Plenair Köhler bij behandeling Twee derden meerderheid van stemmen voor goedkeuring van EU-verdragen



Verslag van de vergadering van 24 januari 2017 (2016/2017 nr. 15)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.25 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Köhler i (SP):

Voorzitter. Allereerst spreek ik namens mijn fractie waardering uit voor het initiatief van de heer Van der Staaij, voor het werk dat hij voor zijn voorstel heeft verzet en voor de volharding die hij de afgelopen tien jaar heeft getoond. Hij heeft de tijd nuttig gebruikt om zijn voorstel verder te verbeteren. En om maar met de deur in huis te vallen: de SP-fractie steunt dit wetsvoorstel.

Sinds het Verdrag van Maastricht heeft de Europese Unie zich verder ontwikkeld van een internationaal samenwerkingsverband op een omlijnd aantal terreinen naar een politieke gemeenschap, met een eigen supranationale rechtsorde en met instellingen met uitgebreide eigen bevoegdheden, van wetgevende, bestuurlijke en rechtsprekende aard. Met de Europese Unie neemt Nederland deel aan een veel verdergaand samenwerkingsverband dan bij welke andere internationale verdragsorganisatie dan ook, omdat de EU een eigen rechtsorde vormt, met een eigen burgerschap en eigen, deels direct gekozen, politieke instellingen.

De overdracht van bevoegdheden, en dus het afstaan van soevereiniteit, neemt bij de EU ook een definitiever karakter aan dan bij andere verdragen, omdat er, anders dan bij die andere verdragen, bijna geen weg terug is. Elke wijziging van de verdragen die de Europese Unie vormgeven, waarbij meer bevoegdheden worden overgedragen of waarbij de wijze waarop op Europees niveau besloten wordt, verandert, raakt de Nederlandse soevereiniteit daarom in sterke mate. Wij redeneren in dit debat vanuit die soevereiniteit, een soevereiniteit die ons allen hier een zorg zou moeten zijn. Wij gaan er daarbij van uit, kennelijk anders dan een enkele andere fractie hier, dat de soevereiniteit nog steeds bij Nederland ligt en dat de overgedragen taken vanuit een soeverein Nederland zijn overgedragen aan de EU, en niet omgekeerd. Daarom vinden wij het ook helemaal niet raar dat voor soevereiniteitsoverdracht in die ene richting een gekwalificeerde meerderheid nodig is. Voor het teruggeven van bevoegdheden aan het soevereine Nederland is die gekwalificeerde meerderheid niet vereist. Dat lijkt ons logisch. Daarbij redeneren wij vanuit de gedachte dat wij de eigen soevereiniteit moeten bewaken, maar dat wij die wel, maar dan na zware procedures, op punten aan een internationaal orgaan kunnen afstaan. Daarom is het volgens ons wenselijk dat er voor dit soort verdragswijzigingen, verdragswijzigingen van de EU, geen gewone maar een gekwalificeerde meerderheid in beide Kamers van onze volksvertegenwoordiging moet zijn. De keuze om dat net als bij grondwetswijzigingen een tweederdemeerderheid te laten zijn, ligt voor de hand.

Het initiatiefvoorstel heeft overigens alleen betrekking op verdragen waarop — ik citeer — de Europese Unie is gegrondvest. Het geldt dus bijvoorbeeld niet voor het verdrag waarmee het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds van de bankenunie is geregeld, omdat dit de vorm van een afzonderlijke intergouvernementele overeenkomst heeft. Dat is jammer, omdat met dat verdrag wel nationale bevoegdheden worden overgedragen naar het niveau van de Europese Unie, hoewel strikt genomen niet naar de Unie zelf. We begrijpen echter dat je ergens een grens moet trekken en vinden dat dit in het initiatiefvoorstel zorgvuldig is gedaan.

In het initiatiefvoorstel is wel expliciet vastgelegd dat voor verdragen waarmee toetreding van een nieuw land tot de Europese Unie geregeld wordt, een gekwalificeerde meerderheid nodig is. Mijn fractie steunt ook dit deel van het voorstel. Door toetreding van een extra land verandert immers de samenstelling van de politieke organen die beslissingen nemen over de vele door ons land aan de EU afgestane bevoegdheden. Daarmee raakt dit vergaand aan onze soevereiniteit en aan onze democratie. Voor zo'n besluit is naar de mening van de SP-fractie een gekwalificeerde meerderheid niet te veel gevraagd.

In het overleg over dit wetsvoorstel is de stelling opgeworpen dat het vereiste van een gekwalificeerde meerderheid voortaan alle verdragswijzigingen dreigt te blokkeren. De indiener van het wetsvoorstel heeft in de memorie van antwoord geschreven dat de nu voorgestelde tweederdemeerderheid in deze eeuw alleen bij de toetredingsverdragen van Roemenië en Bulgarije verschil zou hebben uitgemaakt, namelijk dat die toetreding dan op dat moment nog niet mogelijk was geweest. Er zouden dan vanuit Nederland nadere eisen zijn gesteld, bijvoorbeeld dat Roemenië en Bulgarije met name op het punt van de corruptiebestrijding meer voortgang zouden moeten maken alvorens alsnog te kunnen toetreden. Dit is een mooi voorbeeld, omdat wij allen achteraf kunnen zien, denk ik, dat het beter zou zijn geweest als dit inderdaad was gebeurd, als die eisen vooraf beter aan Roemenië en Bulgarije kenbaar waren gemaakt.

