Verslag van de vergadering van 20 december 2016 (2016/2017 nr. 13)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 11.05 uur
Mevrouw Meijer i (SP):
Voorzitter. Stel je voor: je leeft met een koffer onderaan de trap. Ieder moment kan er weer een aardbeving komen. Je weet niet wanneer, je weet niet hoe zwaar, maar je moet wel op elk moment zo snel mogelijk je huis uit kunnen. Je huis is beschadigd en onverkoopbaar. Niemand gaat vrijwillig in een aardbevingsgebied wonen. Niemand koopt er een huis. Wat doet dat met een mens?
Vandaag bespreken we de Mijnbouwwet. Deze werd door de Tweede Kamer ingrijpend gewijzigd met de omkering van de bewijslast, een belangrijke en nuttige wijziging. Het was niet meer aan de slachtoffers om te bewijzen dat zij schade leden door de mijnbouwactiviteiten, maar het is aan de exploitant om aan te tonen dat hij niet de veroorzaker is. Ook mijn partij steunde dat. Voor slachtoffers was dit daadwerkelijk een grote stap. Zij hoefden het niet meer op te nemen tegen een almachtige NAM om met de nodige bewijsvoering te komen. Het was aan de exploitant om te bewijzen dat zijn activiteiten niet de oorzaak waren van de schade.
De minister kwam echter met een novelle. Hierin werd zowel het gebied als de aard van de activiteiten die onder die omkering van de bewijslast vallen, drastisch ingeperkt. Het gaat nu om fysieke schade aan gebouwen uit de omgeving van het Groningenveld en om gaswinning. Hoe leg je dat uit aan de bewoner die door angst en zorgen niet meer kan functioneren? Hoe vertel ik dat in andere winningsgebieden waar de ondergrond in beweging is en tot schade leidt? Hoe zeg je dat in Limburg, waar nog steeds sprake is van schade door de steenkoolwinning? Hoe zeg je dat tegen de mensen die kampen met de gevolgen van zoutwinning, afvalwaterinjecties of CO2-opslag? Wat ik maar zeggen wil: er zijn natuurlijk veel meer ondergrondse activiteiten met gevolgen voor de ondergrond — de grond verzakt of komt juist omhoog of er ontstaan aardbevingen — dan gaswinning alleen. Er is meer schade dan alleen fysieke schade aan gebouwen, en er zijn meer gebieden waarin men te lijden heeft onder activiteiten in de ondergrond. Het argument dat de minister voor deze beperking gebruikt, is de veelvuldigheid van de voorkomende schades en de gelijksoortigheid ervan. Maar me dunkt dat een post als goodwillschade terug te voeren is tot het wegtrekken en wegblijven van klanten, terwijl aantoonbaar is dat de gaswinning ertoe heeft geleid dat mensen dat gebied proberen te verlaten. De schade die stijgend mijnwater in Limburg veroorzaakt, is te herleiden naar de steenkoolwinning van destijds ofwel naar het stoppen van het wegpompen van opkomend water. Er is een duidelijk oorzakelijk verband met ondergrondse activiteiten. Kan de minister nog een keer proberen, ons duidelijk te maken waarom alleen gaswinning uit het Groningenveld, die heeft geleid tot fysieke schade, zich leent voor de omkering van de bewijslast, en waarom alle andere gevallen het nakijken hebben? Het woord rechtsongelijkheid dringt zich op. Laat de minister aantonen dat dit niet het geval is. Verder zie ik graag dat de minister ingaat op de vraag hoe die vermeende veelvuldigheid en gelijksoortigheid zich verhouden met de contouren. Waarom zijn veelvuldigheid en gelijksoortigheid op zichzelf onvoldoende reden wanneer de oorzaak aannemelijk is gemaakt? In deze vraag word ik nog gesterkt doordat ook buiten de contouren zich veel gelijksoortige schades voordoen. Het moet toch ook de minister pijn doen om te zien dat een groep mensen zó de prijs betaalt voor onze rijkdom?
