dit zegt, want dat heb ik niet op die manier beoogd te zeggen.
Minister Blok:
Dan zijn we het weer eens. De vraag blijft wel of je vluchtelingen niet toch in een nodeloos nadelige positie brengt. Laat ik de vergelijking trekken met iemand die toevallig geboren is in Appelscha, daar tot zijn 18de woont en een baan vindt in Amsterdam. Amsterdam kent om voor mij ondoorgrondelijke redenen — maar daar gaat de stad zelf over — geen voorrangsregeling voor mensen met economische of maatschappelijke binding. Als die persoon uit Appelscha wijkagent wordt in de Jordaan en nachtdiensten moet draaien, zal hij toch maar moeten zien hoe hij aan een woning komt. Die persoon bevindt zich niet in zo'n heel andere positie dan een 18-jarige in het azc dat er misschien ook in Appelscha is, en dat raakt natuurlijk ook heel erg aan het gevoel dat in een groot deel van de samenleving leeft.
De heer Köhler (SP):
Gaat de vergelijking van de minister hier niet een beetje mank? Deze persoon uit Appelscha kiest er vrijwillig voor om in Amsterdam te gaan werken, al dan niet in de verwachting om in die stad of in de regio ook een woning te kunnen vinden. Hier gaat het echter om asielgerechtigden die ergens worden geplaatst. Per maand worden er dus een aantal, laten we zeggen honderd, asielgerechtigden in Amsterdam geplaatst. Zij hebben geen keuze, ook niet als ze liever in Appelscha zouden blijven. Het gaat erom of zij met voorrang aan een woning moeten worden geholpen, maar dat weet de minister allemaal zelf ook wel.
Minister Blok:
De heer Lintmeijer vroeg mij of het logisch was om deze categorie van erkende vluchtelingen anders te behandelen dan andere categorieën met een voorrangsregeling en of ze niet feitelijk toch een voorrangsregeling ten opzichte van andere Nederlanders moesten hebben, dus daar heb ik antwoord op gegeven.
Ik heb de indruk dat de heer Köhler niet per se een antwoord van mij wil, maar in iedere vergelijking kun je verschillen constateren. De positie van de Nederlander in het voorbeeld dat ik heb gegeven is ook niet eenvoudig. Die ervaring leeft breed in de samenleving en ook daaraan beantwoordt dit wetsvoorstel.
De heer Köhler (SP):
Ik ben altijd heel blij als de minister de vragen heel concreet beantwoordt, nog meer dan hij al probeert te doen. Maar ik ging in op zijn vergelijking met een woningzoekende Nederlander die om redenen van werk verhuist naar Amsterdam. Dat voorbeeld noemde de minister zelf en het sprak me wel aan: ik dacht aan een potentiële nieuwe buurman of -vrouw. Ik zei dat die persoon dan wel in een volstrekt andere positie zit dan mensen die verplicht in Amsterdam gehuisvest moeten worden en ook elders geen woning aangeboden krijgen. Ik vind die vergelijking daarom buiten proportie en ook niet ter zake in dit debat.
Minister Blok:
Daar zijn we het dus niet over eens. Deze persoon zal zeggen: ik heb nu die baan als wijkagent in Amsterdam, ik draai daar nachtdiensten en ik moet langer wachten dan iemand die geen baan heeft als wijkagent en geen nachtdiensten draait. Dat raakt het rechtvaardigheidsgevoel van die persoon, en daar kunnen we de ogen ook niet voor sluiten.
De heer Sietsma (ChristenUnie):
Wij bevinden ons onder het regime van artikel 1 van de Grondwet, het gelijkheidsbeginsel. Mijn vraag aan de minister is bijna een retorische, en ik verwijs hierbij naar 1914, toen hier 1 miljoen Belgen als vluchteling voortreffelijk zijn opgevangen, zij het dat ze niet exact op een gelijke manier zijn gehuisvest als iedereen in ons land. Zulke rampen of grote onverwachte zaken kunnen zich voordoen, en dan wil je toch barmhartigheid bewijzen. Zou het dan kunnen zijn dat het nodig is om oplossingen te bedenken die niet precies in ons voorgeschreven plaatje passen?
Minister Blok:
Ik kan het alleen maar zeer met de heer Sietsma eens zijn, maar dat is ook precies de reden dat we het hele palet aan maatregelen hebben getroffen. Eerst was er de enorme inspanning om voldoende eerste opvang in azc's en noodopvang te vinden. Het vervolg is deels een financiële inspanning — het gaat echt om indrukwekkende bedragen, die we toch met de hele Nederlandse bevolking voor dit belangrijke doel bij elkaar brengen — maar het gaat ook om het type maatregelen waar we het vanavond over hebben.
De heer Lintmeijer (GroenLinks):
Ik wil nog voor de laatste keer interrumperen als dat mag. Ik vroeg de minister om een onderbouwing bij de vraag waarom je zou moeten afwijken van artikel 1 van de Grondwet en artikel 10 van het EVRM. Daarbij verwees ik naar de adviezen van de Raad van State en het College voor de Rechten van de Mens. Hoor ik nu goed dat de minister zegt dat een wijkagent uit Appelscha die een baan krijgt in Amsterdam te vergelijken is met een asielzoeker uit Aleppo die gevlucht is vanwege bommen op zijn kop?
Minister Blok:
Als de heer Lintmeijer het zo formuleert is het antwoord altijd nee. Ik heb aangegeven in welke positie de ene persoon zich bevindt en in welke de ander en dat dat vragen oproept over rechtvaardigheid — het gaat hier om de verdeling van schaarste, in dit geval in Amsterdam — en dat het vervolgens aan de wetgever is om dat verdelingsvraagstuk op een rechtvaardige manier in te vullen. Zeker is dat beiden zich in een situatie bevinden waarbij zij kennelijk dringend woonruimte nodig hebben, op een plek waar schaarste is. Daar moeten we een oplossing voor vinden en daarom staan we hier ook.
De heer Lintmeijer vroeg hoe het na de invoering van dit wetsvoorstel zit met de gezinshereniging. De taakstellingen zoals die voor de rest van 2016 en naar verwachting ook in 2017 ingevuld zullen worden, gaan uit van de nu bekende cijfers over gezinshereniging. De heer Van Hattem vroeg daar ook naar. Het is dus niet zo dat die daar nog bovenop komen.
Dan vroeg de heer Verheijen nog naar een reactie op het VNG-rapport. Ik hoop dat ik die vraag inmiddels ook naar aanleiding van verschillende interrupties heb kunnen beantwoorden.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik heb nog een verduidelijkende vraag. De minister zegt dat die cijfers voor gezinshereniging er echt niet bovenop komen. Is dat bovenop de taakstelling voor 2016? Of zitten die cijfers in de nog vast te stellen taakstelling voor de eerste helft van 2017? In het NRC-artikel ging het om de komende maanden.
Minister Blok:
Die zitten in beide. Die gezinshereniging vindt nu voor een deel plaats en ook de komende maanden. De verwachting voor eerste helft van 2017 is een aantal van 13.000. Dat is wat lager dan nu, maar dat is inclusief gezinshereniging.
De heer Van Hattem (PVV):
Even voor mijn beeldvorming: hoe gaat dat nu in zijn werk? Komen er vliegtuigen die deze mensen uit Libanon en Turkije gaan ophalen? Worden ze op onze kosten naar Nederland gevlogen en krijgen ze hier dan direct een huis aangeboden of gaan ze eerst naar een azc? Hoe wordt dit nu concreet bewerkstelligd? Dit roept wel vragen op en dit kan ook de nodige effecten hebben op deze huisvestingsproblematiek.
Minister Blok:
De procedure rond de toelating van vluchtelingen en gezinshereniging is natuurlijk het terrein van mijn collega van het departement Veiligheid en Justitie. Het is mij niet bekend dat er speciaal vliegtuigen uit Nederland naar landen van herkomst gaan. Wat ik begrijp is dat mensen heel verschillende routes zoeken. Vaak proberen ze ook een ambassade of consulaat in de buurt te bereiken om daar verblijfspapieren te verwerven. Ik verzoek de heer Van Hattem echter om detailvragen hierover aan mijn collega van Veiligheid en Justitie te stellen, want die is daar gewoon beter in thuis dan ik. Hij zal waarschijnlijk hetzelfde zeggen als het over de woningmarkt gaat.
Ik was bij de heer Verheijen gebleven, die mij vroeg welke gevolgen dit wetsvoorstel heeft voor de handhaving. Ik neem aan dat hij de handhaving van de taakstelling bedoelt. Die zal op zich op dezelfde manier plaatsvinden, maar zoals ik al tegen de heer Sietsma zei, prikkelt het wetsvoorstel gemeenten wel om een groter aantal instrumenten bij die huisvesting in te zetten dan de zwart-witkeuze die de huidige wet biedt.
Ik zie nog een vraag over de VNG-brief die ik al beantwoord heb. Wel vond ik dat de heer Verheijen terecht aangaf dat het bij de manier waarop je de huisvesting en de toewijzing vorm geeft, steeds gaat om een afweging van belangen. Hij gaf heel expliciet aan dat je een mogelijk langzamer verloop van de integratie als de huisvesting wat langer duurt, moet afwegen tegen de grotere spanning op de woningmarkt als je snellere huisvesting levert. Daar heeft hij gelijk in. Vandaar dat het kabinet op beide terreinen maatregelen heeft genomen. In het pakket zitten niet alleen subsidies en wetgevende maatregelen om huisvesting sneller te laten verlopen, er zit ook extra geld om taalonderwijs en inburgering ook al in de azc's mogelijk te maken, zodat mensen die wachten, anders dan in het verleden, in die periode zich de taal ook al eigen kunnen maken en onze samenleving kunnen leren kennen.
