Plenair Ruers bij behandeling Begroting Veiligheid en Justitie 2017



Verslag van de vergadering van 20 december 2016 (2016/2017 nr. 13)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 15.09 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ruers i (SP):

Voorzitter. In mijn bijdrage zal ik met name de gevolgen aan de orde stellen van de opeenvolgende begrotingen van V en J over de huidige regeringsperiode van vier jaar, in het licht van de staat van de rechtsstaat. Daarbij zal ik eerst ingaan op de stand van zaken bij de politie, dan kort op de toegang tot het recht en de positie van de rechterlijke macht en afsluiten met een beschouwing over de staat van de rechtsstaat als geheel, met als rode draad: het vertrouwen van de burger in de overheid.

Terugkijkend naar de aanvang van genoemde periode stel ik vast dat het belangrijkste kenmerk van het beleid van de regering in de eerste plaats een bezuiniging was in de orde van grootte van 1 miljard. In tweede plaats valt daarbij op dat de regering als het ware blind bezuinigd heeft. De regeringspartijen hebben zich van tevoren niet of nauwelijks afgevraagd of de voorgenomen bezuinigingen haalbaar waren en zich bovendien geen rekenschap gegeven van de effecten van de bezuinigingen in de samenleving. Die combinatie van factoren — fors bezuinigen en gebrek aan visie — heeft ertoe geleid dat de door de regering gestelde doelen, ook in financiële zin, bij lange na niet zijn gehaald, en dat er daarnaast schade is.

Ik begin, daarbij deels aansluitend bij de vorige spreker, bij de politie, waarschijnlijk het onderdeel van V en J dat het hardst getroffen is. Vorig jaar stelde ik al aan de hand van de ontwikkelingen bij de politie in 2015 vast dat de situatie van kwaad tor erger was geworden. Het aantal negatieve calamiteiten groeide en de NRC concludeerde in december 2015 dat de begroting van Justitie "een krakend vehikel" was. Men zou tegen die achtergrond verwachten dat de nieuwe minister van Justitie orde op zaken zou stellen en de problemen grondig en effectief zou aanpakken. Helaas is daar weinig van terecht gekomen.

De minister heeft onlangs in het debat met de Tweede Kamer hierover erkend dat er grote problemen zijn bij de politie. Hij gaf toe dat het ziekteverzuim bij de politie nog steeds veel te hoog is en dat de efficiencymaatregelen bij de politie niet gehaald zijn. Tegen de kritiek van verschillende kanten in de Tweede Kamer dat er te veel bezuinigd is bij de politie verweerde de minister zich met de stelling dat zijn beleid gebaseerd was op het inrichtingsplan en derhalve voldoende was. Dat typeert de

minister: hij hecht kennelijk meer waarde aan een plan, dan aan de harde feiten, die telkens weer aantonen dat de politieorganisatie in zwaar weer verkeert. Hoe slecht het met die organisatie gesteld is, zien we ook als we naar de berichten in de media, de rapporten en publicaties over de politie kijken van het afgelopen jaar.

Ik noem er enkele: ruim 6.500 agenten klagen; politie ziet cruciale taak ondersneeuwen; Van der Steur komt belofte over betere ICT bij de politie niet na; weer veiligheidslek politiesysteem C2000; veel ziekte bij politie door stress; politie heeft 600 miljoen extra nodig; superministerie aan de bedelstaf; veel mis bij opsporing door recherche; talent verlaat politie; meldlijn politie te vaak praktisch onbereikbaar; structuur nationale politie lijkt juist aan de basis te falen; politievakbond wil extern onderzoek naar corruptie; afname wijkagenten baart zorgen; agent op straat is trots op zijn werk, maar ook uitgeblust; het huis van de politie is een bouwval; politiesoap wordt gezagscrisis; agent mist verplichte rijtraining; tienduizenden aangiftes niet behandeld door politie.

