Plenair Wezel bij behandeling Beperken wettelijke gemeenschap van goederen



Verslag van de vergadering van 21 maart 2017 (2016/2017 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.38 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Wezel i (SP):

Voorzitter. Aan de orde is vandaag het initiatiefwetsvoorstel van de Tweede Kamerleden Swinkels, Recourt en Van Oosten teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken. De SP wil in de eerste plaats haar waardering uitspreken voor de inspanningen die de initiatiefnemers en andere betrokkenen zich hebben getroost in dit wetgevingstraject. De SP-fractie stelt echter vraagtekens bij de noodzaak van dit wetsvoorstel en vraagt zich voorts af of dit wetsvoorstel het geëigende middel is om het door de initiatiefnemers beoogde doel te bereiken.

Voorzitter: Kox

Mevrouw Wezel (SP):

Als eerste kom ik te spreken over de noodzaak van dit wetsvoorstel. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt in afwijking van het huidige wettelijke regime het voorhuwelijkse privévermogen uitgezonderd van de gemeenschap van goederen. Alleen wat tijdens het huwelijk wordt aangebracht, wordt gemeenschappelijk. Maar het betekent dat het voor het huwelijk gezamenlijk opgebouwde vermogen in de huwelijkse gemeenschap valt als de echtelijke woning. Ik vraag mij af of de burger dit nog begrijpt.

Zoals de minister in antwoord op vragen van de SP-fractie schrijft in de nadere memorie van antwoord willen de initiatiefnemers met het wetsvoorstel de wettelijke gemeenschap beter laten aansluiten bij hetgeen de meerderheid van de bevolking volgens de initiatiefnemers als wenselijk beschouwt en bij wat internationaal bezien naar het oordeel van de initiatiefnemers meer gangbaar is. Het wijzigen van het basisstelsel in het huwelijksvermogensrecht is daarmee vooral een politieke keuze.

De initiatiefnemers stellen zonder onderbouwing dat de toekomstige gehuwden het voorgestelde wetsvoorstel als rechtvaardig beschouwen en achten om die reden een beperking van de gemeenschap van goederen noodzakelijk. Er wordt echter niet aangegeven waar de initiatiefnemers op baseren dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking een aanpassing van de wettelijke gemeenschap wenst, waar zij op baseren dat er sprake is van een veranderde sociale werkelijkheid, waarom een verandering van wetgeving noodzakelijk is, waarom de voorgestelde wetgeving het antwoord is op de gesuggereerde veranderde vraag of waar de initiatiefnemers op baseren dat de voorgestelde wetgeving leidt tot een verbetering ten opzichte van de huidige wetgeving.

De initiatiefnemers stellen aansluiting te hebben gezocht bij de notariële praktijk dat echtelieden het als normaal beschouwen dat zij na een echtscheiding datgene verdelen wat zij gemeenschappelijk hebben verdiend en dat zij dus ieder hun eigen privévermogen behouden. Deze categorie echtelieden gaat waarschijnlijk straks nog steeds naar de notaris voor huwelijkse voorwaarden, dus waarom deze norm opleggen aan de rest van de Nederlanders? Dit nog afgezien van het feit dat er onder notarissen verschillend wordt gedacht over de vraag of dit wetsvoorstel wel een verbetering oplevert. Graag hoor ik de reactie van de initiatiefnemers.

Het voorgestelde wetsvoorstel zou naar de mening van de initiatiefnemers internationaal bezien meer gangbaar zijn. Deze redenering gaat echter niet meer op, vanwege de vele wijzigingen die gedurende het wetgevingsproces zijn aangebracht aan het wetsvoorstel. Ik verwijs daarbij naar de principles, waar het in de bijdrage van de heer Backer al even over ging, waarbij zonder enige uitzondering alle ten huwelijk aangebrachte goederen en schulden privé-eigendom blijven van de echtgenoten. Het primaire wetsvoorstel kwam overeen met het Belgische en het Franse model, dat van het huidige Nederlandse model afwijkt. Tijdens de Tweede Kamerbehandeling is hier echter weer van afgestapt, omdat het voorhuwelijks gemeenschappelijk opgebouwd vermogen in de huwelijkse gemeenschap valt. Het huwelijksvermogensrecht in de Europese landen blijft daardoor nog steeds een afwijkende lappendeken.

