Plenair Köhler bij voortzetting behandeling Pakket Belastingplan 2017



Verslag van de vergadering van 13 december 2016 (2016/2017 nr. 11)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.56 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Köhler i (SP):

Voorzitter. Het belangrijkste punt bij de beoordeling van het Belastingplan is voor de SP de vraag of er sprake is van eerlijk delen. Het kabinet zegt te streven naar een evenwichtige inkomensontwikkeling, waarmee het bedoelt dat de koopkracht, de netto-inkomens vermeerderd met toeslagen, van alle inkomensgroepen zich min of meer gelijk ontwikkelt. Dit streven gaat de SP niet ver genoeg. Wij willen de inkomensverschillen niet gelijk houden, maar verkleinen. Maar laten we de regering eerst op haar eigen doelstelling aanspreken.

Het kabinet slaagt erin zijn doelstelling met het belastingpakket voor 2017 te bereiken. Het doet dit onder meer door enerzijds de vorig jaar sterk verhoogde arbeidskorting te beperken en anderzijds de algemene heffingskorting en de ouderenkorting te verhogen. Daardoor gaan de hogere, midden- en lagere inkomensgroepen er volgend jaar naar verwachting allemaal 1% op vooruit. Dat geldt ook voor mensen met AOW en een klein pensioen. Volgens het rekenmodel van het Centraal Planbureau gaan genoemde belastingverschuivingen op termijn banen kosten. Dus ik concludeer dat voor het kabinet, net als voor de SP en andere partijen, het CPB-model wat dit betreft niet meer zo zwaar weegt. Hulde!

Als we de cijfers van de regering over deze hele regeerperiode bekijken, is er echter geen sprake van een evenwichtige inkomensontwikkeling, ook niet als we uitgaan van wat het kabinet daar zelf onder verstaat. Op vragen van onze fractie levert de regering in de nota naar aanleiding van het verslag pakket Belastingplan 2017, en wel in tabel 13 op bladzijde 24, de volgende cijfers. De koopkracht gaat er in de periode van 2012 tot en met 2017 voor het kwart huishoudens met lage inkomens 3,2% op vooruit. Het kwart huishoudens met lagere middeninkomens krijgt er 4% in koopkracht bij en het kwart huishoudens met hogere middeninkomens 7,6%. Het kwart huishoudens met hoge inkomens gaat er 6,9% op vooruit. Wij hebben voor de duidelijkheid de uitsplitsing naar verschillende inkomensbronnen en de indeling in groepen van ongelijke omvang allemaal terzijde gelaten en gewoon gevraagd naar de koopkrachtontwikkeling van vier gelijke groepen huishoudinkomens, van laag tot hoog. Dat geeft dan duidelijkheid. De inkomensverschillen groeien dus verder onder het kabinet-Rutte/Asscher.

Het kabinet slaagt er duidelijk niet in om voor eerlijk delen tussen de verschillende inkomensgroepen te zorgen. Erger nog, anders dan de regering tot nu toe suggereert en in de brief van de minister van Sociale Zaken zelfs zegt, zijn door het regeringsbeleid de inkomensverschillen tussen huishoudens met lage en met hoge inkomens niet afgevlakt, maar juist extra toegenomen. Het kabinet antwoordt op de vraag van de SP-fractie dat door zijn beleid — dat is een aparte kolom: wat zijn de gevolgen van het kabinetsbeleid? — in de periode van 2012 tot en met 2017 de koopkracht voor de lage inkomens met 0,9% toeneemt, voor de lagere middeninkomens met 1,2%, voor de hogere middeninkomens met 2,9% en voor de hoge inkomens met 1,9%. Dat is een toename van de inkomensverschillen, ook en extra door het beleid van het kabinet volgens zijn eigen cijfers. Dat staat nogal haaks op de beweringen van het kabinet tot nu toe. Daarom vraag ik hoe de staatssecretaris de beweringen van de regering tot nu toe in overeenstemming denkt te brengen met deze cijfers. Hoe beoordeelt hij zelf deze cijfers tegen de achtergrond van het feit dat het kabinet beoogd heeft een evenwichtig inkomensbeleid te voeren?

