Plenair Lintmeijer bij behandeling Wet kwaliteitsborging voor het bouwen



Verslag van de vergadering van 4 juli 2017 (2016/2017 nr. 34)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.59 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Voorzitter. Meer kwaliteit in de bouw, wie is daar nu niet voor? De bouw heeft, ondanks inspanningen van veel bouwbedrijven, helaas een mager imago als het gaat om het bewaken van de eigen kwaliteit. Het gaat ook nog gewoon te vaak mis. Met name in de nieuwbouw is het aantal klachten bij bijvoorbeeld het opleveren van een woning hardnekkig hoog. Gemiddeld rond de vijftien gebreken is geen uitzondering. Kopers zijn dat bijna als normaal gaan beschouwen, maar dat is het niet. Er is in ons land een hele markt van bouwkundigen, juristen en adviesbureaus ontstaan die je kunnen bijstaan bij de oplevering van een nieuwbouwwoning of een ander gebouw. Wie zonder een ingehuurde bouwkundige van bijvoorbeeld Vereniging Eigen Huis of een andere professional de sleutel van zijn nieuwbouwwoning ophaalt, neemt grote risico's. Eigenlijk is dat heel vreemd. Stel je voor dat je niet zonder ICT'er aan je zijde je nieuwe computer kon afhalen of dat je alleen in aanwezigheid van een bevriende monteur een nieuwe auto bij de dealer in ontvangst durft te nemen. We zouden het te gek voor woorden vinden. In de bouw vinden we het echter bijna normaal.

Logisch dat een reeks aan kabinetten gepoogd heeft om de kwaliteit in de bouw beter te borgen en daar wettelijke kaders voor te regelen. Deze minister komt op de valreep met een wetsvoorstel. Overigens voor een deel namens zijn voorganger, laat dat erbij gezegd zijn. Is dat een goed wetsvoorstel? Zijn na jarenlange discussie ook daadwerkelijk de juiste keuzes gemaakt? Daar bestaat op cruciale onderdelen bij mijn fractie toch nog steeds veel twijfel over. En is het wetsvoorstel in zichzelf evenwichtig, ook na de wijzigingen die de Tweede Kamer per amendement heeft aangebracht? Ook dat baart ons zorgen. De veelheid aan uiteenlopende reacties uit de sector duidt erop dat ook daar nog veel zorgen zijn. De basis van onze zorg zit in de spanning die optreedt tussen de rol van de markt en de publieke taak. Daar spitst zich deze bijdrage op toe, wat niet wil zeggen dat er niet ook op veel andere fronten vragen te stellen zijn.

In het algemeen zijn de reacties van marktpartijen op dit wetsvoorstel, niet geheel verrassend, positiever dan die van de publieke kant, zoals de VNG, de G-4 en de oud-voorzitter van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Het is de lokroep van minder regels en lagere leges versus de zorg voor de publieke veiligheid, geïnspireerd door neoliberaal wensdenken. Waar we in de maatschappelijke discussie een steeds sterkere herwaardering van de publieke taak zien opkomen, ademt deze wet nog heel sterk de geest van de markt als oplossing voor alle maatschappelijke problemen. Mijn fractie voelt zich daar nogal ongemakkelijk bij. We kijken veel liever naar de checks-and-balances, vanuit het besef dat grote publieke belangen zoals veilige auto's, veilig voedsel, veilige scholen en crèches en veilige bouwwerken, een verantwoordelijkheid leggen bij de producent, de opleider, de kinderverzorger en de bouwer, maar ook dat de overheid de taak houdt om te toetsen en te controleren. Dat we toetsen of een nieuw autotype op de markt kan komen en dat oude auto's een apk krijgen. Dat we een Voedsel- en Warenautoriteit hebben die de verantwoordelijkheid van de voedselproducenten niet overneemt maar de voedselveiligheid wel controleert op de eisen die we daaraan stellen. Dat we een onderwijsinspectie hebben die naziet op de kwaliteit van het onderwijs en een GGD die, al dan niet steekproefsgewijs, kan beoordelen of de kinderopvang zich aan wettelijke eisen houdt. En dat we een lokale overheid hebben — noem het voor mijn part bouw- en woningtoezicht — die kan controleren of er veilig, solide en duurzaam wordt gebouwd.

Blijft die rol in het wetsvoorstel voldoende overeind? Dat is wat mij betreft een belangrijke vraag, want het lijkt erop dat de expertise van de lokale overheid zal wegebben, ook gelet op de weinig to the point beantwoording van de minister van onze schriftelijke vragen hierover.

