Plenair Rinnooy Kan bij behandeling Bescherming namen en graden hoger onderwijs



Verslag van de vergadering van 21 februari 2017 (2016/2017 nr. 19)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 20.42 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rinnooy Kan i (D66):

Voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij de waarderende woorden van eerdere sprekers in de richting van de minister voor de wijze waarop zij onze zorg heeft willen vertalen in een constructief en creatief voorstel. Ik denk met bijzonder veel genoegen terug aan dit debat. Ik heb het een voorrecht gevonden om als lid van deze Kamer daarin te mogen participeren. We hebben hier met elkaar een karwei geklaard waarvoor we zo ongeveer bedoeld zijn, in ieder geval in mijn beleving. Het valt mij des te meer op dat de Tweede Kamer aan dit ene aspect, dat onze volle tijd heeft opgeslokt, nauwelijks tot geen aandacht heeft geschonken, terwijl we bij nader inzien diep verstopt onder de namen en de graden een vrij fundamentele kwestie aantroffen. Naar mijn idee hebben we dat een heel passend vervolg gegeven met inschikkelijkheid en creativiteit die alleen maar te waarderen zijn. Wat mij betreft is dat een heel mooie afronding van deze avond en ontknoping van het debat.

Ik zie uit naar het vervolg. Volgens mij zijn we erin geslaagd om de procedure, die zo fundamenteel is en die leed onder de spanning tussen tempo en zorgvuldigheid, aan een beter vervolg te helpen. Ik hoop dat dat zal leiden tot het door de minister gewenste resultaat.

Ik wil de minister nog herinneren aan haar toezegging over de verbreding van dit debat in de richting van de rest van de publieke sector en in het bijzonder de rest van het onderwijs. Zo ernstig en zorgwekkend als wij het vinden dat een discriminerende onderwijsinstelling een fact of life is geworden in het hoger onderwijs, zo bezorgd zouden wij zijn als dat zich verder zou uitbreiden, en misschien nog wel bezorgder als dat ook in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs hier en daar realiteit zou worden. Ik vraag haar natuurlijk in de eerste plaats om via de inspectie scherp in de gaten te houden of dat gebeurt en, zo ja, waar. In de tweede plaats vraag ik haar om daarop te anticiperen door na te denken over de manier waarop de procedure die wij hier met elkaar hebben ontwikkeld, omgezet zou kunnen worden in een vergelijkbare procedure in dat deel van het onderwijs waar kinderen en jongere jeugd nog veel meer schade kunnen oplopen dan op een wat latere leeftijd al het geval zou zijn. Dat is dus belangrijk.

Eigenlijk is daarmee ook de basis gelegd voor een werkwijze die ook voor andere publieke instellingen, denk bijvoorbeeld aan ziekenhuizen, op enig moment, hoezeer we dat misschien ook betreuren, relevant kan worden. Het zou goed zijn om ons daar niet te laten verrassen en de tijd die we nu even hebben te benutten om nog eens ten principale na te denken over de vraag hoe dat aan te pakken en hoe ons daarop voor te bereiden. Ik hoop dat de minister daaraan wil meewerken. Ook op dat debat verheug ik mij bij voorbaat.