Verslag van de vergadering van 21 februari 2017 (2016/2017 nr. 19)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 17.30 uur
De heer Kops i (PVV):
Voorzitter. Studenten die hun opleiding in het hoger onderwijs met succes afronden, beschikken over een diploma waar zij trots op mogen zijn en, beter nog, waar zij iets mee kunnen. Het is een diploma met waarde. Dit wetsvoorstel heeft onder andere tot doel om het voeren van namen in het onderwijs, zoals hogeschool en universiteit, en het verlenen van graden, zoals bachelor en master, te beschermen en misleiding van niet-erkende onderwijsinstellingen die voorspiegelen erkend onderwijs aan te bieden aan te pakken. De PVV vindt dat een goede zaak.
In de memorie van toelichting staat dat de inspectie met enige regelmaat stuit op nieuwe gevallen van misleidend gebruik van keurmerken door aanbieders van hoger onderwijs. Er is al veel over geschreven en gesproken. Toch heeft de PVV nog enkele vragen. Hoeveel studenten worden in de praktijk hierdoor in hun verwachting teleurgesteld? In hoeverre is misbruik van namen en graden of misleiding in het hoger onderwijs van invloed op de waarde van een echt diploma en/of de reputatie van wel erkende onderwijsinstellingen? Ik hoor hier graag een reactie op.
Daarnaast richt dit wetsvoorstel zich op het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Daar is al veel over gezegd. Hoe definieert de minister dit eigenlijk? In artikel 1.3, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is voor instellingen de verplichting verankerd om aandacht te besteden aan de persoonlijke ontplooiing en het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen. Met dit wetsvoorstel wil de minister, zoals bekend, aan dit lid een zin toevoegen, namelijk: "De bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef houdt ten minste in dat de instellingen, met inbegrip van degenen die hen formeel of informeel vertegenwoordigen, zich onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen." Hier staat "ten minste". Kan de minister nog meer voorbeelden noemen van wat hieronder zou kunnen vallen? Wat zou nog meer in strijd kunnen zijn met dit verantwoordelijkheidsbesef?
Het komt erop neer dat met deze wetswijziging de wettelijke mogelijkheid ontstaat om in te grijpen als een instelling of een vertegenwoordiger van een instelling zich discriminatoir gedraagt of uitlaat. Een bekend voorbeeld is natuurlijk de Islamitische Universiteit Rotterdam. De rector van deze instelling heeft meermaals discriminatoire uitspraken gedaan over Koerden, joden, Armeniërs en homoseksuelen. Ook heeft hij gezegd dat het slaan van vrouwen moet kunnen. U begrijpt dat dit uitspraken zijn die volledig in lijn zijn met de islam, maar natuurlijk in strijd met het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef, althans het bevorderen daarvan. Het moge duidelijk zijn dat onderwijs op islamitische grondslag nooit in lijn kan zijn met het beginsel van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef, als we het hebben over ongelijkheid van man en vrouw, hetero en homo en gelovigen en ongelovigen. Dat is in de islam natuurlijk aan de orde van de dag.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Ik heb een vraag, om het goed te kunnen begrijpen. Bedoelt de heer Kops dat, op grond van deze wet, alle islamitische instellingen kunnen worden gesloten?
De heer Kops (PVV):
Dat bedoel ik niet, maar het is wel een heel goed idee van de heer Ganzevoort. Laten we dat vooral doen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Als de heer Kops dat niet bedoelt, zeg ik: ik probeer te begrijpen hoe hij deze wet leest. Als het niet in deze wet staat, kan hij dus niet volhouden wat hij net zei, namelijk dat de islam per definitie strijdig is met maatschappelijke verantwoordelijkheid. Als dat wel zo zou zijn, zou de conclusie zijn dat deze wet van toepassing is op alle islamitische scholen.
De heer Kops (PVV):
Het valt me trouwens wel op dat de heer Ganzevoort in een debat, als ik hier sta te oreren, altijd opstaat als het gaat om de islam. Is dat iets persoonlijks van hem? Kan hij dat misschien even toelichten? Hij staat alleen maar op als het de islam betreft. Het is een beetje doorzichtig.