Ik kom nu op de vraag wat de omkering van de bewijslast de Groningers heeft opgeleverd. Want één ding is nog niet opgelost: de manier waarop de NAM met mensen omgaat. Het is een groot bedrijf met een lange adem, een batterij juristen en een berg geld waartegen mensen het moeten opnemen. Bij een schadeclaim, bijvoorbeeld na een aanrijding met blikschade, zoeken twee verzekeringsmaatschappijen het samen uit. Dat is niet zo erg. Maar een feit is dat de NAM werkelijk overal in zit en bij betrokken is. Mensen ervaren dit als zeer intimiderend en dat moet je niet doen wanneer de onderlinge verhoudingen verziekt zijn. Men klaagt dat in de ene week alles geregeld is en dat in de volgende week de NAM er een streep doorheen zet. Het probleem hier is dat de NAM de verantwoordelijkheid heeft, terwijl de publieke regie daarop te wensen overlaat. Nu staan mensen recht tegenover de NAM. Wij bewapenen hen met allerlei juridische middelen, maar mensen die door de bomen het bos niet meer zien, schieten er weinig mee op. Door het publieker te organiseren door de belanghebbende NAM ertussen uit te halen, heb je meer democratische controle en wek je meer vertrouwen. Dat kan en hangt af van politieke wil, beweert zelfs VNO-NCW in het Noorden. Mijn vraag aan de minister is wat hij daarvan vindt. Ik ben van harte bereid, daarvoor een voorstel in te dienen. Ik proef al enige steun in deze Kamer. Mijn voorstel zal gaan over de onafhankelijkheid van het Centrum Veilig Wonen.
De heer Pijlman refereerde net al aan het rapport van de Rijksuniversiteit Groningen dat gisteren verscheen. Ik heb dat ook gelezen. De conclusies in dat rapport liegen er niet om. Onrust en wantrouwen zijn toegenomen. Het aantal aardbevingen nam sinds 2012 nog toe. Er doen zich nog steeds schades voor, terwijl lange tijd werd ontkend dat mijnbouw hier de oorzaak van was en de gaswinning nog verhoogd werd. Er was onduidelijkheid over het aantal huizen dat versterkt moest worden en in dat versterken is een grote achterstand. Tenslotte blijven de klachten over de schadeafhandeling aanhouden. Dat is misschien wel het belangrijkst.
Ik druk me wel heel zacht uit wanneer ik zeg dat dit geen vertrouwen wekt. Bewoners ondervinden schade en willen dat die wordt opgelost. Ze willen niet onder druk gezet worden door degene die de verantwoordelijkheid draagt voor de schade. Ze willen niet verzanden in eindeloze discussies. Hoe langer het schadeherstel duurt, hoe groter de onvrede en de weerstand worden tegen de gaswinning en dus ook tegen de overheid.
Gelukkig komt het rapport ook met oplossingsrichtingen, bedoeld als input voor het maatschappelijke debat. Het laat zien dat er andere manieren zijn waarop de schadeafhandeling georganiseerd kan worden en beschrijft het instellen van een fonds. Mijn vraag aan de minister is of hij bereid is om hierover met de Groningers in gesprek te gaan.
Nu maak ik toch nog even de oversteek naar Limburg. Uit de media bleek ons de afgelopen weken dat de schade in Limburg niet gering is en nog wel zal voortduren. Men verwacht dat het mijnwater in ieder geval nog tot 2025 zal stijgen. Hierdoor komt de bodem omhoog met scheurende huizen tot gevolg. Ook spreekt men over vervuiling door stoffen, waaronder asbest, die jarenlang onder de grond zijn gebruikt. De minister meldt dat hij de problemen onderzoekt. Vorige week heb ik een aantal stukken in de Limburgse media gezien, maar ik kan me voorstellen dat de minister ons mee kan nemen in de resultaten van die onderzoeken. Wat de SP betreft komt er een mijnschadefonds waaraan ook de vroegere mijnexploitanten een bijdrage moeten leveren. Wat vindt de minister hiervan? We moeten voorkomen dat de Limburgers in de situatie verzeild raken dat zij ook in jarenlange procedures terechtkomen.
Een heikel punt hierin is ook nog de verjaring. De mijnen sloten in 1974. Met een verjaringstermijn van 30 jaar zou het te laat zijn om schade te claimen. In 1994 is men gestopt met het wegpompen van opkomend water, 22 jaar geleden dus, een periode die binnen de verjaringstermijn valt. Ik weet dat er afspraken zijn gemaakt over de monitoring van het water en de bodem en over de sanering van de gebieden. De kosten hiervan komen vooral voor rekening van Rijk en provincie. Hoe gaan we om met de bewoners?