De heer Köhler vroeg of het de bedoeling is dat statushouders tien jaar in alternatieve huisvesting blijven wonen. Bij de tien jaar verwijst de heer Köhler, neem ik aan, naar wachttijden zoals die in Amsterdam en Utrecht voorkomen. Hij heeft, hoop ik, kennisgenomen van het landelijke onderzoek dat ik heb laten doen naar wachtlijsten, op verzoek van de SP-fractie in de Tweede Kamer. Voor het eerst vond zo'n landelijk onderzoek naar wachtlijsten plaats. Dat onderzoek liet sowieso een heel gedifferentieerd beeld over het land zien: in een heel groot deel van het land zijn er of überhaupt geen wachtlijsten of komen ze niet in de buurt van de tien jaar. Daarnaast laat het onderzoek het verschil zien tussen op de wachtlijst staan en zoeken. Twee derde van de mensen op de wachtlijst zoekt niet. De echte zoektijd van mensen is ook in Amsterdam veel korter dan deze tien jaar. Daarmee wil ik niet zeggen dat er geen sprake is van wachttijden, maar de kans dat mensen tien jaar in alternatieve huisvesting blijven wonen, lijkt me extreem klein. Misschien als mensen zelf die keuze maken, maar gelukkig is de woningmarkt in Nederland niet zo dat tien jaar de standaardtermijn zou zijn.
De heer Köhler (SP):
Het laatste is zonder meer juist. Ik doelde op de regio's. Het antwoord van de minister gaat voorbij aan de problematiek. Ik heb dat rapport waarnaar hij verwijst uiteraard ook tot op de komma bestudeerd. Daarin komt naar voren dat de werkelijke zoektijd maar een jaar of vier is. Dat is niet zo verwonderlijk. In Amsterdam schrijf je je op je 18de al in op de wachtlijst, in de wetenschap dat je op je 28ste aan de beurt komt. Hij gaat dan ongeveer op z'n 24ste zoeken. Nogal wiedes. Maar als die asielzoeker straks helemaal onderaan de wachtlijst komt en dan ook geen urgentie meer heeft — hij is immers al gehuisvest in Amsterdam — moet hij nog tien jaar wachten voordat hij kan doorstromen. Het is echt niet zo dat die man, als hij direct gaat zoeken, na vier jaar aan de beurt is, daar is geen sprake van.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Köhler (SP):
Kan de minister deze redenering onderschrijven, dan wel zijn niet-deugdelijke redenering terugnemen?
Minister Blok:
Ik doe geen van beide. Ik heb dat onderzoek juist laten doen omdat de wachttijden van tien jaar een grote rol spelen in het debat. Dan is het logisch dat je daarnaar als verantwoordelijk minister deugdelijk onderzoek laat doen. Daaruit blijkt een veel genuanceerder beeld. Wat er nog het meeste uit sprong, was dat van degenen die zoeken nog geen 5% zoekt in verband met werk. Als je al schaarste moet verdelen, kunnen degenen die voor hun werk echt in de buurt moeten wonen logischerwijs net als mantelzorgers aanspraak kunnen maken op het daar kunnen wonen. De Huisvestingswet biedt iedere gemeente de mogelijkheid om dat toe te passen. Ook op de Amsterdamse woningmarkt is voor een groep van 5% ruimte om dan snel toe te kunnen wijzen. Ik heb jarenlang gewerkt in Amsterdam. Heel bewust heb ik er niet gewoond, omdat ik net als heel veel collega's de afweging maakte tussen prijs en kwaliteit. Ook daar is er een groot verschil tussen de vraag en de wachttijden in het centrum en daarbuiten. De heer Köhler leest als goed Amsterdammer ongetwijfeld Het Parool. Afgelopen zomer stond daarin een interessant artikel over een woning in de Kolenkitbuurt, die moeilijk verhuurbaar was omdat alle kijkers haar te klein en te ver van de Westertoren vonden. Ook in Amsterdam maken mensen afwegingen waar ze willen wonen, waarbij ze natuurlijk kiezen voor de mooiste woning die een woningcorporatie ze wil aanbieden. Nogmaals, dat doet niets af aan het feit dat er wachtlijsten zijn. Maar de tien jaar zoals de heer Köhler die toch met de nodige nadruk poneerde, is echt niet de standaard, en zeker niet in Nederland. Ook in Amsterdam vraagt dat nog enige nuancering.
De heer Köhler vroeg specifiek naar dat deel van de wet dat de bepaling schrapt dat vergunninghouders niet meer mogen worden achtergesteld bij woningzoekenden met een economische of maatschappelijke binding. Dat is nou juist die mogelijkheid tot het geven van voorrang die ik net al richting de heer Sietsma noemde. Dat is een belangrijke bepaling, waarop ook statushouders een beroep kunnen doen. Het is niet logisch om die belangrijke bepaling dan weer achter te stellen bij de statushouders. Want de kern van het wetsvoorstel is juist dat statushouders gelijk worden gesteld aan anderen, maar dus ook net als anderen weer voorrang kunnen creëren met economische of maatschappelijke binding. In hun geval zal dat vooral economische binding zijn.
De heer Köhler (SP):
In de huidige wet kunnen de vergunninghouders niet worden achtergesteld bij mensen met een economische of maatschappelijke binding en bij de wetswijziging wel. Het gaat er dus niet om dat nu de vergunninghouders op dat vlak worden voorgetrokken. Zij hebben nu dezelfde rechten als economisch en maatschappelijk gebondenen in de gemeenten waar daarover een bepaling in de huisvestingsverordening staat. Na de wetswijziging worden ze daarbij achtergesteld. Dat wil ook zeggen dat, als die groep van economisch en maatschappelijk gebondenen groot genoeg is, ze jaren en jaren en jaren niet aan de beurt komen, omdat die anderen voorgaan.
Minister Blok:
De groep economisch en maatschappelijk gebondenen mag volgens de Huisvestingswet hoogstens voorrang krijgen bij een kwart van de toe te wijzen woningen. Het is niet zo dat anderen daarmee helemaal geen kans maken. Zoals ik aangaf, geldt ook voor statushouders dat zij langs deze route alsnog in zo'n voorrangspositie kunnen komen, net als andere inwoners van Nederland.
De heer Van Hattem vroeg naar de kosten van de maatregelen. Een groot daarvan heb ik al geschetst. Wat nog niet aan de orde is geweest en wat mij ook voor hem van belang lijkt, is dat de kosten, zowel emotioneel als financieel, van een langdurig verblijf in een azc aanzienlijk zijn. Het is mogelijk om werk te vinden vanuit een azc, het is ook mogelijk om taalles te volgen, maar dat is echt lastiger dan wanneer je onderdeel van een gemeenschap bent en woonruimte hebt gevonden. De kosten in de vorm van een beroep op uitkeringen zullen hoger zijn als mensen lang in een azc moeten verblijven, hoger dan wanneer ze uit kunnen stromen en op zoek kunnen gaan naar werk en de taal kunnen leren.
De heer Van Hattem vroeg wat ik ervan vind dat gemeenten zelf woningen kopen voor de huisvesting van statushouders. Dat is ter beoordeling aan de gemeenteraad. Een gemeente mag zelf woningen kopen om te verbouwen. De meeste gemeenten doen dat via woningcorporaties of particuliere verhuurders. Uit het oogpunt van expertise is dat vaak ook verstandig. Als een gemeenteraad daar toestemming voor geeft, mag een gemeente woningen geven. Dat lijkt mij ook logisch gezien de manier waarop we Nederland hebben ingericht. Ik hoop hiermee de vragen in de eerste termijn beantwoord te hebben.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik heb nog een interruptie op het laatste punt. De minister zegt dat hij het aan de gemeenteraden wil overlaten. Er is in deze constructies echter sprake van rijkssubsidies om die maatregelen te nemen. Vindt het kabinet het dan ook te verantwoorden dat er nieuwe woningen speciaal voor statushouders worden gebouwd met die rijkssubsidies en dat rijksbelastinggeld dat door alle Nederlanders wordt opgebracht, ervoor wordt ingezet om nieuwe huizen te bouwen voor statushouders?
Minister Blok:
De subsidieregeling richt zich op gedeelde huisvesting voor statushouders, waarbij onze dringende aanbeveling altijd is: doe dat in gemengde complexen met andere bewoners. De subsidie richt zich op statushouders.
De heer Van Hattem (PVV):
De minister zegt dat dit zich richt op statushouders. Wat de PVV betreft niet, maar vindt de minister het wel acceptabel dat er ook zelfstandige wooneenheden worden gebouwd voor statushouders?
Minister Blok:
Subsidie is alleen beschikbaar wanneer er gedeelde woonruimte wordt gebouwd. Gemeenten bouwen niet veel woningen, hoor. Ik wil dat beeld toch echt rechtzetten. Ze mogen het, maar vrijwel alle gemeenten hebben al heel lang geleden hun woonbedrijven overgedragen aan woningcorporaties. Maar goed, het is niet verboden. Als ze dat doen, krijgen ze geen subsidie als het een zelfstandige woning is. Dan moeten ze het zelf zien te financieren. Zij kunnen, net als een woningbouwcorporatie of een private bouwer, wel subsidie krijgen als het ofwel nieuwbouw is in de vorm van gedeelde woonruimte ofwel transformatie van een ander type gebouw naar woonruimte, ook in het kader van gedeelde woonruimte.