Overigens heb ik de heer Van Rij bij interruptie om een reactie op deze cijfers gevraagd, omdat die nogal een correctie vormen op wat hij in eerste termijn betoogde. Het antwoord op die interruptie is hij mij nog schuldig gebleven. Wellicht kan hij daar in tweede termijn alsnog iets aan doen.

Dat bepaalde groepen extra getroffen worden, is rechtstreeks het gevolg van het kabinetsbeleid. Wat de zogenaamde eenverdienerhuishoudens betreft, wordt de motie-Schalk die de Eerste Kamer vorig jaar aannam domweg niet uitgevoerd, omdat die niet in het regeringsbeleid past. Tja, met die redenering kun je heel veel moties gewoon naast je neerleggen. Sterker nog, als de motie wel in het regeringsbeleid had gepast, was die overbodig geweest. De motie vroeg duidelijk om een aanpassing van het regeringsbeleid, maar wordt nu terzijde geschoven met de mededeling: dat kan helaas niet, want dat past niet in ons beleid.

Ook volgend jaar gaan de eenverdieners er minder op vooruit dan anderen, juist door het belastingbeleid van de regering. Een amendement van mevrouw Schouten in de Tweede Kamer om de belastingdruk op dit punt wat eerlijker te maken, was zeer zorgvuldig in elkaar gestoken. Daardoor kon het bekende argument dat het in de verre toekomst ten koste zou gaan van arbeidsplaatsen niet meer worden opgevoerd. Maar zelfs zo'n amendement werd door de VVD, de PvdA, D66 en GroenLinks weggestemd. De campagne van deze partijen tegen huishoudens met één verdienende partner begint zo langzamerhand fanatiek-ideologische trekjes te vertonen. Ik ben bang dat we tot de verkiezingen moeten wachten voor we hier een einde aan kunnen maken.

Een andere groep die te lijden heeft gehad van het inkomensbeleid van de regering, of het gebrek hieraan, zijn de chronisch zieken en mensen met een beperking. Weliswaar profiteert deze groep volgend jaar doordat er geld komt om de eigen bijdrage in de Wmo te verlagen — althans, de gemeenten kunnen met dat geld die eigen bijdrage verlagen — maar over de hele kabinetsperiode is zij zwaar getroffen. Uit een onderzoek dat het Nibud in opdracht van het netwerk Ieder(in) in september publiceerde, blijkt dat de niet gecompenseerde zorgkosten voor mensen die veel zorg nodig hebben de afgelopen vijf jaar meer dan verdubbeld zijn. Voor een echtpaar met één chronisch zieke partner en een modaal inkomen stegen deze kosten van ruim €3.000 naar ruim €7.000 per jaar.

Een verklaring voor de stijging van de zorgkosten die deze groep zelf moet betalen, is dat in deze kabinetsperiode de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten en de regeling Compensatie eigen risico werden afgeschaft en de belastingaftrek voor specifieke zorgkosten werd verminderd. Dat is allemaal bewust kabinetsbeleid, waardoor deze groep op grote achterstand is gezet. Gemeenten hebben daarvoor in de plaats extra geld gekregen om chronisch zieken en mensen met een beperking financieel te ondersteunen, maar dat is onvoldoende. Bovendien zetten maar weinig gemeenten alle financiële instrumenten in en dan nog vaak alleen voor mensen met de laagste inkomens. Al met al hebben chronisch zieken en mensen met een beperking de afgelopen jaren zwaar moeten inleveren. Het voorstel om de eigen bijdrage in de Wmo volgend jaar te verlagen, compenseert dat maar voor een deeltje. De SP vindt dat er voor chronisch zieken en mensen met een beperking meer maatregelen moeten komen om hun koopkracht te herstellen. Ziet de staatssecretaris dat ook zo of kan hij iets afdingen op het rapport van het Nibud? Als hij het niet zo ziet, waarom niet? Als hij het wel zo ziet, wat gaat de regering hier dan aan doen? Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw neemt in de bedrijven het aandeel van het arbeidsinkomen relatief af en het aandeel van het kapitaalinkomen relatief toe, zo blijkt uit berekeningen van de OESO. Volgens een recente studie van de Nederlandse Bank, met een herziene rekenwijze waarbij de inkomens van zelfstandigen beter zijn verwerkt, is de zogenaamde arbeidsinkomensquote in 2015 in Nederland gedaald naar 73%. Dat is beduidend onder het gemiddelde van de laatste decennia.