Er is naar onze mening geen feitelijke grond en noodzaak om het basisstelsel te veranderen. Er is in Nederland een beperkte vermogensvorming. De heer Van Rij gaf al aan dat het vermogen zelfs daalt. Het is beperkt tot €19.000, zo vernam ik zojuist van hem. De initiatiefnemers schrijven ook zelf, onder punt 13 van de nadere memorie van antwoord, dat zeker bij langjarige huwelijken het beginsaldo doorgaans relatief gering zal zijn. Als er sprake is van een voorhuwelijks substantieel vermogen of van substantiële schulden, dan bestaat al de mogelijkheid om dit vermogen af te zonderen door middel van huwelijkse voorwaarden. Een gesprek met de notaris hierover valt überhaupt te adviseren indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Graag de reactie van de initiatiefnemers. Kortom, de noodzaak tot aanpassing van de huidige wetgeving lijkt enkel gebaseerd te zijn op een subjectieve politieke mening. Graag de reactie van de initiatiefnemers. Kunnen de initiatiefnemers aangeven welk nijpend probleem dit wetsvoorstel oplost?

De initiatiefnemers begonnen met een wetsvoorstel dat overeenkwam met het al sinds jaar en dag goed werkende model dat gebruikt wordt in België en Frankrijk. Volgens het Franse en Belgische model blijft al het voorhuwelijkse vermogen van degene die dit aanbrengt bij de aanbrenger, dus ook de gezamenlijk aangeschafte echtelijke woning naar ieders deel. Gedurende het voorliggende wetgevingsproces werd er gepolderd, waardoor het model van België en Frankrijk werd verlaten. Door de wijzigingen 11 en 16 wordt in het voorliggende wetsvoorstel het voor het huwelijk opgebouwde vermogen, onder meer de voor het huwelijk gezamenlijk aangeschafte echtelijke woning, in de gemeenschap getrokken, ongeacht het eigen geld dat een van beide partners in het huis heeft gestoken en ongeacht of de echtelieden bijvoorbeeld 25% en 75% eigenaar waren. Hebben bijvoorbeeld de ouders van een van de echtelieden een schenking gedaan, dan valt die daar ook in. Hoe redelijk vinden de initiatiefnemers dat beide eigenaren bij verdeling ieder recht hebben op 50%, ongeacht het aandeel in de inbreng? Graag de reactie van de initiatiefnemers. Hoe staan de minister en de initiatiefnemers tegenover een novelle om wijzigingen zoals neergelegd in de Kamerstukken 11 en 16 ongedaan te maken, zodat alle aanbrengsten weer privé worden en de gemeenschap van winst en verlies weer wordt teruggebracht naar een gemeenschap van vruchten en inkomsten zoals dat primair in de memorie van toelichting is voorgesteld?

Een andere veranderde omstandigheid in de huidige tijd is dat Nederland inmiddels meer dan 1 miljoen zzp'ers telt. Dit aantal blijft stijgen. In het voorliggende wetsvoorstel is helaas niet meegenomen dat de onderneming, waaronder de eenmanszaak, buiten de gemeenschap valt. Dit is naar de mening van de SP-fractie een gemiste kans. Gevolg hiervan is dat de partner aansprakelijk wordt voor verliezen van de onderneming van de echtgenoot en na de wijziging en de vervanging van het oorspronkelijk voorgestelde artikel 1:96, lid 7 BW door het nieuwe artikel 1:100, lid 2 BW in een negatief saldo bij ontbinding van de gemeenschap mee gaat delen. Zouden de initiatiefnemers en de minister kunnen laten weten of zij wat zien in een novelle om de wet op dit punt aan te passen? Indien dit wetstechnisch te complex is, is het dan niet beter dat iedere ondernemer, onder wie de zzp'er, standaard naar de notaris gaat voor het vastleggen van huwelijkse voorwaarden zoals dat nu al gebeurt? Graag de reactie van de minister en de initiatiefnemers. Door de ondernemingsparagraaf kan de ondernemer namelijk op het verkeerde been worden gezet. De schulden van de ondernemer kunnen met dit wetsvoorstel verhaald worden op de huwelijks gemeenschap en dus ook op het deel van de echtgenoot. Het onderhavige wetsvoorstel lost dit probleem niet op.