De voorzitter:
Dan zijn we nu toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer.
Mevrouw De Vries-Leggedoor i (CDA):
Voorzitter. Ik zou allereerst willen aansluiten bij de woorden waarmee de minister begon. Hij sprak zijn waardering uit richting al die mensen in Nederland die ervoor zorgen dat mensen die vluchten hier een veilig onderdak kunnen vinden. Zonder al die mensen die dat vaak heel vrijwillig doen, zou de opvang voor vluchtelingen in Nederland er heel anders uitzien. Dat is één.
Wij hebben niets tegen decentralisatie naar gemeenten. Waar het ons om gaat, is dat het consequenties heeft als je dat doet en je de taakstelling in stand laat. Dat betekent gewoon dat je meer woningen nodig zult hebben. Als je een extra toestroom krijgt van mensen in Nederland, heb je dus ook extra woningen nodig. Anders krijg je inderdaad verdringing op de woningmarkt. Dus zal er gebouwd moeten worden. Daar zijn we het helemaal over eens. Mijn enige oproep aan de minister is: probeer alstublieft goede bondgenoten te zijn met iedereen die daarbij kan helpen. Als er op dit moment perverse prikkels in wetgeving zitten die dit belemmeren, haal ze er dan alstublieft uit.
De heer Pijlman i (D66):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Wat is nou eigenlijk het probleem? Er zijn te weinig woningen voor een kwetsbare groep huurders die op die schaarse groep woningen zijn aangewezen. Het aantal woningen is de afgelopen jaren verder afgenomen. Mevrouw De Vries verwees daar ook naar. De schaarste is toegenomen en dus moeten we schaarse middelen verder verdelen. We hadden voor hen die een urgentiestatus hebben — en dat is iets anders dan een voorrangsstatus — een bepaalde regeling. Nu zegt de minister dat die groep te groot wordt. Wat hem betreft kan die regeling dan worden afgeschaft. Ik zou zeggen: nee, we moeten bouwen, op verschillende manieren. Daar is de minister ook op ingegaan. Dat ligt voor de hand. Daar hebben we hier ook eerder over gesproken en we hebben maatregelen genomen.
De minister blijft in zijn beantwoording buitengewoon algemeen. Daarmee vind ik ook dat hij de verdenking op zich laat dat dit toch symboolwetgeving is. Ik heb dat in eerste instantie ook gezegd. De coalitiepartner van de minister noemde dit symboolwetgeving. Daarom konden ze er in de Tweede Kamer ook best voor stemmen, want het veranderde toch niets. Ik heb de minister gevraagd om daar eens op in te gaan. Wat levert dit nu concreet op, voor zowel mensen met een urgentiestatus als voor degenen die aan de andere kant op die wachtlijst staan? Ik heb daar geen antwoord op gekregen.
Als de minister het wetsvoorstel motiveert, zegt hij eigenlijk: er zijn gevoelens van burgers in de samenleving over de verdeling van die schaarste en dat heeft ook met rechtvaardigheid te maken; dat heeft zijn weerklank gevonden in de Tweede Kamer en dat is ook een werkelijkheid. Daar heeft hij op zichzelf gelijk in, maar ik vind dat toch iets anders dan wetgeving. Wetgeving is toch bedoeld om problemen van algemeen belang die er in de samenleving zijn op te lossen. Ik ben er nog steeds niet achter voor welk probleem dit nu de oplossing is. Dat vinden ook de gemeenten. In het interruptiedebatje zei de minister net: die burgers hebben dat gevoel, dus zij vinden dat deze maatregelen moeten worden genomen. Jazeker, maar de gemeenten moeten de schaarse middelen verdelen. Zij geven helder en duidelijk aan dat zij geen behoefte hebben aan dit instrumentarium. Dat is ook logisch, want materieel gaan de gemeenten die het aangaat er ook absoluut niet op vooruit. Immaterieel zal het waarschijnlijk leiden tot veel meer lokale discussies over een groep kwetsbaren die een urgentiestatus heeft. Dat lijkt mij ook niet de bedoeling. Kortom, D66 heeft sterk het gevoel dat het kabinet met deze wet niets oplost, maar dat de wet om politieke redenen is gemaakt. Dat vind ik buitengewoon teleurstellend.
De heer Sietsma i (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn duidelijke antwoorden. De vragen die ik heb gesteld zijn bijna allemaal beantwoord, behalve die ene waar ook de heer Pijlman over begon. Dat viel mij ook op. Ik dacht: ik begin er niet weer over, want ik vind het lastig om deze VVD-minister als het ware ter verantwoording te roepen voor de uitlatingen van een Kamerlid van de Partij van de Arbeid. Als hij er echter zin in heeft, voelt hij zich misschien geroepen. Het lijkt mij eerlijk gezegd wel lastig om in een coalitie zo samen te werken. Je voert met goede bedoelingen het coalitieakkoord uit en die ene partij waarmee je samenwerkt spreekt daar dan toch een beetje relativerend over. Als de minister zich hiervan ontheven wil voelen, vind ik het ook prima.
Ik wilde samenvattend constateren dat dit wetsontwerp verantwoordelijkheid bij gemeenten neerlegt. Dat is een goed uitgangspunt in ons binnenlands bestuur en het is opmerkelijk dat een aantal gemeenten nu zegt: minister, verlos ons hier even van en blijf ons even tot iets verplichten wat we ook zelf kunnen doen. Ik denk dat de redenering dat gemeenten geactiveerd worden als ze die verantwoordelijkheid en die uitdagingen voelen plausibel kan zijn. Ik denk ook dat met dit voorstel niets wordt afgedaan aan de taakstelling die gemeenten hebben en die de rijksoverheid ook controleert, kwantitatief en kwalitatief, om de vluchtelingen waartoe wij ons verplicht hebben op te vangen.
Het grote vraagstuk onder dit methodisch en instrumentele gedoe is natuurlijk de moraal die wij moeten hebben als westerse samenleving. In dat opzicht wil ik van harte onderstrepen wat door meerderen gezegd is: in dit deel van de wereld moeten wij ons verantwoordelijk voelen. Dat hoeft trouwens niet alleen via de overheid. Dat kunnen we ook zelf doen. Er zijn allerlei maatschappelijke instituties die hierin excelleren. Bij het fixeren op in politieke zin afdwingen wat de overheid moet doen, zou ik dus zeggen: laten we eens even verder kijken in de maatschappij en laten we samen proberen om als overheid die krachten te steunen.
Een rechtvaardig beleid dat realistisch is, zal onze steun hebben. Ik neem graag de antwoorden van de minister mee naar onze fractie. Wij zullen ons daar in ons stemgedrag volgende week ook toe verhouden.
De heer Lintmeijer i (GroenLinks):
Voorzitter. Ook ik dank de minister oprecht voor de woorden waarmee hij zijn beantwoording begon. Onder verwijzing naar de heer Sietsma wees hij op de verantwoordelijkheid die op veel plekken in het land wordt gepakt door mensen die op allerlei manieren betrokkenheid tonen en steun verlenen aan de opvang van vluchtelingen en asielzoekers en die hen proberen verder te helpen in de samenleving. Dat is een groot goed. Ik vind het fijn dat het kabinet daar bij monde van deze minister oog voor heeft.
Ook is het goed dat de minister refereerde aan een aantal aanvullende maatregelen die in de afgelopen periode zijn genomen om een aantal problemen op te lossen. Voor een aantal van die maatregelen heeft hij onze steun gekregen. Bij deze wet ligt dat een stuk ingewikkelder. Wij denken niet dat deze wet gaat bijdragen aan een oplossing voor de huisvesting van asielzoekers of mensen met een status. In de afgelopen periode van acht tot tien jaar zijn meer dan een half miljoen goedkope woningen uit de voorraad verdwenen. Wij vinden het lastig om daar één groep woningzoekenden in een kwetsbare situatie aan te koppelen, die vanuit een soort rechtvaardigheidsgevoel een soort prijs moet betalen, al is het maar een symbolische prijs. Dat vinden wij niet de manier waarop rechtvaardigheidsgevoelens in de samenleving hun beslag zouden moeten krijgen.
Wij sluiten ons aan bij de opmerking van de heer Pijlman. Wij zien deze wetgeving niet als aanvullende oplossing voor de huisvesting van asielzoekers. Ik zal mijn fractie dan ook adviseren om deze wet niet te steunen.
De heer Schouwenaar i (VVD):
Voorzitter. Mijn telefoon staat uit.
Wij zijn het er allemaal over eens dat wij voor een grote opgave staan om woonruimte te vinden voor vergunninghouders; alleen al dit jaar zijn het er 14.000. Wij kunnen daaraan tegemoetkomen door de bestaande subsidieregeling te gebruiken, door woningen bij te bouwen en via andere creatieve wegen. Waarschijnlijk zal daarmee voor een deel in de behoefte worden voorzien. De vraag is echter de volgende. Als dat ontoereikend mocht blijken te zijn, willen wij dan voorrang verlenen? Mijn fractie is van mening dat we met dat verlenen van voorrang heel voorzichtig moeten zijn. "Voorrang" is toch echt het woord dat de wet gebruikt, mijnheer Pijlman, en niet "urgentie". Er ontstaat gauw een situatie waarin je aan de een iets geeft — in dit geval een woning — wat je bij een ander wegneemt. Daarbij gaat het om iets heel belangrijks, namelijk een woning. Dat aspect moeten we goed voor ogen houden. Of iets weghalen bij de een en geven aan de ander rechtvaardig is, moet dicht bij de mensen worden beoordeeld, dus in de lokale context.