Bij veel bedrijven is de winst zo hoog dat ze die niet zinvol in het eigen bedrijf kunnen investeren. De dividendrendementen liggen op een hoog niveau en zeer winstgevende bedrijven kopen hun eigen aandelen op. In tal van sectoren, zo concludeert ook de Nederlandse Bank, is er ruimte voor behoorlijke loonsverhogingen. Dat zou ook beter voor de economische ontwikkeling zijn dan het geld te laten oppotten bij de bedrijven.

In deze situatie zou je verwachten dat de belastingeninkomsten over kapitaal harder stijgen dan die over arbeid. Maar dat is, als wij het in meerjarig perspectief zien, niet het geval. Het aandeel van de belastinginkomsten uit kapitaalinkomens neemt gestaag af. In 2014 kwam in Nederland nog maar 14% van alle belastinginkomsten uit kapitaal. In het gemiddelde EU-land was dat 21%.

Van inkomen uit arbeid gaat meer dan een derde, volgens een recent artikel van Bas Jacobs in het Tijdschrift voor Openbare Financiën zelfs meer dan 40%, naar de belasting. Van inkomen uit kapitaal hooguit 10%. Dit komt onder meer door de verlagingen van het tarief van de vennootschapsbelasting en de vele mogelijkheden om deze belasting te ontwijken. Nu gaat aan dat laatste iets gedaan worden: mede in het kader van internationale afspraken wordt de wet op een aantal punten aangepast. Voor 2017 en de jaren daarna zijn dat wijzigingen in de innovatiebox en in de specifieke renteaftrekbeperkingen en die leiden tot noemenswaardige extra belastinginkomsten. De regering stelt voor om die extra belastinginkomsten te gebruiken om de vennootschapsbelasting te verlagen door de eerste schijf, het 20%-tarief, te verlengen. Anders dan de regering stelt, komt dit niet ten goede aan de kleine bedrijven, maar aan de middelgrote en grote bedrijven.

Het kabinet stelt dat door het tegengaan van belastingontwijking en het internationaal meer op elkaar afstemmen van de belastinggrondslag, landen alleen nog kunnen concurreren met de hoogte van het belastingtarief. En vervolgens zet het kabinet meteen een nieuw stapje in de race naar de bodem. Zo mogelijk wil het kabinet de vennootschapsbelasting op termijn ook voor grote winstgevende bedrijven verder verlagen, te dekken uit de extra opbrengsten van de maatregelen tegen belastingontwijking. Onze fractie kan zich vinden in de reactie hierop van het Tweede Kamerlid Nijboer van de PvdA. Ik citeer: "We moeten niet de bedrijven die eerst belasting ontweken, belonen met lagere tarieven. Dat is een perverse redenering." De bijna-krachtterm "pervers" stond in het citaat, anders had ik die wel vermeden in deze Kamer. De SP vindt dat de belasting op grote bedrijfswinsten juist omhoog moet en weer een groter deel van de belastinginkomsten moet vormen. De extra inkomsten kunnen onder meer gebruikt worden om de belasting voor mensen met lage inkomens te verlagen.

Nederland doet nu wel met wat stapjes mee aan de opbouw van internationaal beleid tegen belastingontwijking, maar dat maakt voorlopig nog geen einde aan het gebruik dat multinationals maken van Nederlandse postbusfirma's om bijna helemaal geen belasting over hun megawinsten te betalen. Bijvoorbeeld Google, dat met een postbus op de Amsterdamse Zuidas in 2014 een belasting van €2,67 miljard wist te vermijden door in Nederland €2,7 miljoen te betalen, een belastingkorting van 99,9%. Voor dit soort bedrijven is Nederland een belastingparadijs.

