Plenair Bikker bij behandeling Wet kwaliteitsborging voor het bouwen



Verslag van de vergadering van 4 juli 2017 (2016/2017 nr. 34)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.38 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):

Voorzitter. Verbetering van de bouwkwaliteit is het hoofddoel van het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken. Daar kan natuurlijk niemand tegen zijn. Is er dan nu een probleem met die bouwkwaliteit of een prangende reden om ontevreden te zijn over de huidige resultaten? De minister voert aan dat de maatschappij en de bouwconsument meer eisen aan de bouwkwaliteit stellen, dat bouwprojecten complexer zijn geworden, dat door versnippering van bouwprojecten vaker onduidelijkheid bestaat over wie verantwoordelijk is voor de integrale bouwkwaliteit van het totale bouwwerk en ten slotte, maar zeker niet als minste, dat het gemeentelijk toezicht vooral vooraf en op papier plaatsvindt.

De fractie van de ChristenUnie vindt de elementen die de minister noemt, inderdaad redenen om te kijken of de huidige kwaliteitsborging van het bouwen beter in te richten valt. Maar of de gekozen oplossing, het verschuiven van de toezichthoudende verantwoordelijkheid van de gemeente naar private partijen in de plan- en bouwfase, een einde aan de problemen maakt, betwijfelt mijn fractie. Daarom heb ik een aantal vragen en opmerkingen voor de minister.

Allereerst heb ik een principieel punt. Het borgen van de kwaliteit en vooral de veiligheid van bouwwerken vormt een publiek belang. Dat is een verantwoordelijkheid van de overheid. De minister stelt dat de andere manier van het inrichten van dit stelsel daar geen afbreuk aan doet. Immers, indien de toetsing door de private kwaliteitswaarborger gebreken aan het licht brengt, zal het bevoegd gezag kunnen ingrijpen. Het komt daarbij wel aan op het vertrouwen van de overheid in die waarborginstanties. De pilot in Den Haag deed de gemeente concluderen dat de door de waarborginstantie afgegeven verklaringen over het voldoen aan het Bouwbesluit door de gemeente aan de hand van de opleverdossiers niet vielen te verifiëren. Dit wetsvoorstel laat terecht de eindverantwoordelijkheid van het bevoegd gezag die het heeft in het licht van artikel 1b van de Woningwet in stand, want dat is publiek belang. Maar hoe kan een gemeente dat nu invullen? Welke mogelijkheden heeft de waarborginstantie zelf om een bouwer te corrigeren? Is dat alleen het onthouden van een goedkeurende verklaring bij oplevering? Heeft hij alleen een zwaard van Damocles waar hij telkens naar moet wijzen? Is dat een sanctie die werkt?

De verschuiving naar private kwaliteitswaarborgers zal ook effect hebben op de kennis die bij gemeenten aanwezig is om te kunnen beoordelen of handhaving aan de orde moet zijn. Uit Den Haag kwam het beeld naar voren dat de voorgestelde wet de gemeente als het ware in de positie van een geblinddoekt toezichthouder zet. De resterende handhavende bevoegdheden achteraf kunnen niet alle misstanden ongedaan maken. Het zijn de betrokken bewoners die de eventuele gevolgen ondervinden omdat het bouwwerk niet in gebruik kan worden genomen.

Nu is er in de Tweede Kamer met de amendementen van Albert de Vries gepoogd om de gemeentelijke blinddoek te verwijderen. De gemeente krijgt een informatiedossier bij oplevering en voert eerder al bij de vergunningaanvraag een risicobeoordeling uit. De minister zal inmiddels — er staan ook berichten over op de nieuwssites — bekend zijn met de stevige taal die vanuit de G-4 geuit is over de vertaling van deze amendementen. De amendementen zouden onvoldoende vertaling vinden in het ontwerpbesluit. Het opleveringsdossier moet juist de gemeenten het vertrouwen geven dat zij willens en wetens kunnen vaststellen dat aan de wet en de prestatie-eisen wordt voldaan. Wat is de reactie van de minister op het scherpe commentaar van deze gemeenten? Ik hecht eraan om dat hier te horen, want de NOS-site is toch een wat beperkte bron, zou ik zo zeggen. Zeker in de Handelingen zien we daar niets van terug.

Zoals gezegd wil de minister met dit wetsvoorstel een aantal problemen aanpakken. Allereerst wijst hij erop dat de maatschappij en de bouwconsument meer eisen stellen aan de bouwkwaliteit. Waardoor vinden die eisen in het nieuwe stelsel sneller een vertaling in het instrument voor kwaliteitswaarborging? Worden de regels waaraan een waarborginstantie toetst niet nog steeds door de overheid gesteld? Kan de minister ook voorbeelden geven van de nieuwe eisen die op dit moment niet betrokken worden bij het publieke bouwtoezicht? Hoe groot is dit probleem?

Een volgend element dat hij noemt, is dat bouwprojecten complexer zijn geworden. Door de gefaseerde inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zullen bouwprojecten in de categorieën II en III — dat zijn de categorieën waarbij de maatschappelijke impact bij misstanden het grootst is — vooralsnog onder het gemeentelijk toezicht blijven. Blijven complexe bouwprojecten de komende jaren dan niet onverminderd onder publiek toezicht vallen? Moeten er dan geen maatregelen worden genomen om het publieke toezicht te versterken? Er was al een tekort aan goede gekwalificeerde publieke toezichthouders op de bouw. Zal dat niet alleen maar toenemen?

