Verslag van de vergadering van 16 mei 2017 (2016/2017 nr. 27)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.14 uur
De heer Schaap i (VVD):
Voorzitter. Aan de orde zijn vandaag twee wetten, waarvan er een behoorlijk ingrijpt in de melkveehouderij in Nederland. Over de Wet grondgebonden groei melkveehouderij wil ik kort zijn: deze wet heeft de volle instemming van mijn fractie. De wet behelst namelijk weinig meer dan het omzetten van een AMvB in een reguliere wet. Deze omzetting is, op aandringen van de Eerste Kamer, bij de behandeling van de AMvB al door de staatssecretaris toegezegd. Er is hier sprake van een correctie op staatsrechtelijke gronden. Ik wil benadrukken dat het zaak is dat AMvB's niet het karakter krijgen van een reguliere wet en vervolgens wetten vervallen tot kaderwetten die weinig inhoudelijks meer regelen. De VVD-fractie gaat ervan uit dat voorliggende omzetting in het teken staat van het terugbuigen van voornoemde trend.
Ik kom op de wijziging van de Meststoffenwet. Het gaat om het invoeren van een stelsel van fosfaatrechten, een stelsel dat de mestproductie in de melkveesector aan banden moet leggen. Dit stelsel quoteert in feite het aantal melkkoeien. Gelukkig niet per bedrijf of per hectare; door de verhandelbaarheid blijft de dynamiek in de primaire sector behouden. Dat is een goede zaak, maar daar kom ik nog op terug. Dit alles is verpakt in enkele algemene beschouwingen die met dit stelsel en de aanleiding daartoe verband houden.
In de schriftelijke ronde had de VVD-fractie al kenbaar gemaakt met het voorstel tot wetswijziging te kunnen instemmen. Een dergelijk stelsel is, na het afschaffen van de zuivelquotering en de daaropvolgende groei van de melkveestapel, voor dit moment de enig hanteerbare route om evenwicht te scheppen in de productie en het gebruik van mest in deze sector. Dat omwille van een evenwichtige mestbalans de melkveestapel moet worden ingekrompen, is onvermijdelijk. Hoe dan ook moet de derogatie worden veiliggesteld. De financiële gevolgen van het verdwijnen hiervan zijn veel te groot. De VVD-fractie vertrouwt erop dat de Nederlandse regering de Europese Commissie van dit spoor blijft overtuigen.
De productieruimte die de derogatie schept is terecht, gezien de productiviteit van de groenvoederteelt in Nederland. Deze productiviteit staat een grotere mestgift toe. Over de zin hiervan moeten door somberheid bevangen ecologen of politici niet al te cynisch doen. Een ruime organische bemesting beantwoordt namelijk aan nog een andere urgentie, een voor de langere termijn. Essentieel voor een productieve en duurzame landbouw is namelijk een goede bodemvruchtbaarheid, een goede verhouding van lucht, water en organisch materiaal in een bodem van zand en klei. De bodemvruchtbaarheid staat onder druk. Het tegengaan van dit knelpunt vraagt weer een ruime toediening van organisch materiaal, waaronder dierlijke mest. Voorkomen moet worden dat dierlijke mest onnodig wordt vervangen door kunstmest, een alternatief dat de nutriëntengift veiligstelt, maar wel ten koste van de bodemvruchtbaarheid in brede zin. Ik hoor hierover graag een beschouwing van de staatssecretaris.
Het fosfaatrechtenstelsel wordt de sector als het ware opgedrongen door het afschaffen van de zuivelquotering. Velen, ook melkveehouders, beschouwden dit laatste als een bevrijding; het vervallen namelijk van een bureaucratisch en ook nog kostenverhogend stelsel ten gunste van de vrije marktwerking. Persoonlijk heb ik dit niet zo beleefd. De quotering regelde evenwicht op de zuivelmarkt. Tegenstanders van dit stelsel vergaten dat de bevrijding een aanslag zou kunnen inluiden op de milieurandvoorwaarden waarbinnen de Nederlandse veehouderij moet werken. De snelle uitbreiding van de melkveestapel heeft duidelijk gemaakt dat deze randvoorwaarden zijn gaan knellen. Nu moet over het aantal melkvee niet al te dramatisch worden gedaan. Dit aantal is nog altijd aanzienlijk geringer dan dat ten tijde van het invoeren van de quotering. Dit is grotendeels te danken aan de productiviteitsstijging van het Nederlandse melkvee. Verwacht mag worden dat het aantal dieren weer verder zal teruglopen.
De kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater moet verbeterd worden. Dit staat buiten discussie. Aan de scherpe normering moet worden voldaan. Maar ook hierover moet niet al te dramatisch worden gedaan. De waterkwaliteit is de afgelopen decennia aanzienlijk verbeterd. Dit neemt niet weg dat er meer nodig is en dat de agrarische sector daaraan moet bijdragen. Zoals gezegd, het stelsel van fosfaatrechten is daartoe thans het meest geëigende instrument. Dit wordt door de gehele sector erkend, wat blijkt uit het hiertoe afgesloten akkoord en dus de medewerking van alle geledingen uit deze sector. Dit neemt niet weg dat de bureaucratische klem waarin de agrarische sector gevangen raakt, weer verder wordt aangedraaid. In deze zin geeft het stelsel van fosfaatrechten ook te denken.