Volgens een vorige week verschenen rapport van Oxfam Novib staat Nederland in de top drie van 's werelds belastingparadijzen en op de eerste plaats van de Europese belastingparadijzen. Eens te meer is duidelijk dat de enkele jaren geleden door de Tweede Kamer aangenomen motie-Van Vliet, toen nog van de PVV, die de regering verzocht voor Nederland zoveel mogelijk de term "belastingparadijs" achterwege te laten, getypeerd kan worden als een struisvogelmotie. De SP vindt dat Nederland zo snel mogelijk van deze oneervolle eerste plaats af moet, om te beginnen door het sluiten van de postbusfirma's die tot doel hebben om gelegaliseerd de belasting te ontduiken. Deelt de staatssecretaris dit streven? En zo ja, wat gaat hij hier op korte termijn aan doen?

Het beter belasten van inkomen uit kapitaal geldt als het aan ons ligt ook voor de belasting op vermogens c.q. vermogensrendementen. De SP vindt dat die omhoog moet, vooral voor de mensen met grote vermogensrendementen. Waarom zou het tarief hier lager moeten zijn dan het tarief voor inkomens uit loon of een uitkering? Inmiddels is het SP-standpunt dat voor de vermogensrendementsheffing de werkelijk gerealiseerde rendementen de grondslag moeten vormen bijna gemeengoed geworden.

De staatssecretaris heeft ons nu de voortgangsrapportage van het onderzoek naar het belasten van het werkelijke rendement in box 3 voorgelegd. Deze bevat drie mogelijke scenario's om in die richting verder te werken. De staatssecretaris vraagt waaraan wij de voorkeur geven. Wij kiezen, dat zal hem niet verbazen, voor scenario A: zo snel mogelijk voor zoveel mogelijk vermogensbestanddelen uitgaan van het werkelijk gerealiseerde rendement. Voor financiële vermogens betekent dit het belasten van werkelijke vermogensaanwas, waarin begrepen reguliere inkomsten als rente en dividend. We vragen ons wel af of de invoering hiervan werkelijk vier jaar moet duren.

De heer Van Strien i (PVV):

Wij zijn het eens met de heer Köhler over het heffen op basis van werkelijk rendement voor de grotere vermogens. De staatssecretaris heeft een prachtige notitie het leven doen zien waaruit duidelijk blijkt dat op dit moment en de komende jaren, met de fictieve rendementen die nu gehanteerd worden, veel meer geïnd wordt — als je het uitrekent een paar miljard meer — dan wanneer er geheven zou worden op basis van de werkelijke rendementen. Is de heer Köhler het met ons eens dat dat geld zo snel mogelijk teruggegeven moet worden aan de belastingbetaler?

De heer Köhler (SP):

Je rekent altijd met zowel het rendement, in dit geval wat ons betreft het werkelijke rendement, als het tarief. Wij vinden dat het tarief omhoog moet, zodat de opbrengst ophoudt, althans voor de mensen met hoge vermogensrendementen. Meer gedetailleerd doelt de heer Van Strien op het feit dat de gewijzigde regeling, waarmee vanaf 2017 de werkelijke rendementen wat beter benaderd worden, nog altijd voor de komende jaren hoger uitpakt voor bepaalde groepen dan wanneer je zou rekenen met de werkelijke rendementen, met name de spaarrente. Naar dat cijfer verwees de heer Van Strien in zijn bijdrage. Ja, dat is waar, alleen wij kunnen niet sneller toewerken naar de werkelijke rendementen dan de staatssecretaris voor mogelijk houdt. Ik wijs erop dat met de wijziging per 1 januari 2017 dat probleem wel verkleind wordt. Bij de oude regeling, waarbij iedereen geacht werd 4% rendement te boeken, betaalden de kleine spaarders nog meer en de grote spaarders nog minder dan het werkelijke rendement.