Gemeentelijke bouwinspecteurs zien met deze wet de bui al hangen. Hoe kunnen de gemeenten hun taken de komende jaren waarmaken? Geeft dit wetsvoorstel niet een extra duw in de richting van inhuur van private expertise? Welke bijdrage levert de minister op dat punt? Heeft hij becijferd wat de kosten hiervan zijn? Dit wetsvoorstel zou moeten leiden tot een verlaging van de bouwleges, maar is dat met de huidige aanpassingen nog steeds zo? Alles overziend blijft het voor mijn fractie twijfelachtig of het stelsel in zijn geheel, of deze wijziging, geen lastenverzwaring oplevert. Ik hoor de minister graag nader over dit punt.

Het derde probleem is de versnippering van bouwprojecten en de onduidelijkheid over wie verantwoordelijk is voor de integrale bouwkwaliteit. Is dat in het vervolg wel helder? Blijft dat niet toch de aannemer of de nevenaannemer? De voorgaande sprekers — ik denk daarbij met name aan de woordvoerder van het CDA — stelden terecht kritische vragen over de aansprakelijkheid. De fractie van de ChristenUnie heeft die vragen ook. Daar moet helderheid over komen. Waarom acht de minister dit wetsvoorstel een verbetering ten opzichte van de huidige situatie?

Ten slotte stelt de minister dat de gemeente nu vooral toezicht vooraf en op papier uitoefent. Dat zal veranderen, zo schetst de minister in de stukken. Het beeld van inspecteurs op de bouwplaats wordt her en der geschetst en dat spreekt natuurlijk aan. Tegelijkertijd lees ik dat aannemers die een goed kwaliteitscontrolesysteem hebben, zeer waarschijnlijk vooral marginaal getoetst zullen worden. Prikkelen de marktfilosofie en de wens om kosteneffectief te werken niet evenzeer om zodra het kan op papier toezicht te houden? Hoe wordt voorkomen dat het toezicht opnieuw op papier zal plaatsvinden? Hoe ziet de minister dat? Hoe evalueert hij dat?

De fractie van de ChristenUnie is er vooralsnog niet van overtuigd dat de door de minister opgesomde problemen een adequate oplossing vinden in dit wetsvoorstel. De fractie is er evenmin van overtuigd dat de gekozen combinatie van privaat en publiek toezicht een versterking zal betekenen van de bouwkwaliteit. Er wordt trouwens van verschillende zijden getwijfeld. Er zijn experts die dit toezicht als onderdeel van de kerntaken van de overheid zien en daarom principieel niet meekunnen met een privatisering. Ik las ook opmerkingen van een deskundige dat de marktprikkels pas echt hun werk doen als er nog verder geprivatiseerd wordt. Hij noemde Frankrijk als voorbeeld. Is dit voorstel zo bezien dan niet eigenlijk vlees noch vis? Waarom wordt er niet gekozen voor optimalisering van het huidige publieke stelsel in plaats van het deels wegschuiven van deze toezichthoudende verantwoordelijkheden naar een hybride configuratie?

Voor de fractie van de ChristenUnie weegt het eerste en meest principiële punt zwaar. De overheid heeft namelijk een verantwoordelijkheid om veiligheid te garanderen. De minister betoogt dat dit ook kan met een mix van publiek en privaat toezicht en een publieke handhaving, maar hij overtuigt ons daar niet van met dit voorstel. Het beeld dat de burger hiervan krijgt, is bovendien ingewikkeld. Stel dat een burger een gang van zaken op de bouwplaats ziet die niet in de haak is. In het nieuwe stelsel moet hij dat melden bij de vergunninghouder dan wel de kwaliteitsborger. Dat zijn de partijen die erover gaan. Er zullen echter ook meldingen blijven binnenkomen bij de gemeenten. Burgers houden het bevoegd gezag ook terecht verantwoordelijk voor de handhaving. Vanuit het oogpunt van politieke verantwoordelijkheid voor de handhaving valt zodoende te verwachten dat het bevoegd gezag geneigd zal zijn meldingen actief op te volgen. In het rapport dat de minister liet opstellen over de rol van de gemeente bij private kwaliteitsborging wordt het voorbeeld gegeven van de situatie dat de gemeente een dergelijke melder doorverwijst naar de kwaliteitsborger. Het kan dan voorkomen dat deze de gemeente vervolgens vraagt haar handhavingsbevoegdheid uit te voeren op basis van deze melding. Het is de vraag of gemeenten zichzelf de rust gunnen om deze volgens het wetsvoorstel gewenste route te doorlopen. Noopt de politieke verantwoordelijkheid niet tot een nauwere betrokkenheid en is het dan mogelijk om bij het inhoudelijke toezicht weg te blijven?

Voorzitter, u merkt dat mijn fractie nog zeer veel vragen heeft, maar juist daarom ziet zij ook uit naar het antwoord van de minister.