De voorzitter:
U bent nu op persoonlijk vlak bezig, en dat doen we hier niet. Het gaat hier om het wetsvoorstel dat we behandelen. Daartoe moet u zich beperken.
De heer Kops (PVV):
Prima. Ik ga graag verder met het wetsvoorstel.
Met dit wetsvoorstel — het wetsvoorstel, mijnheer Ganzevoort — krijgt de minister de mogelijkheid om bij discriminatoire uitlatingen en/of gedragingen in te grijpen. Een door mijn PVV-collega in de Tweede Kamer tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel ingediende motie, waarin de regering wordt opgeroepen om in lijn met deze wet de accreditatie van de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR) in te trekken, is bovendien aangenomen. Dat is mooi. Wanneer verwacht de minister dat de deuren van de IUR daadwerkelijk definitief kunnen worden gesloten? Wij kijken ernaar uit.
De minister wil dus, zo maken wij op uit deze wet, discriminatie tegengaan. In de memorie van toelichting staat daarover: indien een instelling oproept tot discriminatie op grond van bijvoorbeeld geslacht, seksuele gerichtheid, ras of politieke gezindheid, wordt inbreuk gemaakt op het grondrecht van artikel 1 Grondwet. Dat is niet aanvaardbaar voor een instelling die deel uitmaakt van het Nederlandse stelsel van hoger onderwijs. Discriminatie op grond van politieke gezindheid staat er dus ook bij. Stel dat de rector van de IUR, of welke rector van welke onderwijsinstelling dan ook, soortgelijke discriminatoire uitlatingen had gedaan, bijvoorbeeld over PVV-stemmers, had de minister dan ook willen ingrijpen?
Ik leg de minister in het kader van dit wetsvoorstel graag een casus voor. Stel: er is een rector-magnificus die vindt dat de huidige top er niet in is geslaagd, een alternatief te bieden voor populistische partijen. Hij zegt bovendien dat Nederland meer dan ooit een nieuwe universitaire elite nodig heeft. Die elite moet Nederland net als vroeger bij de hand nemen om problemen op te lossen. Waarom? Om het populisme van Geert Wilders en de onzekerheid die dit oproept een halt toe te roepen. Het is immers de taak van de universiteit om de studenten, de bovenlaag van straks, te wapenen voor het maatschappelijk debat tegen de populisten. Stel dat een rector-magnificus zegt dat Wilders en de PVV een halt moet worden toegeroepen en dat de PVV-stemmers, een groep, worden weggezet als populisten die moeten worden gestopt en buitengesloten. Wanneer het voorliggende wetsvoorstel van kracht wordt, zou het dan een uitwerking hebben op deze casus of op een soortgelijke casus? Zou de minister dan concluderen dat het wegzetten van een politieke partij en haar stemmers in strijd is met het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef, althans met het bevorderen daarvan?
De heer Bruijn i (VVD):
Dit is voor het eerst dat ik naar voren kom bij de heer Kops. In dit wetsvoorstel is juist sprake van een zorgvuldige procedure, met een heel stappenplan, waarlangs de minister tot een oordeel moet komen, ook in de casuïstiek zoals door de heer Kops naar voren gebracht. Dan is het toch juist niet in lijn met dit wetsvoorstel om nu aan de minister te vragen om nog vanavond een uitspraak te doen in die casuïstiek? De minister moet dit gaan toetsen aan jurisprudentie en aan het College voor de Rechten van de Mens, en ze moet ook nog her en der om advies vragen. De minister kan niet in gesprek gaan met de genoemde instelling. Bovendien is het een fictieve casus. Ik denk dat het juist in lijn met het wetsvoorstel is dat de minister daarover geen uitspraak doet. Ik hoop ook niet dat ze dat gaat doen.