De heer Van Strien (PVV):

Het gaat even niet over het tarief. Je kunt erover discussiëren hoe hoog dat moet zijn. Het gaat er nu om dat een zeer groot aantal mensen met een vermogen — en dan spreken wij over duizenden of tienduizenden, dat weet ik niet precies, maar het ligt waarschijnlijk in de orde van tienduizenden — meer belasting betalen dan zij aan rendement uit dat vermogen ophalen. Daar gaat het over. Vindt u dat rechtvaardig? Dat kan hoor. In Sovjet-Rusland na de Revolutie vonden ze dat ook rechtvaardig. Zolang vermogens maar afgepikt werden, vonden ze het sowieso rechtvaardig. Maar ik vraag nu aan de SP of het rechtvaardig is dat mensen meer belasting betalen dan ze aan rendement maken op hun vermogen.

De heer Köhler (SP):

Ik heb de geschiedenis van de Sovjet Unie en haar beginjaren vrij goed bestudeerd in mijn verleden en nooit ontdekt dat er toen een vermogensrendementsheffing of iets dergelijks bestaan heeft. Er was wel soms sprake van confiscaties. Ik moet zeggen, wij als SP zijn nadrukkelijk niet voor zo'n benadering van vermogens en vermogensrendementen. Als wij aan de macht komen, zullen wij niet voorstellen die zomaar te confisqueren. Dat lijkt ons niet rechtvaardig. Dan uw vraag of wij het onrechtvaardig vinden dat ook bij de gewijzigde regeling mensen nog steeds meer, hoewel minder dan in het verleden, vermogensrendementsheffing betalen dan ze aan werkelijk rendement boeken. Ja, dat vinden wij onrechtvaardig. Ik heb net met zoveel woorden betoogd dat gelukkig steeds meer mensen ons bijvallen in ons streven naar heffing op werkelijke vermogensrendementen. Dan kan dat niet meer voorkomen. Maar ik wijs er ook op dat als dat wordt ingevoerd, wij gelijktijdig voor een verhoging van de tarieven op de hoge rendementen zijn. Want wij willen natuurlijk niet overall dit fonds minder voeden en overall geld teruggeven aan de vermogenden in ons land. Het is misschien wel de doelstelling van de PVV om de vermogenden beter te bedelen, maar dat is uitdrukkelijk niet onze doelstelling.

De heer Backer i (D66):

We verkennen zo af en toe hoe een verandering van het belastingstelsel eruit zou kunnen zien. Er zijn verschillende combinaties al genoemd, zoals Dijkgraaf/Koolmees. Ideologisch fanatiek zijn wij dus niet. Dat wil ik hier wel gezegd hebben. We hebben samen ook opgetrokken in de Tweede Kamer op het punt van het werkelijke rendement, via de leden Bashir en Koolmees. Maar er is natuurlijk nog wel een andere stap te nemen. Als je het eens bent over de rechtvaardigheid van het werkelijke rendement, heb je het nog steeds over vermogensaanwas. Maar hoe staat het met bestaande vermogens? Hoe kijkt de SP daarnaar? U bent niet voor confiscatie, maar dat is natuurlijk een heel ander uiterste. Maar hoe kijkt u daarnaar? Hoe gaat u daar dan mee verder?

De heer Köhler (SP):

Wij zijn voor een verhoging van het tarief voor de hoge vermogensrendementen. Zolang dat stelsel nog niet geperfectioneerd is, kunnen wij ons voorstellen dat er een heffing op het vermogen komt, maar die twee opgeteld mogen natuurlijk niet samen meer dan 100% van de vermogensaanwas weg belasten, want dan ben je alsnog aan het confisqueren.

De heer Van Rij i (CDA):

Ik ben het spoor een beetje bijster. Mijnheer Köhler, u was eerst heel duidelijk voor mij. U zei dat de SP voor variant A is. Ik heb het er even bij gepakt. Variant A is inderdaad de vermogensaanwasbelasting. Wat stelt de notitie van de staatssecretaris van 20 september? "Bank-, spaartegoeden en overige vorderingen: werkelijke rente wordt belast." Dat is uw punt: reëel rendement. Verder staat er: "Aandelen, obligaties en derivaten: de werkelijke vermogensaanwas wordt belast, dus de koerswinst (…)". Ook als die niet gerealiseerd is, want dat is het gevolg van vermogensaanwas. Dat is wel een inconsistentie, want dat is in strijd met het realisatiebeginsel. Mijn vraag is overigens de volgende. Wat doet u met niet gerealiseerde verliezen? Vervolgens staat er dat er voor onroerende zaken een forfaitair rendement komt. Dat is echt niet in overeenstemming met uw uitleg van daarnet. Dus wat wilt u nu? Variant A of een nieuwe "variant SP" die een beetje lijkt op één bouwsteen uit variant A?