Resultaten uit het verleden vormen geen garantie voor de toekomst. Daarom vragen we zowel aan de heer Van der Staaij, als indiener van het wetsvoorstel, als aan de minister wat zij denken dat de praktische gevolgen zullen zijn als het initiatiefvoorstel te zijner tijd tot een wijziging van de Grondwet heeft geleid.

In het debat is ook tegengeworpen dat in de huidige Grondwet al artikel 91, lid 3 staat. In dat artikel is geregeld dat in voorkomende gevallen ook een tweederdemeerderheid vereist is voor internationale verdragen. Dat argument komt op ons echter niet erg sterk over, want volgens de politieke beoordeling van opeenvolgende Kamers en kabinetten is dat artikel nooit aan de orde. Het was volgens de toenmalige regering zelfs niet aan de orde bij de goedkeuring van de toenmalige Europese grondwet. Als het daar niet eens aan de orde is, dan komt het volgens mij dus nooit aan de orde. In die zin is het een vrij leeg artikel. Ook procedureel zal het er nooit van komen, want toepassing van dit artikel vereist dat een enkelvoudige meerderheid in de Kamer — in eerste instantie is dat de Tweede Kamer — die voorziet dat er geen tweederdemeerderheid is voor het voorstel, alsnog beslist dat wel zo'n tweederdemeerderheid vereist is. Je moet toch wel heel politiek naïef zijn om te denken dat dit wetsartikel dan ooit zal worden toegepast.

We zien uit naar de reactie van de indiener van het initiatiefvoorstel op de eerste termijn van de Kamer.

De heer De Graaf i (D66):

De laatste woorden van de heer Köhler frapperen mij wel. De heer Köhler denkt kennelijk dat het politieke oordeel over zo'n verdrag voor alle Kamerleden bepalend is voor hun beantwoording van de vraag of er volgens hen sprake is van strijd met de Grondwet. Hij zei: je moet wel erg naïef zijn om te denken dat dat niet prevaleert. Dat zei u toch, mijnheer Köhler?

De heer Köhler (SP):

Ja.

De heer De Graaf (D66):

Is dat geen buitengewoon cynisch beeld van de houding van 150 Tweede Kamerleden en 75 Eerste Kamerleden? Denkt u dat we allemaal zo denken als u kennelijk denkt?

De heer Köhler (SP):

Ikzelf denk niet zo, maar ik denk dat de meerderheid, ongeacht de wijze waarop die politiek is samengesteld, zo denkt. Ik vind mijn bewijs in de gang van zaken rond de Europese grondwet. De heer De Graaf zat toen nog in de Tweede Kamer volgens mij, maar daar ben ik niet zeker van. Zijn partij zat in ieder geval wel in de Tweede Kamer.

De heer De Graaf (D66):

Ja, al 50 jaar.

De heer Köhler (SP):

Ja. Deze kwestie is ook al van een hele tijd terug, al is het minder dan 50 jaar geleden. Ik herinner me het debat echter nog vrij levendig. Ook de partij van de heer De Graaf heeft toen niet gemeld dat voor aanname van de Europese grondwet zo'n tweederdemeerderheid zou zijn vereist. Als het zelfs dan niet nodig is, is dat toch hét bewijs dat dit een leeg artikel is? Het is ook niet zo raar. Als mensen heel erg voor een verdrag zijn en wel een meerderheid, maar geen tweederdemeerderheid hebben, zouden ze dan gaan zeggen: we hebben een meerderheid, maar eigenlijk moeten we een tweederdemeerderheid hebben, dus we laten het maar niet doorgaan? Dat zal in de politiek zelden — ik durf wel te zeggen: bijna nooit — gebeuren.

De heer De Graaf (D66):

Ik prijs mezelf gelukkig dat ik behoor tot een stroming in het parlement die wel degelijk een onderscheid weet te maken tussen hetgeen we politiek wenselijk vinden en hetgeen juridisch geoorloofd is. Dat is echt een onderscheid. De heer Köhler doet daar afbreuk aan als hij denkt dat alles uiteindelijk moet wijken voor politiek opportunisme. Volgens mij is dat niet zo en doet hij afbreuk aan het imago van het parlement als hij dat aanneemt.

De heer Köhler (SP):

Mijnheer De Graaf, wij spreken u nader bij de beoordeling van de uitslag van het referendum over het Oekraïneverdrag.

Mevrouw Duthler i (VVD):

Ik voel de behoefte om mij aan te sluiten bij de woorden van de heer De Graaf. Ook mijn fractie zal zeker een onderscheid weten te maken tussen de juridische zuiverheid van de toepassing van grondwetsbepalingen en politiek opportunisme en politieke oordelen.

De heer Köhler (SP):

De Europese grondwet heeft deze Kamer nooit bereikt, maar de Tweede Kamer wel. Ik constateer dat ook de VVD toen vond dat de Europese grondwet niet onder artikel 91, lid 3 van het verdrag viel.