De heer Köhler i (SP):
Wat heeft de gemeente, die dat in de lokale context moet beoordelen, voor alternatief? We zijn het erover eens dat een deel van die groep misschien terecht kan in alternatieve huisvesting. Dat kan nu al, en dan ook. En de rest? Die moet door het Rijk verplicht binnen zoveel maanden gehuisvest worden. Wat kan de gemeente dan anders doen dan die mensen met voorrang in de sociale huisvesting onderbrengen?
De heer Schouwenaar (VVD):
Die kan nog eens opnieuw in overleg met de corporatie bekijken of zij wel voldoende gebruikmaakt van de tijdelijke stimuleringsmaatregel en meer units bijbouwen, als daar behoefte aan is; zeker op de korte termijn, als er veel alleenstaanden met een vergunning zijn. Het kan bijvoorbeeld bij een andere gemeente worden ondergebracht. Daar moet dan wel voor betaald worden, maar de wet biedt de mogelijkheid dat gemeenten, die ruimte hebben, wat meer voor hun rekening nemen. Er zijn vast nog allerlei andere creatieve wegen. Op dit moment melden zich meer particulieren dan gemeenten als verhuurder. Daar zit vaak een heleboel creativiteit.
De heer Köhler (SP):
Dat zijn allemaal mogelijkheden die er nu ook al zijn.
De heer Schouwenaar (VVD):
Daar vroeg u naar.
De heer Köhler (SP):
Ja, maar dat zijn allemaal mogelijkheden die er nu ook zijn. Dus als dat perspectief biedt in een bepaalde gemeente, dan doet zij dat nu ook al.
De heer Schouwenaar (VVD):
Dat hoop ik.
De heer Köhler (SP):
Waarom zouden ze dat nu niet doen en straks wel?
De heer Schouwenaar (VVD):
Dat lijkt mij ook. Waar het over gaat is dat je gelet op het scala van mogelijkheden die keuzes zo dicht mogelijk bij de mensen, in de gemeentelijke setting, en niet op rijksniveau moet maken.
Voorts is volkshuisvesting van oudsher een gemeentelijke, lokale taak. Dat zijn de corporaties, en de gemeenten voor de grond, de regelgeving en de planning.
Ten slotte gaat het om een stukje decentralisatie, de eigen bevoegdheden van de gemeente. Ik heb in al die jaren dat ik in gemeenteland heb vertoefd, niet anders gehoord dan dat decentralisatie een goede zaak was. Ik wil dat geloof nog even vasthouden. Ook hebben we het over een stukje deregulering. Artikel 12, eerste en derde lid, laat bij gemeenten de bevoegdheid om, desnoods na een goede afweging van alternatieven, naar het middel van de voorrang om te zien. Die regel wordt nog eens bevestigd in het derde lid. Dat ene stukje wordt geschrapt. Om een wet te kunnen wijzigen heb je een nieuwe wet nodig. Het is dus een onjuiste voorstelling van zaken om te stellen dat er nu een wet bij komt. Nee, er komt een wet om een andere wet af te schaffen. De resultante is dan nul. Nogmaals: artikel 12 blijft bestaan in die zin dat gemeenten altijd die mogelijkheid hebben, maar wij vinden één mogelijkheid genoeg en twee mogelijkheden vinden wij er een te veel.
De heer Verheijen i (PvdA):
Voorzitter. Ook wij danken de minister voor zijn uitgebreide beantwoording. Net als andere sprekers waarderen wij zijn openingswoorden. Hij spreekt over de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor deze opgave. Natuurlijk moet je naar de wet op zich kijken, maar wij beoordelen de wet met name in samenhang met de andere bestuursakkoorden en arrangementen die zijn gesloten. Het een werkt namelijk niet zonder het ander. Je moet het in samenhang zien. Dat betekent dus ook dat een nationale regie nodig is ten aanzien van de bestuurslagen die hun verantwoordelijkheid nemen. Zij moeten worden bijgestuurd als dat aan de orde is. Dat is gebeurd door een aantal subsidiemogelijkheden te scheppen.
Daar staat tegenover dat uit brieven van de VNG en de G32 en het rapport naar voren lijkt te komen dat de afstand in de afgelopen maanden is gegroeid. Ik wil niet terechtkomen in een discussie over de juistheid van de gegevens in dat rapport, maar het lijkt aan te raden om opnieuw constructief overleg te voeren over de analyse van de situatie en de vraag waar er een tandje bij zou moeten worden gezet. Daarmee bedoel ik niet dat er een tandje bij moet worden gezet in de luxe van de voorzieningen, maar wel in de snelheid, de breedte en de creativiteit waarin die voorzieningen kunnen worden gevonden. Wij menen dat de minister moet toezeggen dat hij met ons van mening is dat het bevorderen van afstemming met de gemeenten in deze situatie wenselijk is, om bij het bereiken van het doel niet in beelden tegenover elkaar te blijven staan.
De heer Köhler i (SP):
Voorzitter. De minister heeft tussen de detailantwoorden door ook een aantal opmerkingen gemaakt die wat mij betreft onderbouwen waarom dit wetsvoorstel, dat geen materiële gevolgen heeft, toch nuttig zou zijn. Dan gaat het onder andere over rechtvaardigheidsgevoelens bij de burgers. Dan let de SP natuurlijk altijd goed op. Hij begon zijn betoog met de toelichting — althans, zo begreep ik dat — dat er een probleem is met het huisvesten van vergunninghouders in de schaarse woningvoorraad in sommige delen van het land. Dat probleem is toegenomen nu er, tijdelijk denk ik, een piek is van mensen die een verblijfsvergunning krijgen. Dan moet opnieuw de volgende vraag gesteld worden. Hoeveel van die huisvestingsnoodzaak moeten we nu landelijk regelen, moet landelijk worden opgelegd aan de gemeenten, en hoeveel ruimte is er voor lokaal maatwerk? Dat had naar de mening van de minister geleid tot de motie in de Tweede Kamer waar dit wetsvoorstel het gevolg van is.
Als dit waar is, moeten we natuurlijk kijken of dit wetsvoorstel tegemoetkomt aan het idee van meer ruimte voor lokaal maatwerk en minder verplichtingen voor de gemeenten die landelijk worden voorgeschreven. Mijns inziens is dat niet waar. De verplichting voor gemeenten, de zogenaamde taakstelling, blijft gelijk. Die is afhankelijk van het aantal te huisvesten vergunninghouders. Daar doet deze wetswijziging niets aan af. De verplichting voor de gemeenten blijft dus gelijk. De mogelijkheden voor lokaal maatwerk zijn er nu ook al, naast de verplichting. Er verandert er geen. Er zijn diverse mogelijkheden voor lokaal maatwerk, maar niet een nieuwe in dit wetsvoorstel, alleen reeds bestaande. Het blijft dus zo, ook als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, dat de gemeenten mensen met een verblijfsvergunning op korte termijn moeten huisvesten. Dat kan soms, voor een deeltje, in alternatieve huisvesting. Verder moet dat in de sociale huursector. Waar dat nodig is, bij woningschaarste, moet dat dus met voorrang in die sociale huursector. Dat zijn volgens mij de feiten waar niet op valt af te dingen, tenzij de minister dat in tweede termijn alsnog zou doen. Ik betwijfel dat, want in twee termijnen schriftelijke beantwoording en in een eerste termijn mondelinge beantwoording heb ik hem niet horen afdingen op deze feiten.
De minister heeft nog een argument genoemd, waarmee hij wat meer tot de kern van de zaak kwam, denk ik. Hij zei dat de motie in de Tweede Kamer ook een antwoord was op de rechtvaardigheidsgevoelens bij burgers die de indruk hadden dat verblijfsvergunninghouders werden voorgetrokken. Die indruk moest toch worden weggenomen. Daar gaat het volgens mij om. Dat bleek ook uit de motivatie van de VVD bij de motie in de Tweede Kamer. De VVD is hier voor omdat ze dan niet meer de verantwoordelijkheid heeft om uit te leggen dat vergunninghouders toch een huis moeten hebben. Ze hebben weliswaar niet meer rechten dan andere urgenten, maar je zult die mensen toch ergens met een zekere voorrang moeten plaatsen. Het kan gewoon niet anders. De verantwoordelijkheid van die uitleg wordt nu naar de gemeenten verschoven. Die zwartepiet wordt weggespeeld. Zo heeft de VVD toch weer wat met Zwarte Piet. Daarmee probeert de ze de PVV van het lijf te houden. De PVV trapt daar ook nog in. Dat is het merkwaardige. Ondanks het feit dat de heer Van Hattem in eerste termijn duidelijk en met argumenten heeft aangegeven dat dit eigenlijk nog geen betekenis heeft, omdat die taakstelling, alle andere ellende en de kosten daarvan allemaal nog blijven, noemt hij het toch een stap in de goede richting. Kennelijk wil ook de PVV haar kiezers graag voor de gek houden.