Dit is een somber beeld. Dit beeld roept de vraag op, die ik hierbij aan de minister wil stellen, hoe het mogelijk is dat de minister en zijn voorganger er nog steeds niet in geslaagd zijn het lek boven water te krijgen en de negatieve ontwikkelingen bij de politie te keren. Ik hoor graag het antwoord van de minister hierop.

Op één probleem in de organisatie wil ik wat dieper ingaan: de basisteams van de politie. Het woord zegt het al: de basis van de organisatie, de mensen op straat, de mensen in de frontlinie zoals het wel genoemd wordt. Hoe staat het daarmee? Onlangs ontvingen wij van de minister een prachtig dik rapport: De basisteams bij de nationale politie. Ik heb het met aandacht gelezen. Daarin wordt beschreven hoe de bij de invoering van de nationale politie beoogde versterking van de eenheid in organisatie nauwelijks is gerealiseerd, dat de teamchefs van de huidige basisteams vaak overbelast zijn en dat het voor deze chefs bijna een onmogelijke opgave is om aan die grote teams leiding te geven. Verder wordt in het rapport vastgesteld dat de operationele sturing in vele teams onduidelijk is. Opmerkelijk is ook de constatering dat er soms door leidinggevenden negatief gesproken wordt over vooral wijkagenten die niet meegaan in het vernieuwingsproces, zonder dat ingegaan wordt op de inhoud van de zorgen van de wijkagenten. Aldus het rapport. Als dát de huidige stand van zaken is bij de nationale politie, enkele jaren na de invoering van de nieuwe organisatie, dan is er naar onze mening sprake van een ernstige situatie. Wij horen graag of de minister dit oordeel deelt en welke concrete maatregelen hij denkt te nemen om de ontwikkeling ten goede te keren en hoeveel extra geld hij daarvoor beschikbaar wil stellen.

Ik kom nu bij het onderdeel aangaande de toegang tot het recht en de positie en de kwaliteit van de rechterlijke macht. De ontwikkelingen in de afgelopen vier jaar op die terreinen zijn naar onze mening eveneens verontrustend. Wederom primair ingegeven door bezuinigingsdrift heeft de VVD/PvdA-regering de toegang tot het recht en de rechter, een van de grondbeginselen van onze rechtsstaat, een slechte dienst bewezen. Deze Kamer heeft terecht het voornemen om nog verder te bezuinigen op de gefinancierde rechtshulp met de motie-Franken een halt toegeroepen.

De bezuinigingen hebben daarnaast tot een voor ons land ongekend verzet bij de doorgaans zo rustige en behoedzame rechterlijke macht geleid. Dat is een unieke situatie. Ik wijs hierbij op het Leeuwarder Manifest en de enquête van de Tegenlichtgroep. Aan die enquête nam niet minder dan 35% van de rechters deel. Het manifest en de enquête maken duidelijk hoe ingrijpend de bezuinigingen voor de rechtspraak zijn. Maar zij leren ons ook dat het de regering kennelijk ontbreekt aan het elementair besef dat de rechtspraak niet zo maar een kostenpost is waarin de regering naar hartenlust kan snijden. Ik moet daarbij denken aan de waarschuwingen die wij in deze Kamer in deze zaal enkele jaren geleden ontvingen van verschillende vooraanstaande juristen, onder wie de toenmalige president van de Hoge Raad. Zij benadrukten dat de toegang tot het recht en de rechtspraak een wezenlijk onderdeel van de trias politica vormt en daarmee van de basis van onze democratische rechtsstaat. De trias mag geld kosten; daar moet je niet op bezuinigen alsof het een commodity, koopwaar is, zei destijds de heer Corstens.