Het bestaande toezicht in de bouw is verouderd. Dat zijn we met de minister eens. Het is een papieren tijger geworden, die in de praktijk nauwelijks nog volgt wat er op de bouwplaats gebeurt. Maar in de nieuwe procedures die dit wetsvoorstel voorschrijft, is dat niet anders. De wetgever heeft zich er blijkbaar bij neergelegd dat de overheid haar publieke rol niet meer volledig kan waarmaken. Toezicht blijft papieren toezicht. Ook in de nieuwe wet komt de bouwinspecteur niet meer op de bouwplaats. Hoe verstandig is dat? Een aantal spraakmakende bouwcalamiteiten in ons land van de afgelopen jaren lieten zien dat het juist tijdens de bouw flink mis kan gaan. De omvallende hijskraan in Alphen aan den Rijn, het verzakte monumentale hoekpand in Den Bosch en de recent ingestorte parkeergarage in Eindhoven zijn illustratieve voorbeelden.

De minister wil de kwaliteitsborging bij de markt leggen. Dat kan in de ogen van mijn fractie alleen als het toezicht op de borging goed en ondubbelzinnig geregeld is, en dat lijkt allesbehalve het geval. Het wetsvoorstel introduceert begrippen als "toegelaten instrumenten", "instrumentaanbieders", "kwaliteitsborgers" en "opleveringsdossiers". Dat zijn allemaal zaken die door en voor de markt worden ingezet. In samenhang zouden die ervoor moeten zorgen dat er volgens de plannen en de eisen wordt gebouwd. Een toelatingsorganisatie zal aan de hand van wettelijke criteria toetsen of de instrumenten voldoende waarborgen bieden. In het wetsvoorstel komt de inhoudelijke toetsing door de publieke toezichthouder vooraf en tijdens de bouw er niet meer aan te pas. De markt regelt het zelf en moet zorgen voor "gerechtvaardigd vertrouwen", aldus de memorie van toelichting, waarin ook gesproken wordt van een "bewijsvermoeden". Dat zijn termen waar wij niet erg warm van worden. Eerlijk gezegd klinkt het allemaal behoorlijk conceptueel, om niet te zeggen vaag.

Laat ik vooropstellen dat mijn fractie het op zich positief vindt dat aannemers meer worden geprikkeld om hun verantwoordelijkheid te nemen en kwaliteit te leveren. Het is eigenlijk bizar dat hiervoor een wet nodig is. Maar desalniettemin: het gebruikmaken van kwaliteitsborgingssystemen in de bouw en het vergroten van de informatieplicht in de richting van de opdrachtgever c.q. de consument zijn goede stappen. Dit wetsvoorstel legt op een aantal onderdelen wettelijk vast wat we gelukkig in de praktijk ook zien: bouwers die wél hun verantwoordelijkheid nemen en op kwaliteit concurreren. Het begrip "te leveren en te toetsen bouwkwaliteit" is echter te ruim. Laten we een voorbeeld pakken. De consument of de kleine opdrachtgever in met name gevolgklasse 1 zal in het algemeen wel in staat zijn te beoordelen of de bouwer voldoet aan de vooraf vastgestelde consumenteneisen: hebben de wanden de juiste afwerking, is het hang- en sluitwerk deugdelijk, hangt het sanitair recht en is de indeling van de vertrekken zoals het op de tekening stond? Dergelijke afspraken kunnen ook wat mijn fractie betreft heel goed tussen opdrachtgever en opdrachtnemer tot stand komen en worden getoetst.

Veel ingewikkelder zijn de eisen rondom de deugdelijkheid van de constructie, de eisen op het gebied van duurzaamheid, isolatie en ventilatie en vragen van brandveiligheid. Welke niet-gespecialiseerde opdrachtgever kan beoordelen of de gevelplaatbekleding brandveilig is, om maar eens een actueel voorbeeld te noemen? Dergelijke vraagstukken gelden al bij woningen en kleine gebouwen, maar komen nog eens extra in beeld als deze nieuwe wet ook toe is aan de implementatie van de gevolgklassen 2 en 3. Dan hebben we het inderdaad over de parkeergarage in Eindhoven die een week voor de ingebruikname in elkaar tuimelde en over het Arke Stadion in Enschede, waar bij de bouw een dode viel te betreuren door het instorten van een tribune.