De heer Van Hattem i (PVV):
Het is inderdaad maar een kleine stap in de goede richting, maar het gaat wel over een absurde maatregel. Dat heb ik duidelijk gezegd. Als het allemaal zo onbetekenend is, zouden linkse partijen het hier heel gemakkelijk kunnen afschaffen. Ik hoor echter allemaal hoogdravende verhalen over het College voor de Rechten van de Mens et cetera. Als het allemaal zo ernstig was, hadden de heer Köhler en zijn collega van GroenLinks zich er echt niet zo druk over gemaakt. Het is en blijft een onrechtvaardig niet uit te leggen principe dat asieleisers voorrang krijgen ten opzichte van andere Nederlanders. Dat is gewoon een maatregel die wij geschrapt willen zien. Ook al is het maar een eerste stap, het is in ieder geval een kleine stap in de goede richting.
De heer Sietsma i (ChristenUnie):
Ik heb een vraag aan de heer Köhler. Ik heb niet zo heel veel met het zwartepietendebat. In alle ernst heb ik er echter wel wat moeite mee als de heer Köhler het vraagstuk van de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van vergunninghouders afdoet als een akelig en liefst te ontwijken vraagstuk. Het is toch een enorme verantwoordelijkheid waar we als rijksoverheid dan wel als gemeentebesturen met een positieve houding naar kunnen kijken. Het zal toch elke gemeentebestuurder een eer zijn om dit vraagstuk op te lossen? Dat gaat de heer Köhler dan toch niet als een zwartepiet of een hete aardappel kenschetsen?
De heer Köhler (SP):
Het ging mij niet om de verantwoordelijkheid voor het oplossen van het vraagstuk. Dat heb ik ook niet gezegd. Het ging mij erom dat de verantwoordelijkheid daarbij hoort om uit te leggen dat vergunninghouders het recht moeten hebben en om met voorrang een huis aangeboden te krijgen. Er is ook geen alternatief. Dat blijft zo, ook na deze regeling. Hiermee wordt echter de verantwoordelijkheid voor de landelijke politici om dat gewoon uit te leggen weggeschoven, want in naam schrapt men het. Via een ander artikeltje komt het er langs een achterdeur weer bij. Dat mogen de gemeenten dan uitleggen aan de burgers. Daar hebben die gemeenten geen trek in. Daar geef ik ze groot gelijk in.
De heer Sietsma (ChristenUnie):
Ik probeer het toch nog een keer. De rijksoverheid neemt de verantwoordelijkheid voor de taakstelling. Daar ligt het principiële rechtstatelijke punt dat de Staat der Nederlanden de vergunninghouders opvang in asielzoekerscentra toestaat. Nu gaat het over het draagvlak van de huisvesting op lokaal niveau. In dit wetsontwerp worden gemeenten uitgenodigd, in positie gebracht, om dat met de gemeenteraad en hun inwoners te regelen. Het kan toch niet zo zijn dat dat wordt beschouwd als afschuiven of iets dergelijks? Het is toch een ongelooflijk belangrijk fenomeen in de lokale politiek dat je zelf voor je eigen inwoners zorgt?
De heer Köhler (SP):
Dan probeer ik het ook nog een keer. We vallen in herhalingen. De verantwoordelijkheid om dat in de gemeenten te regelen, zo mogelijk met lokaal maatwerk, is er al. Die debatten worden dus al in de gemeentebesturen gevoerd. Dit wetsontwerp verandert daar niets aan, noch aan de verplichting zo veel mensen te huisvesten noch aan de mogelijkheid lokaal maatwerk te leveren. Er bestaat een verantwoordelijkheid om uit te leggen dat het niet anders kan dan deze mensen met een zekere voorrang een woning toe te wijzen, omdat zij stante pede een woning nodig hebben. Het enige wat de rijksoverheid hiermee doet is deze verantwoordelijkheid op rijksniveau zogenaamd schrappen en bij de gemeentebesturen leggen.
De voorzitter:
De heer Sietsma, tot slot.
De heer Sietsma (ChristenUnie):
Ik ben hier niet per se om de minister te helpen, maar de heer Köhler stelt het niet juist voor. Het gaat niet om het feit dat de gemeenten moeten besluiten dat die mensen gehuisvest moeten worden, maar dat ze nu vrij zijn in de keuze van de soort, de manier en de wijze waarop. Tot nu toe waren ze niet vrij en nu zijn ze vrij om te kiezen welke methodiek ze hanteren. Dat is wat mij betreft een instrumentele toerusting van de gemeente om zo'n verantwoordelijkheid waar te maken. Ik vind het opmerkelijk dat gemeenten zich achter de rug van de rijksoverheid verschuilen om hun eigen lokale huisvestingsbeleid inhoud te geven. Dat kan ze weleens opbreken bij andere dossiers, zou ik denken.
De heer Köhler (SP):
Ik vrees dat er sprake is van een misverstand. Tot nu toe waren de gemeenten vrij om precies hetzelfde lokale maatwerk te bieden als nu in dit debat, ook door de minister, is opgesomd. Al die mogelijkheden om anders dan in een reguliere sociale woning te plaatsen, zijn er nu ook allemaal al. Alle mogelijkheden om te proberen meer bij te laten bouwen zijn er nu, onder de huidige wet, ook allemaal al. Het is niet zo dat dan pas de gemeenten de vrijheid krijgen om lokaal maatwerk te leveren. Dat doen ze nu ook al. Er wordt alleen symbolisch iets geschrapt in landelijke wetgeving. Dat is het enige.
Wij blijven bij ons standpunt. Ik heb nog een minuut, zie ik. Ik wil toch nog ergens heel kort op ingaan.
De voorzitter:
Doet u dat inderdaad heel kort, mijnheer Köhler.
De heer Köhler (SP):
In de krant zei de minister dat woningcorporaties gierig zijn. Nu herhaalt hij dat, zij het in minder krasse bewoordingen. Hij zegt dat corporaties toch wel geld hebben om te investeren. Dat doet niet af aan het feit dat corporaties dat de afgelopen jaren allemaal niet mochten. Ze zijn allemaal kort gehouden. Grondposities die ze voor de toekomst hadden verworven, moesten ze juist afstoten, want daarmee namen ze te veel risico enzovoorts. Ze zijn een heleboel vrije ruimte verloren door de verhuurderheffing enzovoorts. Nu is er eindelijk weer een beetje geld. Die corporaties investeren dat al. Overal in het land liggen die plannen. Er zou alleen veel meer kunnen als die vermaledijde verhuurderheffing werd afgeschaft.
Wij blijven bij de conclusie dat dit symboolwetgeving is, maar dan wel van een slechte symboliek. Daarom zal mijn fractie daar volgende week tegen stemmen.
De heer Van Hattem i (PVV):
Voorzitter. Veel fracties in dit huis spreken met hoogdravende woorden over rechtvaardigheid, maar wat is rechtvaardigheid? Voor de PVV is dat duidelijk: rechtvaardig is het opkomen voor onze bevolking en het ervoor zorgen dat zij niet in hun eigen land verdrongen worden door asieleisers. Daarom moeten we allereerst stoppen met die automatische voorrang voor huurwoningen. Maar dit is pas een eerste, kleine stap, want de echte oplossing is het ervoor zorgen dat de grenzen dichtgaan.
Sommige partijen maken zich erg druk om de keuze die statushouders al dan niet hebben, maar het is de vraag welke keuze hebben inwoners van bijvoorbeeld Ter Apel die naast een azc wonen en daar ontzettend veel overlast van ondervinden? Ik weet niet of u de beelden op televisie hebt gezien van asieleisers die bij mensen het huis binnenwandelen en spullen wegjatten en geld wegjatten. Zulke taferelen spelen zich daar af. Mensen voelen zich niet meer veilig in hun eigen huis. Hoeveel keuze hebben die mensen om een andere woning te zoeken? Hun keuze is beperkt, want zij komen niet meer van hun woning af zolang dat asielzoekerscentrum daar zit. Datzelfde geldt voor mensen die ongevraagd statushouders als buren hebben gekregen en daar overlast van ondervinden, wat vaak ook het geval is. Daar wordt te veel van weggekeken.
In de eerste termijn heb ik de minister gevraagd naar het wetsvoorstel kostenverhaal verhoogde asielinstroom. Dat hangt naar ons idee als een zwaard van Damocles boven de gemeenten, waardoor zij in de praktijk nog steeds woningen zullen gaan toewijzen met urgentie. Hoe kijkt de minister daartegen aan? In hoeverre verwacht hij dat er opnieuw gebruik zal worden gemaakt van urgentiebepalingen in de verordeningen? Heeft hij een indicatie daarvan? Hoe gaat zich dat zo ontwikkelen? Zal deze wet daardoor minder impact hebben dan gehoopt?
De volgende vraag heb ik in de eerste termijn al gesteld, maar die wel heel fundamenteel is. Hoe kan de minister het verantwoorden dat onze schaarse woningen nog steeds naar asieleisers gaan die veelal via illegale routes over de Balkan en de Middellandse Zee hiernaartoe zijn gekomen, terwijl zij al tal van veilige landen zijn gepasseerd? Hoe kan het dat onze schaarse huurwoningen nog altijd naar die mensen gaan?