Een soortgelijke nonchalance in staatsrechtelijk opzicht zien wij terug bij het KEI-programma. De keuze voor dit programma gaat gepaard met een forse bezuiniging en die bezuiniging is bovendien al ingeboekt nog voordat het KEI-programma is ingevoerd en getest. Van verschillende kanten is daarop kritiek gekomen, maar de regering heeft daar tot nu toe niets mee gedaan. Daarom wil ik de minister het recente commentaar van de oud-advocaat-generaal bij de Hoge Raad, J.W. Fokkens, op het KEI-programma voorhouden: "Ten aanzien van KEI wil ik opmerken dat verdergaande digitalisering van de rechtspraak niet alleen logisch is, maar ook gewenst en zelfs noodzakelijk. KEI is échter vanaf het begin bestempeld als een project met als belangrijk doel kostenbesparing. Mijns inziens een verkeerde insteek. Er zijn diverse scenario's doorgerekend, waarin wordt geschat hoeveel besparing KEI zou kunnen opleveren. In mijn stellige overtuiging gaat het dat niet opleveren, maar ik sluit niet uit dat op termijn enige besparing zal plaatsvinden. Nu zijn echter onvoldoende middelen ter beschikking gesteld voor KEI, waardoor de financiering ten koste gaat van andere zaken. Daarnaast wordt door de kostenbesparing-insteek en het doorrekenen van bedragen bij meerjarenplanningen al rekening gehouden met een eventuele kostenbesparing. Het had veel beter gepast om de digitalisering uitsluitend als kwaliteitsverhogend project te bestempelen."

Graag hoor ik de reactie van de minister hierop. Is hij nog bereid, die splitsing aan te brengen tussen het project zelf en de bezuinigingen? Die combinatie is namelijk volgens mij niet goed.

De stand van zaken ten aanzien van de rechtsstaat is het volgende onderwerp. Uit het voorgaande blijkt reeds hoe zeer de kritieke toestand van de politie en de rechterlijke macht het functioneren van de rechtsstaat aantast. Wij hebben dat recent nog in dit huis kunnen ervaren bij het wetsvoorstel over de tuchtrechtspraak voor advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders.

Ondanks het feit dat de regering zelf nog in 2014 in het rapport Maat houden van oordeel was dat de kosten van de rechtspraak uit de algemene middelen betaald moeten worden, was de regering plotseling van mening dat de kosten van de bij wet voorgeschreven tuchtrechtspraak niet meer door de Staat betaald hoeven te worden, maar voor rekening van de betrokken organisaties behoren te komen. In het debat bleek dat het enige echte argument van de regering hiervoor een bezuiniging was. Een ander typerend voorval in dit verband is de bezuiniging op de subsidie van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, NVvR, van €277.000 inzake de adviserende taak van de NVvR op het gebied van wetgeving. Door de regering wordt niet betwist dat de advisering van de NVvR op hoog niveau ligt en waardevol is. Toch meent de regering uit financiële overwegingen, en volgens mij alléén uit financiële overwegingen, dat deze adviesfunctie overbodig is. Ik hoor graag van de minister of hij mijn standpunt deelt dat deze bezuiniging onverstandig en onnodig is. En zo ja, of hij alsnog bereid is om op zijn schreden terug te keren. Zo nodig overweeg ik op dit punt een motie in te dienen.

Een ander voorbeeld dat laat zien wat de schadelijke gevolgen zijn van de combinatie bezuinigingen en kortzichtigheid, betreft de hoge werkdruk bij de rechterlijke macht en als gevolg daarvan de vertraging in de rechtspraak. Al enkele jaren zijn de wachttijden voor uitspraken bij verschillende gerechten aanzienlijk. Met name bij de gerechtshoven Den Bosch en Arnhem-Leeuwarden komt het voor dat partijen meer dan een jaar op hun uitspraak moeten wachten. Vragen hierover vanuit het parlement doet de minister stelselmatig af met weinigzeggende antwoorden of vage beloften tot beterschap. Tot nu toe hebben die niet geholpen. Dat de wachttijden zo lang zijn, valt de rechters niet te verwijten. Zij werken hard, heel hard, dat is onbetwist. De oplossing is dus niet om nog harder te gaan werken. Het gaat naar mijn mening om een structureel organisatieprobleem waarvoor de minister de eerstverantwoordelijke is.