De VVD-fractie juicht het toe dat de sector in de meest brede zin de uitdaging van inkrimping van de veestapel heeft opgepakt en vertaald in een akkoord dat daaraan ook financiering toevoegt. Hoe meer zelfregulering binnen de sector, hoe beter. De agrarische sector blijkt goed georganiseerd te zijn en toont veerkracht. Dit roept een vraag op aan de staatssecretaris. Waarom heeft hij zich op een onderdeel hiervan, het fosfaatreductieplan, niet beperkt tot een algemeenverbindendverklaring, maar dit plan bekrachtigd door een ministeriële regeling?
De heer Koffeman i (PvdD):
Ik hoor collega Schaap de loftrompet steken over de zelfregulering. Nu was het zo dat in agrarische kringen gezegd werd dat er zeker niet door het fosfaatplafond gebroken zou worden. De zelfregulering zou dat voorkomen. Hoe ziet de heer Schaap dat? Dat is toch wel een beetje misgelopen. Is daar een verklaring voor?
De heer Schaap (VVD):
Die verklaring is vrij simpel. Individuele veehouders hebben hun eigen plan getrokken en zijn behoorlijk gaan investeren, om allerlei redenen. Daar kun je van alles van vinden, maar het heeft ertoe geleid dat de som van het geheel niet goed uitkomt. Ik wijs er nog even op dat de sector toen vanuit alle geledingen, dus ook de industrie, de koppen bij elkaar heeft gestoken en ook zelf met het voorstel is gekomen om de veestapel weer in te krimpen. Dat juich ik toe. Laten we dus zeggen dat het correctievermogen in deze sector toch behoorlijk groot blijkt te zijn.
De heer Koffeman (PvdD):
Ik begrijp het woord "blijkt" hier niet. Want de som van al die individuele buitensporige groei heeft ertoe geleid dat er door het fosfaatplafond gebroken is, terwijl de sector gezegd had: laat het maar aan onze zelfregulering over; gaat niet gebeuren.
De heer Schaap (VVD):
Daarna is de sector dus in staat geweest om zelf met een correctievoorstel te komen. Dus dat bewijst dat zelfregulering lukt.
De voorzitter:
De heer Koffeman, tot slot op dit punt.
De heer Koffeman (PvdD):
Ik begrijp het niet helemaal. Zelfregulering zou toch preventieve werking moeten kunnen hebben? Het is toch niet zo dat als zaken gierend uit de hand lopen, je kunt zeggen: "hier is een voorstel om het weer een klein beetje in te perken, en daarom werkt zelfregulering fantastisch"? Dat is toch een merkwaardige opvatting?
De heer Schaap (VVD):
Er gaat wel eens vaker wat mis in het leven. Als je daarop kunt ingrijpen, getuig je van het vermogen jezelf onder controle te houden. Dat is hier ook gebeurd.
De heer Dercksen i (PVV):
De heer Schaap spreekt over een goed georganiseerde sector en zegt dat de regeling zal leiden tot veel dynamiek in de sector. Als hij net zo veel mails heeft gekregen als ik, moet hij toch de conclusie trekken dat nogal wat agrariërs daar een heel andere kijk op hebben. Er zijn nogal wat specifieke onderdelen binnen de sector die zeggen: de sector komt juist op slot te zitten en al die vertegenwoordigende organisaties spreken niet namens ons. Hoe duidt de heer Schaap dat?
De heer Schaap (VVD):
Dat laatste heb ik nauwelijks gehoord, wel dat er sprake is van een groot aantal knelgevallen als gevolg van de invulling van de regeling. Dat men dan zijn recht zoekt, lijkt me voor de hand liggen.
De heer Dercksen (PVV):
Mijn vraag ging met name over dat deel van de sector dat op slot komt te zitten door de verhandelbaarheid van de rechten, die alleen door bedrijven met hoogproducerende koeien zal worden gebruikt. U spreekt van een grote dynamiek, maar slechts een deel van de sector zal die grote dynamiek vertonen. De rest kan de rechten niet meer kopen, want die zijn veel te duur voor al die soorten die u ook voorbij hebt zien komen in de mail.
De heer Schaap (VVD):
Als de rechten toebedeeld werden per bedrijf, had de sector pas goed op slot gezeten, want dan was alle dynamiek, elke mogelijkheid om beleid te ontwikkelen, eruit gehaald of in ieder geval afhankelijk geworden van overheidsregulering. Juist door verhandelbaarheid — dat was met de zuivelquotering ook het geval — kunnen bedrijven zich verder ontwikkelen.
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
Wat vindt u van het gegeven dat binnen het sectorplan de sector niet bereid is geweest om biologische bedrijven die juridisch afgegrendeld volgens de Europese verordeningen produceren en in feite niet bijdragen aan dit probleem, omdat ze onder de 170 kilogram stikstof per hectare produceren, uit te zonderen van dit systeem?