Tot slot. Wanneer krijgt een recordaantal Nederlanders een nieuw huis, zoals een recordaantal statushouders dat in de afgelopen maand heeft gekregen, en wordt Nederland weer van ons?
De voorzitter:
Ik kijk even naar de minister. Ik zie dat hij meteen in staat is om te antwoorden. Het woord is aan de minister voor Wonen en Rijkdienst.
Minister Blok i:
Voorzitter. Mevrouw De Vries begon met het uitspreken van waardering voor de inzet van velen in Nederland. Anderen deden dat ook, onder wie ikzelf. De heer Sietsma voegde daar aan toe dat die inzet niet alleen van de overheid komt en hoort te komen, maar ook van anderen in Nederland, wat ik zeer met hem eens ben. Dat gebeurt gelukkig ook.
Mevrouw De Vries voegde daar vervolgens aan toe dat er gebouwd moet worden. Dat ben ik zeer met haar eens, net als iedereen in deze zaal. Zij zei: bekijk nu eens of er perverse prikkels kunnen worden weggehaald. Er zijn op dat gebied een aantal maatregelen genomen en er zijn nog wat maatregelen onderweg. In de Tweede Kamer ligt het wetsvoorstel met betrekking tot de aanpassing van de verhuurderheffing voor. Daarin staat een forse korting voor het bouwen van betaalbare sociale huurwoningen. Een aantal sprekers gingen in op de afname van het aantal betaalbare huurwoningen. Die heeft niet alleen heel sterk met het afstoten van woningen te maken, maar ook met het toevoegen van heel dure woningen. Tot voor kort werden er heel veel dure woningen gebouwd. Eerder hebben we in de Woningwet, die ook in deze Kamer brede steun heeft gekregen, met dat doel het passend toewijzen weer ingevoerd. Dat houdt in dat je de woningcorporatie verplicht om aan mensen met de laagste inkomens, mensen onder de huurtoeslaggrens, woningen met een redelijke huur toe te wijzen.
Een aantal van die maatregelen en ook mijn stevige bewoordingen van de afgelopen week hebben ermee te maken dat er eerst is gekozen voor de route van het in overleg proberen convenanten te sluiten. Dat gold dus voor het passend toewijzen. Tot 2008 stond dat in de wet. Dat is eruit gehaald met de afspraak met de corporaties en de gemeentes dat het door hen voortgezet zou worden. Toen ik helaas constateerde dat dat niet gebeurde en er duur gebouwd en duur toegewezen werd — dat is slecht voor de huurders zelf en dat leidde tot een hoge huurtoeslag — was ik genoodzaakt om wettelijke maatregelen te nemen.
Iets soortgelijks speelt bij een onderwerp waar wij nog vaker over zullen spreken, namelijk energiebesparing. Daar is nog voor mijn tijd een convenant over gesloten. Het is een belangrijk onderwerp. Corporaties hebben aangegeven dat zij de doelstellingen uit het convenant niet gaan halen. Ik constateer met de toezichthouder dat de investeringscapaciteit ruim voldoende is. Ik moet dus helaas constateren dat ik ook in dat geval weer tot wettelijke maatregelen moet overgaan, maar ik ben het met mevrouw De Vries eens dat je altijd begint met de weg van "kunnen we in overleg goede afspraken maken?". Dat is altijd de eerste keuze. Ik hoop dat ik daarmee ook de vraag van de heer Pijlman met de strekking "we moeten bouwen" beantwoord heb.
De heer Pijlman en de heer Sietsma vroegen mij om een reactie op de uitspraak van de heer De Vries in de Tweede Kamer dat dit uitsluitend symboolwetgeving is. Daar hebben zij in de eerste termijn om gevraagd. Ik ben dat vanzelfsprekend niet met de heer De Vries eens. Ik heb uitgebreid aangegeven — de heer Sietsma ging daar ook op in — dat dit wetsvoorstel de gemeenten eigenlijk op scherp zet voor het hele palet aan maatregelen en niet voor de zwart-witkeuze stelt van "een harde voorrangsregeling of helemaal niet". Ik was een beetje verrast toen de heer Pijlman zei dat het niet de bedoeling is dat er meer discussie op lokaal niveau plaatsvindt, maar misschien begreep ik hem niet helemaal goed. Ik ken D66 als een groot voorvechter van de levende democratie. Zo'n wezenlijk onderwerp moet bij uitstek lokaal bediscussieerd worden. Als je het niet hebt over zo'n belangrijk onderwerp, krijg je juist suboptimale besluitvorming en ook boosheid. Het is dan ook van belang dat het hele palet aan maatregelen de revue passeert. De heer Schouwenaar illustreerde dat al.
De heer Pijlman i (D66):
Daar gaat het uiteraard niet om. We hebben het net ook weer van de minister gehoord: op lokaal niveau worden er geen extra instrumenten verstrekt om tot oplossingen te komen. Daar hebben we dit wetsontwerp helemaal niet voor nodig. Volgens ons is het idee achter dit wetsvoorstel niet dat je op lokaal niveau over mensen met een urgente status juist steeds meer debat krijgt, althans dat zou volgens ons niet het idee daarachter moeten zijn Dat kan toch niet de bedoeling van deze wetgeving zijn? Met deze wetgeving wordt beoogd om actuele maatschappelijke problemen op te lossen. Dat was mijn punt.
Minister Blok:
Dit brengt ons niet onmiddellijk dichter tot elkaar. Er is een heel palet aan extra maatregelen, zoals daarnet al werd geschetst. Dat heeft voor een groot deel ook de steun van de heer Pijlman. Ik constateer dat bijvoorbeeld die subsidieregeling behoorlijk gebruikt wordt, maar die mag van mij meer gebruikt worden. Ik zou het fantastisch vinden als nog meer lege kantoren en voormalige verzorgingshuizen omgebouwd zouden worden. Kennelijk staat dat nog niet bij iedereen op het netvlies. Dan zal juist dat debat op lokaal niveau dat ik dus wel toejuich, dat volgens mij onvermijdelijk is en dat je juist in de raad moet voeren, ertoe leiden dat dat hele palet aan maatregelen bediscussieerd wordt. Dan komt ook de vraag aan de orde wie er investeert. Is dat inderdaad de woningcorporatie? Dat is de meest voor de hand liggende keuze. Is dat in eigen gebouwen, in nieuwbouw of in gebouwen van anderen? Dat is toch een heel wezenlijke invulling. Die heeft ook te maken met de ruimtelijke ordening in zo'n stad of dorp en de beschikbaarheid van voorzieningen. Dat moet toch juist lokaal eerst bediscussieerd en dan opgelost worden.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik hoor de minister zeggen dat hij het geweldig zou vinden als er nog meer voormalige verzorgingshuizen omgebouwd worden voor de opvang van asielzoekers en statushouders. Dit roept bij mij de vraag op: zou de minister het niet nog geweldiger vinden als wij die verzorgingshuizen weer kunnen ombouwen en inzetten voor de bewoning door onze ouderen?
Minister Blok:
De heer Van Hattem heeft een groot vermogen om de discussie breed te trekken. Dan zal ik ook breed antwoorden. Er is al decennialang steeds minder belangstelling voor het wonen in verzorgingshuizen. Al lang voordat dit kabinet aantrad, gaven ouderen massaal aan liever thuis te wonen dan in verzorgingshuizen. Die waren heel erg jaren zestig en zeventig. Die tehuizen komen dus leeg te staan. Ik kom in het hele land prachtige voorbeelden tegen van verzorgingshuizen die ofwel voor ouderen bestemd zijn maar wel met moderne opvatting of — wat ik persoonlijk mooier vind — een heel gemengde bewoning krijgen van deels ouderen, deels jongeren die daar een starterswoning vinden en deels statushouders, een heel gemengd palet. Alles beter dan dat die voormalige verzorgingshuizen leegstaan. Dat kom ik helaas ook op een paar plaatsen tegen. Dan ben ik blij als er een lokaal debat is waarbij de vraag aan de orde komt of de taakstelling statushouders misschien ook kan worden ingevuld door het verzorgingshuis te verbouwen met een subsidieregeling, zodat er ook nog een deel van onze jongeren in kan wonen.
De heer Van Hattem (PVV):
Nu komen wij tot een vrij essentieel punt. Het is natuurlijk door dit kabinet gekomen dat die verzorgingshuizen moesten sluiten, omdat er geen geld meer heen ging om onze ouderen op te vangen. Een van die prachtige voorbeelden die de minister noemt en die hij ook in allerlei blaadjes heeft genoemd, is Genderhof in Eindhoven. Ik ken dat voormalige verzorgingshuis heel goed. Daar zijn nu allerlei doelgroepen in opgevangen. De minister spreekt over het lokale debat. De lokale inwoners, de mensen die nog steeds in aanleunwoningen naast dat verzorgingshuis wonen, klagen steen en been over alle overlast die vanuit dat pand plaatsvindt. Eerst was het een prachtig verzorgingshuis waar ouderen een mooie oude dag hadden en nu is het er één grote chaos. Is dat het beeld dat de minister heeft voor onze verzorgingshuizen?