Mijn fractie meent dat met name de toets op essentiële vraagstukken van veiligheid en duurzaamheid tijdens en na de bouw in het publieke belang een belangrijke taak van de overheid blijft. In dit wetsvoorstel verschuift de publieke handhaving in specifieke situaties naar achteraf in het bouwproces. Er is geen gemeentelijke risicobeoordeling vooraf meer, ook niet op de cruciale aspecten van bouwveiligheid en duurzaamheid. De verantwoordelijkheid ligt bij de vergunninghouder. Hij moet aannemelijk maken dat aan de bouwvoorschriften zal worden voldaan en schakelt daarvoor de onafhankelijke maar wel commerciële kwaliteitsborger in. Zoals een onafhankelijke accountant de jaarrekening toetst, zo toetst de kwaliteitsborger het door aannemer en eventueel architect ingediende bouwplan.

Onze kernvraag aan de minister is: hoe borgen we in dit stelsel het publieke belang van bouwveiligheid en van duurzaamheid? Hoe zorgen we ervoor dat de commerciële kwaliteitsborger daadwerkelijk objectief zijn werk kan doen en niet zwicht voor de verleidingen van bijvoorbeeld de accountancy, waarvan we keer op keer moeten constateren dat de kwaliteit niet voldoet? Wat gaat de toelatingsorganisatie nu wel en niet doen en welke mogelijkheden voor interventies krijgen deze organisatie en de kwaliteitsborger? Welke interventies kan de door de aannemer ingehuurde kwaliteitsborger tijdens de bouw nog plegen? Op basis van welke criteria kan hij bijvoorbeeld de bouw stilleggen?

In het nieuwe stelsel komt de gemeente pas in beeld bij een gereedmelding. Dan toetst de gemeente op basis van onder meer het bouwdossier of een pand in gebruik kan worden genomen. Wij vinden dat veel te laat. Waarom is er niet voor gekozen om de gemeente bijvoorbeeld steekproefsgewijs kwaliteitscontroles te laten doen op essentiële punten van veiligheid? Is de minister bereid daar in de AMvB's meer ruimte voor te maken? Mijn fractie maakt zich er namelijk niet zoals de minister zorgen over of de gemeente en straks de kwaliteitsborger dubbel werk doen of elkaar in de weg lopen, maar of het verminderde publieke toezicht de risico's op essentiële punten van veiligheid juist niet groter maakt. Het inzakken van monumentale panden, omvallende hijskranen en instortende parkeergarages zijn niet een gevalletje van pech tijdens de bouw maar cruciale gebeurtenissen in de publieke ruimte, waar een publieke preventieve rol bij past.

Ik heb heel kort nog een paar specifieke punten. Per amendement is het consumentendossier in het leven geroepen en zijn er nadere regels gesteld aan de gereedmelding bij het bevoegd gezag. Deze regels moeten per AMvB verder worden uitgewerkt. De G-4 heeft daar zijn zorgen over uitgesproken. Kortheidshalve is mijn vraag of de minister bereid is om de concrete voorstellen die de G-4 daarvoor gedaan heeft, alsnog mee te nemen in de ontwerpbesluiten voor de AMvB's. Zo nee, waarom niet?

Voor de gemeenten betekent de invoering van het nieuwe stelsel aanpassing van de ICT-systemen. In de memorie van antwoord zegt de minister dat hij een impactanalyse zal opstellen om meer zicht te krijgen op de implicaties daarvan. Waarom doen we dat nu pas? Waarom is die impactanalyse niet al veel eerder gemaakt? Ons wordt nu gevraagd een wet aan te nemen waarvan de, volgens de minister zelf waarschijnlijk ingrijpende, gevolgen nog niet bekend zijn. Dat baart ons zorgen. ICT-aanpassingen zijn nu eenmaal allesbehalve appeltje-eitje bij de overheid. Straks is er ook nog de samenloop met de Omgevingswet. Is de minister zich bewust van deze samenloop en op welke wijze gaat hij die betrekken bij de impactanalyse?

Tot slot, echt heel kort: de brand in Londen heb ik niet specifiek willen benoemen in deze bijdrage. Sommige dingen zijn te groot. Maar wel heeft mijn fractie, net zoals waarschijnlijk de minister, van verschillende kanten de vraag gekregen of uit het onderzoek daarnaar straks geen lering moet worden getrokken. Gaat de minister dat onderzoek volgen en krijgen wij daarvan ook zijn conclusies?