De heer Schaap (VVD):
Men heeft gekozen voor het principe dat de gehele sector verantwoordelijk is geweest voor de totale fosfaatproductie in Nederland, zodat er gezamenlijk naar een oplossing moet worden gezocht. Uitzondering daarop vormen de duidelijk aanwijsbare knelgevallen. Daarover gaat de discussie vooral. Ik hoorde net een paar keer zeggen dat de biologische veehouderij in het zadel moet worden geholpen. Pas goed op deze sector niet te snel te laten groeien, want dat leidt onmiddellijk tot een prijsval, wat einde bedrijf is. Dit is een kleine, zich zeer langzaam ontwikkelende markt, die veel hogere prijzen vraagt voor de eindproducten. Daar moet je buitengewoon zorgvuldig mee omgaan, om te voorkomen dat je de markt verstoort. Dat kan gemakkelijk gebeuren door overaanbod.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Maar dan nog: we hebben het nu over de regeling die de sector gezamenlijk heeft afgesproken. Ik vind het merkwaardig dat je van een deel van de bedrijven, waarvan je weet dat ze geen bijdrage hebben geleverd aan het overschrijven van de norm van 170 kilogram per hectare, vindt dat ze net zo goed mee moeten doen als de rest. Ik vind het toch vreemd dat de sector niet bereid is geweest, te bekijken wie er vooral de verantwoordelijkheid draagt en wie wat minder.
De heer Schaap (VVD):
De sector zelf heeft, op basis van een bepaald principe, een keuze gemaakt. Deze benadering is door het Rijk overgenomen in de regeling. Met andere woorden: het is niet alleen "zij", maar ook "wij".
De heer Schalk i (SGP):
De heer Schaap geeft aan dat de knelgevallen eventueel maar naar de rechter moeten stappen. Daar zullen ze al dan niet genoegdoening krijgen. Maar hoe duidt hij de oplossing, aangedragen door de staatssecretaris, dat de commissie geen enkele ruimte krijgt om extra te investeren, omdat ze het moet doen met de nu aanwezige ruimte? Dan wordt de pijn verdeeld over alle anderen.
De heer Schaap (VVD):
Het nationale plafond is vastgesteld op basis van de ruimte die de milieu- en waterrichtlijnen bieden. Dan komt het aan op verdeling. Hoe minder knelgevallen, hoe makkelijker het wordt. Daar gaat de discussie over, maar daar gaat het in deze wetgeving niet over. Hier wordt een stelsel van rechten ingesteld. Bij amendement is voorgesteld dat hier zorgvuldig naar wordt gekeken, waarvoor een commissie is ingesteld. Los daarvan: Nederland is een rechtsstaat, zodat eenieder op basis van zijn eigen situatie de gelegenheid heeft om zijn recht te zoeken. Daar is de rechter voor. Het is redelijk duister hoe dat allemaal afloopt en hoe veel boeren eraan mee gaan doen. Verder is redelijk duister wat de rechter hiermee gaat doen en hoeveel tijd hiervoor wordt uitgetrokken. Ik wil dit liever even afwachten.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Schalk.
De heer Schalk (SGP):
Maar heel veel boeren zullen dat niet zo graag afwachten, want die zitten met dat probleem.
De heer Schaap (VVD):
Laat ik het anders zeggen: ik zou hier best eens op willen terugkomen, maar dan wel afwachtend wat zich in de Tweede Kamer ontwikkelt, welke rechterlijke uitspraken worden gedaan en welke conclusies de commissie trekt. Misschien kunnen we er daarna nog iets van vinden.
De heer Schalk (SGP):
Dank u wel. Dat is inderdaad een interessante route. Maar hebt u nog ideeën wat we in de tussentijd gaan doen?
De heer Schaap (VVD):
In dit geval niet al te veel, want ik wil die commissie niet voor de voeten lopen, en de rechterlijke macht al helemaal niet. In die zin prefereer ik het om even af te wachten wat er uit deze beide geledingen komt.
De heer Dercksen (PVV):
Ik hoor de heer Schaap zeggen dat hij wil wachten op de commissie en op rechterlijke afspraken. Bedoelt hij daarmee dat hij dit debat wil schorsen? Zo niet, waarom wil hij dan wel doorgaan met de wet, als hij daarop wil wachten?
De heer Schaap (VVD):
Ik wil helemaal niet wachten met deze wet. We hebben deze wet nodig om in Brussel een ander gelijk te halen, namelijk het derogatierecht. Dat hebben we heel hard nodig om de melkveehouderij een klein beetje "in de benen te houden". Want als die korting eroverheen zou komen, zijn de rapen plat gezegd goed gaar.
De heer Dercksen (PVV):
Ik kan voor u dezelfde conclusie trekken als voor de heer Atsma: u gaat liever de confrontatie aan met de eigen ondernemers dan met Brussel. U sprak net over allerlei organisaties waarvan u vond dat die de sector zo goed vertegenwoordigen, waarnaar we zouden moeten luisteren. Maar we hebben hier toch ook een eigen verantwoordelijkheid?
De heer Schaap (VVD):
Hoho, ik heb ...
De heer Dercksen (PVV):
Ik wil graag mijn vraag afmaken. We kunnen toch zelf een oordeel vellen over de vraag of het redelijk en billijk is dat we de biologisch boeren of boeren die geïnvesteerd hebben in de kou laten staan? Dat laten we toch niet alleen over aan organisaties, dat kunnen we toch ook zelf?
De heer Schaap (VVD):
Daarom is er een ministeriële regeling, waarin procedures staan over hoe hiermee om te gaan. We laten ze niet zomaar aan hun lot over. Voor zover de zelfregulering en de initiatieven vanuit de sector privaatrechtelijk zijn, laat ik die graag daar. Wij zijn hier voor de regelgeving van de overheid. Daar heb ik het vandaag vooral over.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Dercksen.