Minister Blok:
Ik weet dat er bij Genderhof enerzijds enthousiaste reacties zijn en anderzijds ook klachten en zorgen. Ik heb op heel veel plaatsen in het land dit soort projecten bezocht. Ik was vorige week in Spijkenisse. Daar loopt het goed. Er is daar ook een combinatie met startende ondernemers. Ik ben in Rotterdam-Zuid bij een voorbeeld geweest, ik ben in Voorst bij een voorbeeld geweest. Op heel veel plaatsen in Nederland wordt hieraan gewerkt. Bij vernieuwing is het altijd experimenteren en zoeken. Niet alles gaat meteen goed, maar ik hoop dat wij het toch in ieder geval met elkaar eens zijn dat, als een verzorgingshuis leegstaat — nogmaals, die beweging is al lang ingezet voordat dit kabinet aantrad — het veel beter is dat er een nieuwe bestemming voor komt dan dat het leeg blijft staan.
De heer Pijlman (D66):
Ik keer even terug naar het vorige punt. Uiteraard, dat lokale debat moet plaatsvinden en dat vindt plaats. De minister is in eerste instantie ingegaan op de brief van de G32, maar hij is niet ingegaan op het argument dat zij geen behoefte aan deze wetgeving hebben omdat dit materieel niets aan hun instrumentarium toevoegt. Dat is het punt.
Minister Blok:
Ik heb alle respect voor het standpunt van de G32, maar bij iedere wet die wij hier behandelen, sturen belangenorganisaties hun standpunt. Dat hoort bij een open democratie. Ik heb nog nooit meegemaakt dat ik kon beantwoorden aan alle wensen van alle belangenorganisaties. Ik ben er wel verantwoordelijk voor dat ik er uitgebreid mee overleg. Deze wet is het resultaat van uitgebreid overleg met de VNG over de uitvoerbaarheid. Daarmee hoef ik ze niet allemaal te overtuigen en te zorgen dat ze het er allemaal mee eens zijn, want gemeenten hebben hun mening afhankelijk van de politieke meerderheid in de gemeente. De VNG heeft duidelijk gezegd dat de wet op deze manier uitvoerbaar is. Daarvoor was dat overleg zeer waardevol. Ik constateer dat de G32 zeggen: deze wet had voor ons niet gehoeven. Ik constateer dat er verder vrij breed maatschappelijk wordt gezegd — althans in de Tweede Kamer — dat dit wel degelijk beantwoordt aan enerzijds de behoefte aan maatwerk en anderzijds de gevoelens die onder de bevolking leven. Dan maak ik de G32 misschien iets minder gelukkig, maar een hoop andere mensen in de samenleving wat gelukkiger. Dat is in een democratie natuurlijk heel vaak het geval.
Dan kom ik bij de heer Sietsma. Ik heb al gezegd dat ik het zeer eens ben met zijn omschrijving van de verantwoordelijkheid die de overheid heeft. Ik heb dat geschetst als een belangrijke taak, niet alleen verdragsrechtelijk maar ook menselijkerwijs. Zijn constatering was dat dat wordt neergelegd in de taakstelling die blijft. In die zin was ik het ook zeer met hem eens toen hij de heer Köhler aansprak op het wegspelen van de zwartepiet. Ik leg naar eer en geweten uit aan mensen die het er niet mee eens zijn, dat wij inderdaad veel maatschappelijk geld steken in de opvang van erkende vluchtelingen. Er is onvermijdelijk verdringing. Ik probeer dat niet te ontkennen. Ik zie het echter ook als mijn verantwoordelijkheid om die effecten zo soepel mogelijk te laten verlopen, zowel naar de bevolking die al in Nederland aanwezig was als naar de vluchtelingen. Dat het een moeilijk en pijnlijk proces is, moeten wij niet ontkennen. Dan doen wij de waarheid geweld aan en gaan mensen zich nog meer miskend voelen. Wij moeten het goed begeleiden. Daaraan probeert deze wet een belangrijke bijdrage te leveren. In de manier waarop wij Nederland hebben ingericht, is het logisch dat gemeenten uiteindelijk de invulling van de woningbehoefte bepalen. Die krijgen zij inderdaad van mij opgelegd. Daarvoor neem ik mijn verantwoordelijkheid. Dat kan op deze manier lokaal maatwerk zijn.
De heer Lintmeijer ging allereerst in op de punten waarover wij het eens zijn. Dat waardeer ik altijd zeer. Vervolgens ging hij in op de punten waarop wij het nog niet eens zijn. Hij ging specifiek in op het verdwijnen van goedkope woningen. Ik zei net al tegen mevrouw De Vries dat ik maatregelen heb genomen. Passend toewijzen is een van de onderwerpen waarop ik niet alle belangenorganisaties gelukkig kan maken. Ik neem althans aan dat u ook wel eens boze brieven krijgt van woningcorporaties die vragen: waarom heeft de minister ons verplicht om passend toe te wijzen? Ik heb al gezegd dat dit is omdat de vrijwillige afspraak niet is gelukt. Het is er juist op gericht om de voorraad betaalbare woningen weer omhoog te krijgen. Voor het eerst is in het rapport dat vorige week van de toezichthouder naar buiten kwam, zichtbaar dat het aantal betaalbare woningen in de corporatievoorraad weer licht aan het stijgen is. Dat moet wat mij betreft veel groter worden. Dat is juist hun kerntaak. Daar zijn ze heel goed in en ze kunnen nog beter worden.
De heer Schouwenaar benadrukte het belang van gemeentelijk maatwerk en voegde daaraan toe dat dat niet alleen betrekking kan hebben op het gebruik van de subsidieregeling, maar ook op afspraken met andere gemeenten. Daar heeft hij gelijk in. Een gemeente mag met een andere gemeente afspreken dat daar geheel of gedeeltelijk een invulling wordt gegeven aan de taakstelling.
De heer Sietsma ben ik nog een antwoord schuldig op zijn vraag hoe het staat met de realisatie van de taakstelling. De heer Van Hattem had al opgezocht dat op dit moment 62% gerealiseerd is. Voor de tweede helft van 2016 is er een taakstelling van 23.000 en een achterstand van 5.000. Wij zien nu een versnelling in het beschikbaar komen van woningen. Dat is logisch omdat de procedure, planning en financiering van woningen nu eenmaal tijdrovend is. De taakstelling voor de eerste helft van 2017 is 13.000. Dat is inclusief de verwachte gezinshereniging, maar dat is aanmerkelijk lager dan de taakstelling van 23.000 voor het lopende jaar. Daarom ben ik positief over de mogelijkheid om de achterstand verder in te lopen.
Dan kom ik bij de heer Verheijen. Hij heeft terecht gezegd dat deze wetgeving in samenhang met de andere wetgeving en akkoorden bezien moet worden. Hij zei dat uit de reactie van de gemeenten bleek dat wij elkaar moeten blijven opzoeken en dat wij moeten zorgen dat er gerealiseerd wordt. Hij noemde dat een tandje erbij, maar uiteindelijk komt dat neer op bouwen, bouwen, bouwen. Dat opzoeken van de gemeenten gebeurt permanent, omdat er een landelijke regietafel is voor de huisvesting van de vluchtelingen. Dat was een van de uitkomsten van het overleg, vorig jaar. Dat had ik nog niet genoemd, maar dat loopt nog steeds en functioneert goed en levert ook die periodieke rapporten op.
De voorzitter:
Ik zal van nu af aan nog maar één interruptie per keer toestaan.
De heer Van Hattem (PVV):
U hebt een landelijke regietafel die gemeenten allerlei maatregelen oplegt en tegelijkertijd spreekt u over lokaal maatwerk. Hoe is dat nu te matchen? Ik zie bij de gemeenten dat zij vanuit die bestuursakkoorden en zo'n landelijke regietafel allerlei maatregelen opgelegd krijgen, en ondertussen wordt wel van hen verwacht dat zij lokaal maatwerk kunnen leveren. Hoe valt dat met elkaar te rijmen?
Minister Blok:
Waarom niet, zou mijn reactie zijn. Net als de andere aanwezigen in deze zaal kom ik in gemeenten waar de huisvesting geen probleem is. Ik was recent in Twente en daar is geen woningmarktkrapte. De huisvesting van statushouders verliep daar ook soepel. In Deventer idem dito. Spijkenisse ligt aan de rand van de Randstad en heeft een uitstekende verbinding met Rotterdam, maar daar is ook een ontspannen woningmarkt. Dat is een heel andere kwestie dan Amsterdam of Utrecht.
Ik was bij de heer Verheijen en het tandje erbij. Ik ging al in op de wet die naar ik hoop ook snel in de Eerste Kamer komt, over de investeringsprikkel in de verhuurderheffing voor goedkope woningen. Daarnaast ga ik aan de slag met twee maatregelen voor middeldure huurwoningen om de doorstroming te verbeteren. Er komt een overlegtafel van gemeenten en investeerders. Er komt een wijziging van de wettelijke ruimte voor bestemmingsplannen, waardoor er ook ruimte komt voor middeldure huurwoningen.
Omdat ik in veel regio's constateer dat de vraag naar woningen groter is dan de beschikbare plancapaciteit, zal ik de komende maanden ook met de nieuw gevormde woningmarktregio's om de tafel gaan — en ik ben van plan om ze ook allemaal te bezoeken — om te bekijken hoe zij dat verschil tussen de verwachte vraag en de beschikbare bouwgrond de komende tijd gaan invullen. Dit ligt in handen van de provincies en de gemeenten. Ik wil ook in de laatste maanden van dit kabinet mijn verantwoordelijkheid blijven nemen.
