Plenair Lintmeijer bij behandeling Onschendbaarheid brief-, telefoon- en telegraafgeheim



Verslag van de vergadering van 4 juli 2017 (2016/2017 nr. 34)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.01 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Voorzitter. De fractie van GroenLinks vindt het in beginsel een goede zaak om artikel 13 van de Grondwet, dat gaat over het brief-, telefoon- en telegraafgeheim, aan te passen. Het digitale tijdperk vergt een nieuwe formulering van de eerbiediging en bescherming van de berichten die mensen met elkaar delen en naar elkaar versturen. Hoog tijd, zou je zeggen. De Wegenverkeerswet is ook niet meer gebaseerd op de postkoets. Wij delen het uitgangspunt dat deze grondwetswijziging zo toekomstbestendig mogelijk en techniekonafhankelijk moet worden geformuleerd. De ontwikkelingen in het digitale tijdperk gaan snel en niemand kan voorzien welke nieuwe vormen van informatie-uitwisseling over 5 of 10 jaar, laat staan over 25 jaar, gangbaar zijn. Wel hebben wij een paar prangende vragen aan de minister.

Mijn fractie betreurt het dat het mooie begrip "onschendbaarheid" uit artikel 13 verdwijnt. "Onschendbaarheid" duidt toch op een hogere vorm van bescherming dan het ook nu al in artikel 10 gehanteerde begrip "eerbiediging". De vraag aan de minister is welke overweging ten grondslag heeft gelegen aan het hanteren van het begrip "eerbiediging" in plaats van "onschendbaarheid". Heeft hierbij een rol gespeeld dat de minister het beschermingsniveau overall wil verlagen?

Wat verder bevreemdt, is het gebruik van het woord "telecommunicatie". Dat is eigenlijk in de huidige digitale wereld al bijna weer een verouderd begrip. Het Internet of Things, waarbij de koelkast zelf — die is blijkbaar toch populair; de heer Engels had het er ook al over — de bestellingen doorgeeft, maar ook nieuwe technieken als near field communication, waarbij de communicatie niet tele is maar juist over ultrakorte afstand plaatsvindt, geven aan dat begrippen snel verouderen. Waarom heeft de wetgever niet gekozen voor een begrip als "elektronische communicatie", of gewoon voor "communicatie langs welke techniek of welk kanaal ook"?

Tot slot de meest principiële vraag. In de huidige Grondwet kan alleen de rechter de onschendbaarheid van de brief opheffen. Bij de telefoon en telegraaf kan per wet geregeld worden wie dat kan doen. In de nieuwe grondwetstekst komt de rechter er niet meer aan te pas als de nationale veiligheid in het geding is. Dan kan bij wet worden geregeld wie gemachtigd is de eerbiediging van het brief- en telecommunicatiegeheim op te heffen. Ongetwijfeld komen we hier volgende week bij de behandeling van de Wiv ook over te spreken. Kan de minister nog eens toelichten waarom, anders dan in het verleden, het begrip "nationale veiligheid" in artikel 13 nu is opgenomen en waarom de rechter er dan niet meer aan te pas hoeft te komen? En wat is dan de definitie van het begrip "nationale veiligheid" in het kader van deze wet? Wat betekent deze formulering voor toekomstige wetgeving? Nemen we dan niet een veel te groot risico dat het brief- en telecommunicatiegeheim te gemakkelijk onder de druk van de waan van de dag wordt uitgehold? Hoe verhoudt dat zich dan weer tot artikel 8 van het EVRM, met name de jurisprudentie daarover uit november 2012? Dit zijn een aantal vragen die voor ons van principiële aard zijn. Wij zijn dan ook zeer benieuwd naar het antwoord van de minister.