De heer Dercksen (PVV):
We zitten echt op andere planeten. We praten hier over regelgeving die er uiteindelijk toe kan leiden dat nogal wat boeren op de fles gaan. Ik wil graag dat niet alleen de sector, maar ook wijzelf nadenken over de vraag of dat een goede oplossing is en of we uiteindelijk kiezen voor een robbertje vechten met Brussel of met onze eigen ondernemers. Van de VVD-fractie wil ik graag horen waar zij dat gevecht wil laten plaatsvinden: bij de ondernemers, die geïnvesteerd hebben en worden benadeeld, bij de bioboeren, die part noch deel hebben aan het probleem of bij de heer Vella, Eurocommissaris in Brussel.
De heer Schaap (VVD):
Nee, wij hebben hier onze eigen verantwoordelijkheid. Die loopt naast de verantwoordelijkheid die de partijen in de sector hebben. Dat is het privaatrechtelijke deel. Nog even over Brussel: u wekt nogal eens de suggestie dat Brussel een "zij" is die allemaal ellende over ons uitstort, maar de richtlijnen zijn door de lidstaten gezamenlijk opgesteld, in langdurige discussies en vervolgens bekrachtigd. Wij hebben plechtig beloofd, ons daaraan te zullen houden. Daarmee zijn we vandaag bezig; vandaar deze regelgeving. Brussel is geen "zij", maar een collectief "wij". Het zou toch wel heel vreemd als wij instemmen met de richtlijn, om vervolgens, als het ons even niet uitkomt, ons er niet aan te houden. Zo werkt het uiteraard niet in het leven.
De voorzitter:
Mevrouw Vos, één vraag.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
U wilt met de knelgevallenregeling de commissie niet voor de voeten lopen. Vindt u dan ook niet dat de commissie wel degelijk de ruimte moet hebben om echt serieus werk te maken van de knelgevallenregeling, zodat er meer fosfaatruimte beschikbaar moet zijn?
De heer Schaap (VVD):
Dat ligt vooral bij de staatssecretaris. Als wij op basis van allerlei casuïstiek hebben besloten een commissie met regels te laten komen, dan moeten we even terughoudend zijn en de commissie de ruimte geven. Wanneer zij voor de dag komt, kunnen we eens kijken of we daar iets van vinden.
Ik had de vraag gesteld, waarom de staatssecretaris niet met een algemeenverbindendverklaring is gekomen, maar dit in een regeling heeft gestopt. Maakt het Rijk zich op deze manier niet heel erg eigenaar van het probleem, met als mogelijk risico dat Rijk en sector tegenover elkaar komen te staan rond de problematiek van knelgevallen? Ik hoor graag de overwegingen die tot dit besluit hebben geleid.
Onmiskenbaar is er sprake van een groot aantal knelgevallen met veel diversiteit in de aard daarvan. Wat de VVD-fractie zorgen baart, is dat de knelgevallenproblematiek ontspoort, en dat hier niet alleen het Rijk en de sector tegenover elkaar komen te staan, maar dat dit ook voor melkveehouders onderling gaat gelden. De uitspraak van de rechtbank in kort geding dreigt een groot aantal melkveehouders uit te doen wijken naar de rechter. Een veel groter aantal erkende knelgevallen zal echter ook weer gevolgen hebben voor de generieke afroming. Daar komt het hoger beroep van het Rijk nog bovenop. Dat is een beroep zonder opschortende werking. Het is een goede zaak dat de commissie knelgevallen fosfaatrechten is benoemd en haar werk kan beginnen. Voor individuele gevallen is ook hierop echter weer bezwaar en beroep mogelijk. Ik wil nu geen specifieke uitspraken doen over specifieke gevallen of categorieën knelgevallen, want dat zou de vele lopende procedures niet ten goede komen. Wat mij echter zorgen baart, zijn de grote onzekerheid die de sector nu binnensluipt, het gevaar van een wegvallende centrale regie en de chaos die aan het eind van het jaar kan ontstaan als dan nog knopen moeten worden doorgehakt. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe hij de zaak bijeenhoudt vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de regeling. Wil hij ook duidelijk maken wat precies de status is van de conclusies waartoe de commissie komt? Neemt de staatssecretaris die conclusies onverkort over?
We spreken vandaag over een wijziging van de Meststoffenwet en niet specifiek over het fosfaatreductieplan. Op dit plan en andere onderdelen van het akkoord dat tot evenwicht in de melkveehouderijsector moet leiden, wil ik in de loop van dit jaar graag terugkomen, naar ik hoop als er wat lijn in de ontwikkelingen is gekomen. Ik heb nog een vraag over het stelsel van fosfaatrechten. Kunnen die rechten fiscaal worden afgeschreven? De heer Atsma stelde die vraag ook al. Wil de staatssecretaris daarover zekerheid geven?