Ik was de heer Köhler nog het antwoord op een vraag uit de eerste termijn verschuldigd. Hij vroeg hoeveel er inmiddels is geïnvesteerd in de vrije sector. Volgens onderzoek van Capital Value is er zo'n 6 miljard beschikbaar. Hierover heb ik minder precieze cijfers dan bij de corporatiesector, want deze moet verslag doen vanwege de staatsgarantie en het wettelijk kader. Dat geldt niet voor pensioenfondsen en andere investeerders.
Ik kan zeggen dat de Nederlandse pensioenfondsen in 2015 1,6 miljard hebben geïnvesteerd in nieuwe huurwoningen. Dat is een verdubbeling ten opzichte van 2014. Het percentage vrijesectorhuurwoningen is in de afgelopen jaren verdubbeld, dus daar zit groei in. Ook daar geldt dat de vraag zo groot is dat nog sterkere groei nodig is. Dat is ook een van de redenen waarom ik zo veel tijd heb gestoken in het benaderen van binnen- en buitenlandse beleggers.
De heer Köhler ging nog een keer in op zijn stelling dat de mogelijkheden die deze wet schetst, er al zijn. Nogmaals, de huidige wetgeving is heel erg zwart-wit en leidt wat mij betreft tot onvoldoende benutting van de extra instrumenten die er zijn en die wij voor een belangrijk deel speciaal voor dit vraagstuk gecreëerd hebben. Dat lokale debat kan echt helpen om ook die andere instrumenten in te zetten en dus ook voor extra woonruimte zorgen.
Ook ik was verrast over de opmerking over de zwartepiet wegspelen. De heer Sietsma sprak de heer Köhler daar terecht op aan. Als dat mijn doel was, had ik niet dit hele palet aan maatregelen genomen en zouden er niet ieder halfjaar onder mijn verantwoordelijkheid brieven zijn gestuurd aan iedere gemeente in Nederland over het aantal te huisvesten statushouders.
Verder zag de heer Köhler mij zeer verrast reageren op zijn stelling dat corporaties niet mochten investeren. Met alle respect, dat is onzin. Corporaties mogen niet meer investeren in commerciële activiteiten, behalve in een gebied waar stadsvernieuwing of krimp aan de orde is en particulieren dat niet willen. Een duidelijke les van de parlementaire enquête was dat zij hun investeringsvermogen moeten gebruiken voor sociale huurwoningen. Dat is breed gesteund in de Eerste en de Tweede Kamer. Daarvoor is heel veel financiële ruimte. Daarover ging ook mijn stevige uitspraak van vorige week. Inderdaad is iemand gierig als hij heel veel geld heeft en toch zegt dat hij geen geld heeft. Ik ben blij dat de reactie op die stevige uitspraak was dat men toch ging investeren, want daar gaat het om. Of het nu gaat om bestaande woningen die verbeterd moeten worden of om nieuwbouw in tekortgebieden, als de heer Köhler zijn zin zou hebben en die verhuurderheffing er niet zou zijn, …
De voorzitter:
Ik geef de heer Köhler de mogelijkheid om te reageren, want de minister is nu een beetje aan het filibusteren, maar hij krijgt één interruptie.
De heer Köhler i (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb niet gezegd dat de corporaties onder de nieuwe wetgeving niet meer mochten investeren in sociale huisvesting, maar ik heb gezegd dat de aangescherpte toezichteisen, die ongeveer in de tijd parallel lopen, ertoe hebben geleid dat een heleboel corporaties voorgenomen investeringen hebben moeten afgelasten, bijvoorbeeld omdat zij zogenaamd onverantwoorde grondposities hadden ingenomen. Dat was bij een aantal corporaties het geval, zoals de minister hopelijk ook weet. Men heeft de investeringen moeten terugschroeven of temporiseren of de voorbereiding daarvan moeten staken. Daarnaast heeft men een hele tijd de gelden die men vrij kreeg, moeten benutten om de verhuurderheffing op te hoesten. Inmiddels hoeft dat niet meer, want zij hebben de huren genoeg verhoogd om deze te kunnen betalen.
De voorzitter:
Wat is uw vraag, mijnheer Köhler?
De heer Köhler (SP):
Mijn vraag was hoe u uit dat alles kunt afleiden dat de corporaties de afgelopen tijd op hun geld hebben gezeten en niet wilden investeren. Wat de corporaties na dat interview naar buiten hebben gebracht, was niet in reactie op dat interview, maar het voornemen om te gaan investeren lag er al maanden, zo niet jaren. Al die plannen liggen in alle gemeenten al klaar.
De voorzitter:
Dank u wel.
Minister Blok:
De toezichthouder heeft naar buiten gebracht dat er na betaling van de verhuurderheffing een resultaat is van 5,5 miljard en dat er meer geïnvesteerd kan worden. Tegelijkertijd wordt in deze Kamer en in vrijwel alle gemeenten in Nederland gezegd: bouw dan en isoleer dan. Dan is het toch logisch dat ik als verantwoordelijk minister tegen de corporaties zeg dat de toezichthouder en ik vinden dat zij de ruimte hebben? Dat zeg ik overigens al jaren tegen de corporaties en ook in deze Kamer, want die rapporten komen ieder jaar.
Als er geen verhuurderheffing zou zijn, zou het overschot niet 5,5 miljard zijn maar 7 miljard. Dan zou er nog steeds geen huis bijgebouwd zijn bij de huidige stand van zaken. Dat heb ik inderdaad maandag tegen de woningcorporaties gezegd, en niet voor het eerst. Zij zijn toen een persbericht gaan tikken dat zij donderdag naar buiten hebben gebracht. Daar ben ik blij mee. Het is verder papier, maar de kern is dat er geïnvesteerd moet worden.
Dat is toch ook wat iedereen hier zegt? Het zou toch raar zijn als ik als verantwoordelijk minister zou zeggen dat zij dat geld hebben opgepot, maar dat wij met z'n allen garant staan? Er gaat ongelofelijk veel huurtoeslag hun kant op. We hebben ervoor gezorgd dat de investeringscapaciteit weer helemaal naar sociale huurwoningen moet, en inderdaad niet naar commercie. Grondposities die niet gericht zijn op sociale huurwoningen, moeten inderdaad afgebouwd worden. Dat is ook logisch. Er zijn woningcorporaties zeer ernstig in de problemen gekomen door grondposities voor vrijesectorwoningen. De parlementaire enquête was daar ongenadig over. Dan is het toch logisch dat ik daarop ingrijp? Dat naar aanleiding van de stelling dat corporaties niet mochten investeren.
De heer Van Hattem vroeg naar het wetsvoorstel over het kostenverhaal. Dat is in consultatie. Collega Plasterk inventariseert de reacties daarop in de samenleving. Op grond daarvan zal bekeken worden in welke vorm het wetsvoorstel zal worden ingediend.
Zal invoering van de wet leiden tot een grotere keuze voor huisvestingsverordeningen met een urgentiestatus? Zo begrijp ik deze vraag van de heer Van Hattem. Dat denk ik eerlijk gezegd niet, omdat er op dit moment heel veel gemeenten zijn met een ontspannen woningmarkt, die dus ook niet zullen kiezen voor die urgentieverklaring.
De voorzitter:
Eén vraag, mijnheer Van Hattem. Kort graag.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik wil meer een reactie geven op de bewering dat de woningmarkt in veel gemeenten ontspannen is. Ik heb net het cijfer opgezocht van Spijkenisse, gemeente Nissewaard. Men had volgens de meest recente cijfers per 1 november een achterstand van 110 in de taakstelling. De voorsprong waar de minister misschien aan refereert, was van 1 januari. Het afgelopen jaar heeft men voortdurend een achterstand in de taakstelling gehad. Andere gemeentes die de minister noemde, zoals Deventer, hebben ook een achterstand in de taakstelling. Ik weet niet over welke cijfers de minister beschikt, maar er is dus wel degelijk een behoorlijke krapte op de woningmarkt in de betreffende gemeentes.
Minister Blok:
Die vraag over krapte is niet dezelfde als de vraag of er voldoende woningen zijn toegewezen. Ik was in Spijkenisse om een verbouwd verzorgingstehuis te bekijken; ik denk dat in dat ene verzorgingstehuis al 110 mensen konden. Dat een gemeente die keuze niet maakt, is aan die gemeente. Vandaar dat ik het lokale debat ook van belang vind. Het is echt iets anders dan de vraag of er geen plaats is.
De heer Van Hattem vroeg mij ten slotte hoe ik het verantwoord dat schaarse huurwoningen mede naar mensen gaan die door een aantal veilige landen Nederland bereikt hebben. Dat zijn twee verschillende vragen. De asielaanvraag wordt beoordeeld door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en de IND. Als mensen terecht kunnen claimen dat ze moeten vrezen voor hun leven of persoonlijke vervolging, zullen deze instanties concluderen dat iemand in Nederland bescherming krijgt, in ieder geval voor de periode die daarvoor nodig is. Daaruit volgt dat mensen huisvesting moeten krijgen. Voor dat tweede deel ben ik verantwoordelijk en daarover gaat de discussie nu ook. Onze menselijke en verdragsrechtelijke verantwoordelijkheid draagt met zich mee dat we mensen toelaten als ze vervolgd worden, en dat we dat vervolgens doen met fatsoenlijke huisvesting.
Ik hoop hiermee ook de vragen in tweede termijn beantwoord te hebben.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Ik stel voor, volgende week dinsdag over het wetsvoorstel te stemmen.
Daartoe wordt besloten.