In het begin van mijn betoog stipte ik de veiligheid aan. Mensen hebben angst en zijn op zoek naar iemand die de touwtjes in handen heeft en opkomt voor hun veiligheid. De minister geeft aan dat hij een aantal instrumenten heeft om die veiligheid te borgen. Hij kan een opsporings- of winningsvergunning weigeren, maar doet hij dat daadwerkelijk? Bewoners komen in het geweer en zelfs de drinkwaterbedrijven stellen zich op als activist. Dat doe je vooral als je er niet op vertrouwt dat jouw belangen voldoende gewogen worden. Niet voor niets was dit een hard punt voor de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Die beargumenteerde dat de minister moet vastleggen dat hij zal ingrijpen om een bepaalde angst weg te nemen. Nu lijkt de minister vooral de kant van de exploitant te kiezen en pas in beweging te komen als bewoners of de politiek hem daartoe dwingen. Hoe gaat de minister aan de slag met het verstevigen van de vertrouwensband? Gaat hij mijnbouwactiviteiten uitsluiten in gebieden die voor de drinkwatervoorziening van belang zijn? Geeft hij de drinkwaterbedrijven bijvoorbeeld vertrouwen en een zelfstandige adviesrol?
Van een kale kip kun je niet plukken. Als er geen geld is, kun je het ook niet krijgen, ook al heb je er nog zoveel recht op. In de schriftelijke ronde stelde ik vragen over vertrokken of failliet gegane exploitanten. De minister kwam met een goed antwoord: het waarborgfonds. Als zich schade voordoet en degene op wie die verhaald moet worden, is verdwenen, wordt er uit dat fonds geput. Ik vraag me alleen nog af of dat fonds voldoende gevuld is en of het wordt aangevuld, oftewel: kan een slachtoffer voor een lege kas komen te staan? Geldt hier ook die omgekeerde bewijslast als er tenminste schade is in het gebied waar daarvan sprake is? En hoe zit het nu definitief met de verjaring? Kijkend naar de strijd om de verjaring bij de mijnbouwschade in Limburg zou het wel heel zuur zijn als die in acht werd genomen. Ik pleit voor een eeuwigdurende plicht. Kunnen we er zeker van zijn dat men zich niet beroept op verjaring indien slachtoffers zich ook na 30 jaar melden met schade?
Er is veel gediscussieerd over de hoeveelheid gas die we zouden moeten en kunnen winnen. Naar de mening van de SP moet de veiligheid voorop staan. Je wint niet meer gas dan je veilig uit de grond kunt halen. Maar de minister legt de leveringszekerheid als belang vast. Ik snap dat hij wil voorkomen dat je iets gaat kopen wat je zelf uit de grond kunt halen, maar dat doe je toch niet als je daarmee risico's neemt? De leveringszekerheid kan toch nooit een argument zijn om de gasproductie onverantwoord hoog te houden? Evenmin mag dan toch een economisch belang zoals de staatsinkomsten tellen? Ook blijft de vraag hoeveel gas je moet winnen voor die leveringszekerheid. Volgens Staatstoezicht op de Mijnen zou dat 12 miljard kuub zijn, maar volgens de minister is 24 miljard kuub nodig. In de Tweede Kamer zei de minister dat wij ook de Belgen en de Duitsers moeten voorzien van gas, omdat hun infrastructuur geschikt is voor ons laagcalorische gas. Maar niemand zag die contracten. Kan de minister ons daar een brief over sturen? Gaat hij nu ook op zijn welbekende wijze, dus voortvarend, aan de slag met het besparen van gas door ervoor te zorgen dat we er minder van nodig hebben, bijvoorbeeld door gasloos te bouwen, door de stikstoffabriek in Zuidbroek versneld af te bouwen, waardoor we 6 tot 7 kuub Gronings gas minder nodig hebben, en door natuurlijk ook grondig onderzoek te doen naar wat de echte leveringszekerheid is? We hebben elk jaar immers minder gas nodig dan gedacht, zonder dat we feitelijke maatregelen hebben genomen.
Ik heb de grootste angels die de SP in deze wet ziet, benoemd. Wij zijn van mening dat we mensen die schade ondervinden van wat we altijd het algemeen belang hebben genoemd, dus van activiteiten in de bodem, of die nu voor steenkool, aardgas, zoutwinning of CO2-opslag zijn, ruimhartig tegemoet moeten komen.
Dit kan weleens de laatste grote wet zijn die deze minister langs beide Kamers leidt. Na 15 maart stelt hij zich niet meer beschikbaar voor het Binnenhof. Lang niet altijd waren we het met elkaar eens, maar als je deze minister op je hand hebt, heb je er een heel sterke speler bij. Zijn inzet voor bijvoorbeeld wind op zee verdient een dikke pluim. Hij krijgt nu de kans om een laatste statement achter te laten in de vorm van een wet die recht doet aan mensen die al jaren te lijden hebben onder verschillende mijnbouwactiviteiten. Ik vraag hem nog eens goed te overwegen wat hij wil achterlaten en kijk, zoals altijd, uit naar zijn antwoorden.