Ik wil graag iets inbrengen naar aanleiding van een blijkbaar populaire regeling in het kader van het akkoord, namelijk de financiële tegemoetkoming aan melkveehouders die hun melkveehouderij beëindigen en daarmee hun fosfaatrecht aan anderen ter beschikking stellen. Het is de VVD-fractie opgevallen hoeveel melkveehouders zich voor de eerste tranche hebben ingeschreven. Voor velen zijn het er meer dan verwacht, maar om eerlijk te zijn, kijk ik er niet van op. Dit heeft alles te maken met algemene ontwikkelingen in de Nederlandse agrarische sector. Grote aantallen agrariërs, dus ook veehouders, zien te weinig toekomstperspectief voor hun bedrijf. Dit is niet iets dramatisch; het is na de oorlog nooit anders geweest. Een gebrek aan perspectief kan te maken hebben met bedrijfseconomische omstandigheden. Rendement vraagt nu eenmaal schaal en het beheersen van de kosten van de bedrijfsvoering. Daar denk ik dus iets anders over dan de SP. Dit laatste heeft ook te maken met de kostenexplosie die wordt veroorzaakt door overheidsregels. Een factor van belang is het gegeven dat op veel bedrijven geen bedrijfsopvolger aanwezig is, ook als gevolg van het feit dat de gezinnen tegenwoordig kleiner zijn. Al sinds de oorlog voltrekt zich een proces van opschaling in de Nederlandse landbouw, zoals overigens overal ter wereld. Het aantal agrariërs krimpt voortdurend. In relatieve zin gebeurt dat thans sneller dan ooit. Er komen daardoor voortdurend bedrijven vrij op de markt. Dat leidt tot samenvoeging met andere bedrijven en dus tot opschaling.
Ik wijs in dit verband met nadruk op het effect van regelgeving die door de overheid aan de sector wordt opgelegd. Die regelgeving mag nodig zijn, maar zij is veelal zo kostenintensief dat het effect ervan slechts kan worden opgevangen door ingrijpende investeringen aan schaalvergroting te koppelen. De overheid draagt dan ook krachtig bij aan een zelfs sterk versnellend proces van opschaling. Het effect van de fosfaatregelgeving zal niet anders zijn. De door velen opgehemelde kleinschaligheid in de agrarische sector is een absoluut doodlopende steeg. Schaalvergroting is niet alleen onvermijdelijk, maar ook zegenrijk. Alleen daardoor kan de regelgeving succesvol worden doorgevoerd. In die zin zijn ook de zogenaamde megastallen — ik vind dat een vreemde term, want het is in feite niets anders dan grotere stallen — een positieve en eigenlijk ook uitgelokte ontwikkeling. Het onvermijdelijke proces van schaalvergroting botst dan ook met de veelal bij politiek links gekoesterde romantiek van kleinschaligheid. Ik durf dit zelfs nog scherper te stellen en ik wijs hierbij op een paradox die politiek links zelf uitlokt.
De heer Koffeman (PvdD):
Ik sla toch even aan op …
De heer Schaap (VVD):
Ik ben nog bezig met mijn betoog hoor.
De heer Koffeman (PvdD):
Dat begrijp ik. Ik sla toch even aan op het feit dat u megastallen als een zegen ziet. Betekent dat ook dat de VVD het toejuicht dat er elke dag zeven agrarische ondernemers moeten stoppen omdat zij die schaalvergroting, die megamorfose, niet kunnen bijbenen? Zwaait de VVD al die kleine ondernemers, al die agrarische gezinsbedrijven, nu uitbundig uit met als boodschap: fijn, die kleine bedrijven doen er niet meer toe; die megastallen zijn fantastisch? Heb ik uw betoog zo goed verstaan?
De heer Schaap (VVD):
Dat hebt u niet helemaal goed verstaan. Ik juich het helemaal niet toe dat zo veel agrariërs uit dit vak verdwijnen. Ik zeg alleen dat het bijna onvermijdelijk is dat dit gebeurt, vanwege de noodzaak om te investeren om te overleven. De drastische krimp van het aantal boeren in Nederland vind ik in culturele zin helemaal geen goede zaak. Datzelfde kan ik zeggen voor het grote aantal kleine middenstanders dat verdwijnt doordat grote bedrijven een groot deel van de markt overnemen. Ik vind dat helemaal niet goed voor de cultuur, maar je houdt het niet tegen. Wat ik betoog, is dat de overheid door die stringente regelgeving uitlokt dat boeren moeten verdwijnen. Zij moeten immers gigaveel investeren en dat kan alleen met schaalsprongen.
De heer Koffeman (PvdD):
Ik meen dat ik de heer Schaap eerder in zijn betoog hoorde zeggen: pas toch alsjeblieft op met het verder stimuleren van die succesvolle biologische sector met die kleinschalige bedrijven, want voor je het weet, stort die weer in. Dat hebt u toch gezegd?
De heer Schaap (VVD):
Veel biologische bedrijven zijn helemaal niet kleinschalig. Die bedrijven zijn vaak grootschalig en worden nog veel groter.
De heer Koffeman (PvdD):
Als ik het goed begrijpt, pleit u dus eigenlijk voor biologische megastallen?
De voorzitter:
Ik verzoek u allebei om via de voorzitter te spreken, heren!
De heer Schaap (VVD):
Wat mij betreft mogen ze rustig grotere biologische melkveestallen ontwikkelen. Prima.
De heer Koffeman (PvdD):
Zoals ik aan het begin van mijn interruptie aangaf, is het daardoor onontkoombaar dat zeven agrarische gezinsbedrijven per dag hun deuren moeten sluiten. Zegt u daarvan: dat is dan maar zo; dat moeten we dan maar op de koop toe nemen?
De heer Schaap (VVD):
Ik zei net dat ik dat in culturele zin triest vind en verder is het inderdaad onontkoombaar.