Ik kom bij het tweede punt dat de SP-fractie naar voren wil brengen. Is dit wetsvoorstel wel het geëigende middel om het door de initiatiefnemers beoogde doel, dat enkel hetgeen door de inspanning van beide echtelieden tijdens het huwelijk verworven wordt aan beiden toekomt, te bereiken? Een nieuw model moet op zijn minst een verbetering zijn ten opzichte van het huidige model. Is dit model een verbetering? Anders dan het huidige stelsel, waarin voor iedereen duidelijk is dat het huwelijk inhoudt dat het gehele vermogen gezamenlijk wordt tenzij er huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen, betekent het voorliggende stelsel veel ingewikkeld studiewerk en huiswerk voor de betrokkenen. Geldstromen gaan de eigendomsverhoudingen bepalen en tijdens het huwelijk gaan deze allemaal door elkaar lopen. Zo worden er gedurende het huwelijk huizen en andere goederen gekocht en ook weer verkocht. Er vindt onderhoud aan en verbetering van de woning plaats. Naarmate het huwelijk langer duurt, wordt het in de nieuwe situatie hierdoor moeilijker om de gemeenschap af te wikkelen bij echtscheiding en nalatenschap. Wordt er geen beginstand en administratie bijgehouden, dan kan dit kostbare consequenties hebben.

Uit de ervaring van notarissen blijkt dat er in de praktijk amper wordt geadministreerd, met alle gevolgen van dien. Zo schrijft de minister ook in de nadere memorie van antwoord op de vragen van de Eerste Kamerfractie van de SP dat het aan echtgenoten zelf is om goed bij te houden hoe geldstromen tijdens het huwelijk lopen. De praktijk leert echter dat echtgenoten dit zelden doen en het initiatiefwetsvoorstel verplicht hen daartoe ook niet. Als echtgenoten geen administratie ten aanzien van hun vermogens bijhouden en zij het privékarakter van een bepaald goed niet meer kunnen aantonen, geldt het bewijsvermoeden van het voorgestelde lid 8 van artikel 95 van Boek 1 BW. Dit bewijsvermoeden houdt in dat als geen van de echtgenoten kan aantonen dat een goed tot diens privévermogen behoort, het desbetreffende goed als gemeenschapsgoed wordt aangemerkt.

De minister onderstreept in de nadere memorie van antwoord het belang van een goede voorlichting. Is de minister voornemens de Nederlandse bevolking te informeren over het belang van het opstellen van een beginstand en het periodiek bijhouden van een administratie en, zo ja, op welke wijze? Graag hoor ik hierop een reactie van de minister. Het verbaast de SP-fractie overigens dat de minister de rol van de voorlichting met name weggelegd ziet voor de KNB en de gemeenten, omdat met dit wetsvoorstel geen gang naar de notaris nodig is en het contact met de gemeente over het huwelijk voor een groot deel digitaal zal gaan plaatsvinden. Misschien kan hij dit nader toelichten.

In de deskundigenbijeenkomst kwam naar voren dat het niet opstellen van een beginstand van het privévermogen en het niet of onvoldoende administreren tijdens het huwelijk, complexe juridische procedures kan veroorzaken bij echtscheidingen en bij overlijden. Het belang van een goede administratie en de mogelijke discussie over wat gezamenlijk of privévermogen is en blijft, creëert naar de mening van de SP-fractie een zeer ongewenste rechtsonzekerheid. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat een echtgenoot er altijd van uitging dat zijn privévermogen privé bleef, maar dat in de echtscheidingsprocedure het privévermogen opeens tot het gezamenlijk vermogen gerekend wordt. Bij de huwelijkse voorwaarden wordt tenminste de beginstand nog vastgelegd en overleggen de echtelieden met een notaris over wat in hun situatie de beste overeenkomst is. Het vastleggen van de beginstand wordt ook met dit wetsvoorstel aangepast door schrapping van artikel 130 van Boek 1 BW. Personen die denken te kunnen volstaan met het voorgestelde wetsvoorstel in plaats van huwelijkse voorwaarden kunnen daarmee van een koude kermis thuiskomen.

Kiezen voor dit wetsvoorstel is daarmee, anders dan voor het huidige stelsel, risicovol naar de mening van de SP-fractie en daarmee geen verbetering van het huidige stelsel. Huwelijkse voorwaarden zijn in ieder geval veiliger als de betrokkene een substantieel privévermogen heeft dan wel de echtgenoot substantiële schulden heeft, omdat daarmee in ieder geval kan worden voorkomen dat privévermogen of privéschulden gemeenschappelijk worden. Te denken valt bijvoorbeeld aan de voorgenoemde ondernemingsschulden van de zzp'er. Deze voorziening bestaat al. Hiervoor is het voorliggende wetsvoorstel niet nodig. Graag hoor ik hierop de reactie van de initiatiefnemers en de minister.

Wij vragen ons daarom, alles overwegende, af of het wellicht toch niet beter zou zijn als het wetsvoorstel wordt geïncorporeerd in een meer omvattend wetsvoorstel. Ik hoor graag de reactie van de initiatiefnemers en de minister.

De SP-fractie ziet uit naar de reacties.