De heer Köhler (SP):

Wij kiezen voor de hele variant A. Op het punt van het vastgoed en dergelijke kom ik zo nog, dus daar krijgt u antwoord op. Wat betreft het eerste punt: ik heb het duidelijk geformuleerd, maar het is ook min of meer een citaat uit het rapport. Daarin staat over variant A: voor financieel vermogen betekent dit het belasten van de werkelijke vermogensaanwas, waarin begrepen reguliere inkomsten zoals rente en dividend. Bij spaarrekeningen is de enige vermogensaanwas de rente. Bij aandelen heb je natuurlijk én de koerswinsten én de dividenduitkering. Die samen bepalen het rendement. Weliswaar, daar hebt u gelijk in, is dat nog niet gerealiseerd, maar er wordt ook duidelijk beargumenteerd waarom je daarop niet kan wachten. Wellicht wordt die koerswinst pas over twintig jaar gerealiseerd of helemaal nooit, totdat iemand doodgaat. Die persoon zou nooit rendementsheffing hoeven te betalen. In het rapport staan voor ons dus voldoende argumenten om actueel de rendementen te berekenen — in het geval van aandelen, obligaties en dergelijke bestaand uit koerswinst plus dividend — en dat in rekening te brengen. U vroeg: wat doe je dan met verliezen? Dan denk ik met name aan koerswinstverliezen. Die moeten uiteraard verrekend worden. That's all in the game. Er staat ook in het rapport dat in de nadere uitwerking nog wordt ingegaan op over hoeveel jaar terug dat zou kunnen, belastingtechnisch gesproken. Wij wachten de voorstellen van de staatssecretaris daarover in alle vertrouwen af. Maar inderdaad, als je koerswinsten gaat belasten zonder dat ze gerealiseerd zijn, moet je natuurlijk ook koersverliezen in ogenschouw nemen. Dat is niet anders. Dat moet ik mijn partijgenoten misschien ook weleens uitleggen, maar dat is de redelijkheid van het systeem.

De heer Van Rij (CDA):

Dat is een heldere uitleg. Zou u ook nog in willen gaan op onroerend goed?

De heer Köhler (SP):

Ja, daar kwam ik op. Ik kan mijn tekst hervatten.

Voorzitter. Die vier jaar voor invoering van scenario A lijkt ons wat lang. Ik vraag de staatssecretaris of het wetgevingstraject, waar een paar jaar voor is uitgetrokken, en de uitvoering door de Belastingdienst en de ketenpartners, waarvoor ook een paar jaar is uitgetrokken, elkaar niet meer zouden kunnen overlappen. Zo wordt die lange invoeringstermijn bekort.

Alleen voor vastgoed, zoals een tweede huis, is uitgaan van het werkelijk rendement niet goed mogelijk op dit moment, gezien de gegevens die de Belastingdienst kan verzamelen. Dat wordt uitgebreid door de staatssecretaris toegelicht in de studie. De staatssecretaris stelt daarom voor door te gaan met een forfaitair percentage, gebaseerd op de gemiddelde jaarlijkse waardestijging van de afgelopen periode. Dat systeem gaat vanaf dit jaar ook al gelden.

Vorig jaar heb ik de staatssecretaris al gevraagd ook de potentiële exploitatiewinst te betrekken bij de belastinggrondslag. Dat zou ook met een forfaitair percentage kunnen. Bij aandelen nemen we immers ook zowel de koersstijging als het dividend in de berekening van het rendement op. Graag hoor ik alsnog wat de staatssecretaris hiervan vindt, want in de studie wordt hier verder niet op ingegaan.

Ook voor het overige ziet onze fractie uit naar de reactie van de staatssecretaris.