De heer Schnabel i (D66):
Ik kom nog even terug op de zelfregulering en het opgeven van bedrijven. De heer Schaap heeft er natuurlijk gelijk in dat er heel veel bedrijven op heel veel terreinen verdwijnen. We hebben hier natuurlijk wel te maken met een regeling waarbij de overheid degene is die de bedrijfsbeëindiging financiert en mogelijk, en dus ook aantrekkelijk maakt. De huidige veehouders hebben daarbij nog het voordeel dat ze de fosfaatrechten die eigenlijk bij hun bedrijf horen, behouden en dus kunnen verkopen. Het is in die zin dubbelop voordelig: de overheid — dat wil zeggen: de samenleving — betaalt de bedrijfsbeëindiging en de veehouders hebben straks het spaarpotje van de fosfaatrechten die verkocht kunnen worden, zoals de heer Schalk het net noemde. Die situatie is wel een beetje anders dan die van veel kruideniers, slagers en bakkers die hun winkels hebben moeten sluiten omdat er gewoon te weinig klandizie was, omdat de supermarkten te groot werden of omdat er geen opvolgers waren. Voor die sector waren minder middelen beschikbaar dan voor deze sector. Ik wil niet bestrijden dat wat nu gebeurt niet verstandig is, maar ik vind het zelfregulerende aspect en het marktaspect toch wel wat mooi aangezet, gezien op de realiteit op dit gebied.
De heer Schaap (VVD):
Juist door rechten ter beschikking te stellen en verhandelbaar te maken steekt de overheid er niet zelf geld in, maar …
De heer Schnabel (D66):
Maar wel door de bedrijfsbeëindiging. Daar staat 50 miljoen voor …
De voorzitter:
Heren, laat elkaar nu even uitspreken, graag!
De heer Schaap (VVD):
Daardoor ontstaat er dus wel een bepaalde dynamiek in de sector die de sector levenskrachtiger kan maken. Ik betreur het dat die rechten ook weer een vermogensbestanddeel worden dat in feite aan de sector wordt onttrokken als boeren met dat vermogen onder de arm met pensioen gaan, maar dat was met de zuivelquotering ook al zo.
De heer Schnabel (D66):
Het punt is natuurlijk dat de overheid deze regeling betaalt. Er zijn zo veel meer veehouders die zouden willen stoppen dat de regeling daar niet eens in kan voorzien. In die zin is het niet zo het bedrijf verkocht wordt aan een bedrijf dat groter wil worden. In eerste instantie gaat de bedrijfsbeëindiging gepaard met subsidie van de overheid. Dat wilde ik toch even gezegd hebben.
De heer Schaap (VVD):
Mocht u een financiële ondersteuning om dit proces mogelijk te maken, een welkome oplossing vinden, dan zal ik u in de loop van mijn betoog nog helpen ook.
De heer Kuiper i (ChristenUnie):
Er staan nu sprekers uit het hele politieke spectrum aan de microfoon, terwijl de heer Schaap dacht dat hij met zijn opmerking iets linksigs aan het raken was. Hij snijdt echter een heel belangrijk onderwerp aan: het grote aantal bedrijfsbeëindigingen en het perspectief in de sector, ook voor nieuwe ondernemers. Ik bestrijd net als de heer Schnabel het beeld dat het allemaal autonome ontwikkelingen zijn, want deze sector is natuurlijk zwaar gereguleerd. Dat maakt de hele discussie zo ingewikkeld. Voor starters, voor jonge boeren, is het perspectief in de sector niet aantrekkelijk. Voor veel jonge boeren is dat een reden om er niet in te stappen. Ik denk dat het belangrijk is om ook te zien dat er veel ondernemers zijn die graag zouden willen doorgaan of die er graag hun levenswerk zouden willen maken, maar dat het voor hen bijna onmogelijk is geworden om nu nog een bedrijf op te starten. Ik wil de discussie van vandaag ook heel graag gebruiken om daarover na te denken. Wat betekent dit nu eigenlijk voor de toekomst van nieuwe jonge ondernemers? Ik bestrijd dus een beetje het beeld dat dit nu eenmaal onvermijdelijk is en dat we wel naar schaalvergroting toe moeten. Dat betekent ook dat bedrijven zo kapitaalintensief worden dat het perspectief niet meer aantrekkelijk is voor nieuwe toetreders in de sector.
De heer Schaap (VVD):
De analyse deel ik wel ongeveer, maar ik heb daarbij verteld dat de overheid zelf vanwege al die regelgeving die zeer verregaande investeringen eist, uitlokt dat deze schaalsprong plaatsvindt. Er is echter ook een autonome ontwikkeling. Ik denk dat ongeveer twee van de drie boerenbedrijven geen opvolger heeft. Dat betekent dat over een generatie het gemiddelde bedrijf met een factor drie groter is geworden. Dat gaat vanzelf. Bedrijven worden overgenomen door een ander bedrijf; die productieruimte wordt overgenomen.
De voorzitter:
Mijnheer Dercksen, dit wordt de laatste interruptie op dit punt, want dan wil ik toch wel even verder met het betoog van de heer Schaap.
De heer Dercksen (PVV):
Ik wil het nog even hebben over de vaak bejubelde fosfaatrechten die als kapitaal worden toegekend. Zij kunnen met een knip van de vingers echter ook weer vervallen worden verklaard. Hoe duidt u dat?