Ik hoor graag van de minister of hij dit probleem erkent. En zo ja, welke concrete maatregelen hij op korte termijn gaat nemen om het probleem op te lossen. Let wel: het is een probleem waarvan de gevolgen uiteindelijk weer op het bordje van de burger terechtkomen. Hij moet namelijk wachten. Die burger kun je niet uitleggen waarom hij na een jaar nog geen uitspraak heeft. Deze ontwikkeling tast het vertrouwen van de burger in de overheid nog verder aan. Ik hoor graag van de minister of hij bereid is om zich sterk te maken voor een oplossing en voor de middelen te zorgen die daarvoor nodig zijn.

Algemeen wordt onderkend dat het vertrouwen van de burgers in de overheid een essentiële voorwaarde is voor het goed functioneren van de democratie. Rechtsfilosoof prof.dr. R.M.G.E. Foqué, verbonden aan de universiteit van Leuven en van Rotterdam, wees er tien jaar geleden, met een beroep op Montesquieu, al op hoezeer dat vertrouwen het noodzakelijk onderpand vormt voor veiligheid en vrijheid van burgers. Hij merkte toen op dat het beheerste beleid van afbouw en verbouwen van de sociale zekerheid het vertrouwen van de burger en het gevoel van veiligheid veel sterker ondermijnt dan men zich vaak lijkt te realiseren. De overheid dreigt, aldus Foqué, in grote mate te worden ervaren als een onbetrouwbare partner die eenzijdig de spelregels verandert en de middelen terugdraait. Vooral ouderen en chronisch zieken dachten rechtmatige verwachtingen te kunnen baseren voor het veiligstellen van een voor hen menswaardige toekomst. Men kan zich afvragen of hun existentiële onzekerheid en niet zelden hun gevoel van ontreddering nog wel voldoende doordringen tot de politieke agenda, zo sprak professor Foqué in 2006. Na die tijd is het er niet beter op geworden, eerder veel erger. Op veel terreinen zie je dat de burgers het vertrouwen in de overheid kwijtraken. Daar doet de afbraak van de rechtsstaat aan mee.

Het komt mij voor dat juist ook de afbraak van de rechtstaat, zoals wij die de laatste jaren op vele terreinen zien, op zijn minst bijdraagt aan het afnemende vertrouwen, anders gezegd het toenemende wantrouwen van veel burgers jegens de overheid. Ik zou graag van de minister vernemen of hij die opvatting deelt. En als dat het geval is — ik hoop het — of het hem aanleiding geeft om zijn beleid ten aanzien van de rechtsstaat in al zijn facetten aan te passen teneinde het noodzakelijke vertrouwen van de burgers terug te winnen.

Tot slot denk ik dat de zorg voor het vertrouwen van de burgers in de democratische rechtsstaat ook een taak is van het parlement als medewetgever. Leden van het parlement hebben naar mijn mening evenzeer de plicht de democratische grondbeginselen van onze samenleving te bevorderen in woord en daad. Juist als het parlement die taak serieus neemt, heeft datzelfde parlement het recht, maar ook de plicht om degenen, die onze rechtsstaat verfoeien door bijvoorbeeld de onafhankelijke rechtspraak af te wijzen, tot de orde te roepen en pal te staan voor de grondbeginselen van onze democratische rechtsstaat. Maar dat betekent tegelijk ook dat de regering en het parlement er samen voor moeten zorgen dat zij hun huiswerk op orde hebben. Ik heb hiervoor aan de hand van de actuele stand van de staat van de rechtsstaat aangetoond dat dat helaas nog lang niet het geval is. Het is dus de hoogste tijd om dat gebrek te repareren. Ik hoor graag hoe de minister dan ziet. Wij zien met belangstelling uit naar zijn reactie.