De heer Kops (PVV):
Deze casus is niet helemaal fictief, want het zijn werkelijke uitspraken van rector-magnificus Kortmann van de Radboud Universiteit. Maar goed, dat even daargelaten: wat natuurlijk niet fictief is, is het voorbeeld dat ik zojuist aanhaalde van de IUR. De minister heeft al aangegeven, daartegen stappen te willen ondernemen. In de Tweede Kamer is een motie aangenomen om, zodra de wet is aangenomen, in lijn daarmee de accreditatie in te trekken. Zo fictief is deze casus dus niet. Stel dat de uitspraken die de rector van de IUR heeft gedaan, waren gegaan over bijvoorbeeld PVV-stemmers, zodat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van discriminatie op politieke grondslag, wat zou de minister dan doen? Zou ze dan ook van mening zijn, net als in het geval van de IUR, dat er stappen moeten worden ondernomen? Dat is de vergelijking.
De heer Bruijn (VVD):
Ik lees het wetsvoorstel toch zo dat de minister in voorkomende gevallen graag het stappenplan in werking wil zetten. Nergens lees ik dat de minister een oordeel heeft geveld of al tot een besluit is gekomen over de betreffende instellingen. Ik denk daarom dat we het wel eens zijn met elkaar.
De heer Kops (PVV):
Het is alsof ik de minister hier hoor spreken. Ik wacht de beantwoording af.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik ben blij met het voorbeeld dat de heer Kops geeft. In mijn eigen bijdrage gaf ik een vergelijkbaar voorbeeld. Ik had er nog eentje naast gezet, namelijk het voorbeeld waarin een GroenLinks-minister uitspraken van een PVV-rector maatschappelijk onverantwoord zou vinden. In al die gevallen is de vraag, hoe je ervoor zorgt dat je niet op basis van een eenzijdige politieke voorkeur en de politieke opportuniteit van het moment stappen gaat zetten. Vindt de heer Kops niet dat dit op grond van die risico's in deze wet een stap te ver is? Vindt hij op grond van de rechtsstatelijke borging, die hij zelf kennelijk zo belangrijk vindt om ook de PVV te beschermen, dat deze wet nogal wat aanpassing behoeft?
De heer Kops (PVV):
Het antwoord is nee. Want minister en politiek hebben een zekere verantwoordelijkheid voor het onderwijs. Waar andere partijen liefst ieder geval voor de rechter zouden willen trekken, vinden wij het een goed teken als de minister en de politiek eens hun verantwoordelijkheid nemen voor het onderwijs en de kwaliteit ervan. Ik zou een wedervraag kunnen stellen: waarom wilt u overal de rechter bijhalen? Dat komt op mij toch wel over als het afschuiven van de verantwoordelijkheid. Als sprake is van discriminatie bij een onderwijsinstelling, is het juist de taak van de minister om in te grijpen. Dat zien wij als iets positiefs, in vergelijking met het maar afschuiven op een rechter.
De voorzitter:
Mijnheer Ganzevoort, tot slot op dit punt.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Ik heb de rechter helemaal niet genoemd in mijn bijdrage; ik had het over een college. Dat even ter correctie. Maar het punt blijft natuurlijk wel dat, als de heer Kops vindt dat de minister wel moet kunnen ingrijpen, ze ook moet kunnen ingrijpen als hij of zij om hem of haar moverende redenen vindt dat een PVV-rector of voor mijn part een GroenLinks-rector maatschappelijk onverantwoord is. Als de heer Kops dat niet vindt, is de toespitsing die hij nu wel wil voor Rotterdam een eenzijdige.
De heer Kops (PVV):
Een PVV-rector of een GroenLinks-rector, daar heb ik het niet over gehad.
De uitspraken die ik zojuist in de casus heb aangehaald, stammen dus van rector-magnificus Kortmann van de Radboud Universiteit, u weet wel, dat vreselijke linkse bolwerk in Nijmegen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Versterking bestuurskracht onderwijsinstellingen in juni vorig jaar, heb ik deze uitspraken ook naar voren gebracht en de minister om een reactie gevraagd. Maar die bleef toen helaas uit. Ik begrijp ook wel dat het gevoelig ligt. Graag vraag ik vandaag opnieuw om een reactie. Wat de PVV vindt is glashelder: onderwijs is voor kennisoverdracht, daar is geen plaats voor discriminatie en ook niet voor politieke indoctrinatie.
De voorzitter:
De minister heeft behoefte aan een schorsing van 20 minuten.