De heer Schaap (VVD):
Ja, dat is met de zuivelquotering ook gebeurd. Voor de vertrekkers is dat vermogensvernietiging.
De heer Dercksen (PVV):
Ja, dat is een beetje wat ik bedoel. U staat dit dus eerst toe te juichen en dan …
De voorzitter:
Mijnheer Dercksen …
De heer Dercksen (PVV):
Dat ben ik.
De voorzitter:
Nu stoppen we er even mee.
De heer Dercksen (PVV):
Gaan we niet meer debatteren?
De voorzitter:
Ik vraag de heer Schaap om zijn betoog te vervolgen.
De heer Schaap (VVD):
Ik kom nog wel met het een en ander. Ik zie de heer Dercksen dus nog wel terug.
Ik zei al dat de megastallen vooral gezien moeten worden als grotere stallen. Over het algemeen zijn die grotere stallen trouwens ook hemeltjes voor de koeien. Ik herinner even aan de vroegere vieze Hollandse stallen waar de koeien zes of zeven maanden vast stonden aan de ketting. Wat je daar meemaakte aan klauwontstekingen, betrapte uieren en ga zo maar door, is met geen pen te beschrijven; dat weet ik uit eigen ervaring. Nu liggen ze netjes op een waterbed en kunnen ze zich de hele dag bewegen. Kortom, die grotere stallen zijn ook een feestje voor het vee.
Ik had het erover dat de romantiek van de kleinschaligheid een beetje een vertekend beeld is. Ik wil het nog wel wat scherper stellen — ik had politiek links toch al een beetje op de korrel — door een paradox aan te halen. Het is namelijk vooral politiek links dat aandringt op een breed pakket aan maatregelen voor het sector, liefst niet door de sector zelf uitgedacht maar door de overheid opgelegd. Dit om de agrarische sector in goede banen te leiden. Ik heb daar verder geen kwaad woord voor over. Ik denk hierbij aan dierenwelzijn, diergezondheid, volksgezondheid in verband met de voedselkwaliteit, bedrijfsveiligheid en het brede spectrum van het milieu, waar we het vandaag over hebben. Bedacht moet dan wel worden dat elke oprisping door een al dan niet romantisch gemotiveerde politiek de uittocht uit de agrarische sector aanjaagt en dus de opschaling versnelt. Dat is dus paradoxaal als je tegelijkertijd de kleinschaligheid omhelst.
Innovatieve bedrijfsinvesteringen zijn nodig, hoewel je erover kunt discussiëren of dit altijd door de overheid moet worden opgelegd. Het kan ook worden overgelaten aan particulier initiatief. De agrarische sectoren zijn uitermate innovatief en ook binnen de ketens wordt veel gedaan aan kwaliteitsverbetering, al was het maar om economische redenen, zoals het veroveren van de lucratiefste marktsegmenten. Nederland beschikt thans over een zeer productieve agrarische sector, die op een buitengewoon innovatieve wijze zeer veilige producten aflevert. Wie zich zorgen maakt over het voedingspatroon in Nederland en elders, kan zich beter richten op het eind van de ketens, zoals de fastfoodbedrijven, en op het consumentengedrag. Dat voorkomt een hoop onterechte beschuldigingen jegens boeren. Nogmaals, opschaling is niet alleen een autonoom proces, maar is ook hard nodig om in politieke en economische zin een voorhoedespeler in de wereld te blijven. Dit leidt mij tot de voor velen wellicht gewaagde of misschien provocerende stelling over de schaal van de agrarische bedrijven: hoe groter, hoe beter. Groter betekent meer investeringsruimte, meer innovatie en kwaliteitsverbetering. Dat mag dan wel niet erg romantisch klinken, maar dat is ook de bedoeling.
De heer Verheijen i (PvdA):
Ik aarzelde even of ik de handschoen voor de linkse romantici en zo zou oppikken, maar het moet mij toch even van het hart dat ik in mijn bijdrage ook even aandacht wil geven aan de visie van de sector zelf; daar had de heer Schaap het ook over. Bij de afschaffing van de melkquotaregeling heeft de sector zelf gepleit voor het familiebedrijf, niet voor die heel grote bedrijven waar de heer Schaap voor pleit. Ik vraag mij dus echt af of in de zojuist door hem genoemde sector, die een visie zou moeten geven op de toekomst en op de duurzaamheid van de toekomst, ook met hem dat conflict bestaat tussen schaalvergroting en behoud van het familiebedrijf. In dat kader is door LTO en de NZO in 2013-2104 hartstochtelijk bepleit om juist wel akkoord te gaan met de afschaffing van de melkquotaregeling.
De heer Schaap (VVD):
Ik heb zojuist al duidelijk gemaakt dat ik de uittocht uit de middenstand en uit de agrarische sector een cultureel probleem vind. We moeten de gevolgen daarvan ook niet onderschatten. De mentaliteit van de kleine ondernemer en zelfstandige — hard werken en zelf oplossingen zoeken — is een enorme deugd, althans in mijn visie. Maar houd goed in de gaten dat we in Nederland nagenoeg uitsluitend familiebedrijven hebben. Een akkerbouwbedrijf van 1.000 hectare is een familiebedrijf. Daar heb je ook niet eens veel mensen voor nodig, als je niet al te veel intensiveert. Een veebedrijf met 1.000 melkkoeien is een familiebedrijf. Dat klinkt hier misschien groot, maar je hoeft wereldwijd niet ver de grens over te gaan om te ontdekken dat dat nog steeds zeer kleinschalige veehouderij is. Kortom, het familiebedrijf staat helemaal niet ter discussie, ook niet bij opschaling. Dat blijft.
De voorzitter:
Mijnheer Verheijen, graag tot slot op dit punt.
De heer Verheijen (PvdA):
Dat is helder. De constatering is natuurlijk dat de economische ontwikkelingen de schaalgrootte drijven en dus ook de definitie van "familiebedrijf", zoals de heer Schaap die nu invult. Ik heb zelf het idee dat door de diverse generaties van bestuurders in de landbouwsector telkens weer een nieuwe definitie aan "familiebedrijf" wordt gehangen. Een ervaring van mijn kant: in de Overdiepse Polder, een belangrijk gebied voor waterberging, werden totaal nieuwe bedrijven gestart nadat daar herstructurering had plaatsgevonden ten behoeve van het opheffen van de dijkbescherming. De jonge boeren die ik daar heb gesproken, waren alweer niet tevreden met de schaalgrootte van de bedrijven die daar drie jaar geleden zijn gestart. Dat geeft dus wel aan dat wij voorzichtig moeten zijn met het elkaar betichten van romantiek als de technische en economische ontwikkeling zo snel gaat dat we definities bijna elk jaar moeten aanpassen.
De heer Schaap (VVD):
Het is al vaker gebeurd: de heer Verheijen en ik zijn het helemaal eens, want ik kom zelf ook uit zo'n gebied, de Noordoostpolder. Ik kom zelf ook van een klein akkerbouwbedrijf met een stuk of 30 koeien. Ik heb daar een tijdje op geboerd. Toen we voor de keus stonden of we daarmee verder zouden gaan of niet, was het vrij simpel: we stoppen ermee, want het is te klein. Die polder was nog maar net ingericht. De polder was nog niet klaar of hij was al te kleinschalig. Dat zie je daar nu ook gebeuren: een enorme snelheid van samenvoegen. Je kunt wel zeggen dat je dat niet wilt, maar het gebeurt wel. Straks zijn er gewoon geen boeren om op die bedrijven te blijven zitten, want de kinderen vertrekken.
Voorzitter, mijn betoog wordt af en toe onderbroken. Daarom herhaal ik af en toe, maar dat wordt dus afgedwongen door de discussies. Ik wil nog even terugkomen op de bijdrageregeling voor het inleveren van vee, waar we het al een paar keer over hebben gehad. Het blijkt dat velen die toch al geen perspectief zagen voor voortzetting van hun bedrijf, ertoe gestimuleerd kunnen worden om het bedrijf eerder te stoppen dan voorzien. Dit herinnert aan een eerdere fase in de modernisering van de Nederlandse landbouwsector. Na de oorlog heeft de Nederlandse overheid, samen met de vele betrokkenen in de agrarische sector, een breed proces van modernisering ingezet. De sector moest productiever worden om de voedselvoorziening op lange termijn veilig te stellen. Onderdeel van het hiertoe ingezette instrumentarium was het zogenaamde Ontwikkelings- en Saneringsfonds. Agrariërs op een suboptimaal bedrijf — daar kom ik dus ook vandaan — konden in aanmerking komen voor financiële ondersteuning als ze het bedrijf stopten en de productieruimte aan blijvers ter beschikking stelden. De regeling heeft goed gewerkt. De huidige bijdrageregeling doet hieraan terugdenken.
Nu kom ik terug op de eerder genoemde kwaliteitsslag. Agrariërs die geen opvolgers hebben of anderszins overwegen om het bedrijf te beëindigen, zijn een remweg voor het moderniserings- en innovatiebeleid dat nodig is om de sector vitaal te houden, maar ook om te voldoen aan wat de regelgeving beoogt. Boeren en tuinders zonder een duidelijk toekomstperspectief investeren nauwelijks, zeker waar het gaat om diepte-investeringen die pas op lange termijn renderen. Investeringen en innovaties gaan vrijwel altijd gepaard met opschaling. Alleen in een combinatie van beide kom je bij banken in aanmerking voor kredietverlening. Ik zou graag de opvattingen van de staatssecretaris horen over deze redeneerlijn. Daar zou ik de overweging aan willen toevoegen om opnieuw een fonds in het leven te roepen, vergelijkbaar met het genoemde Ontwikkelings- en Saneringsfonds, hetzij door het Rijk, hetzij met cofinanciering vanuit de agrarische sector. Met dit geld zou een versnelde uittreding van agrariërs uit de sector kunnen worden bevorderd. Dan heb ik het over de agrariërs die toch al van plan zijn te stoppen. Dat schept weer ruimte voor anderen om het proces van modernisering en innovatie, inbegrepen het voldoen aan regelgeving, inhoud te geven. Een dergelijke regeling zou ook gekoppeld kunnen worden aan een hernieuwd structuurbeleid voor de agrarische sector. Ik hoor ook hierop graag een reactie van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Voordat we doorgaan met de inbreng van mevrouw Vos wil ik de staatssecretaris erop wijzen dat zijn permanente tikken tot hier hoorbaar is. Dat is een beetje vervelend.