Plenair Köhler bij voortzetting behandeling Wet op de inlichtingen-en veiligheidsdiensten 20..



Verslag van de vergadering van 11 juli 2017 (2016/2017 nr. 35)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 23.30 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Köhler i (SP):

Voorzitter. Ik dank de ministers voor de antwoorden, maar zeker niet voor de inhoud van de antwoorden. Ik wil terugkomen op een paar punten, in de eerste plaats op het sleepnet en het verzamelen van bulkgegevens, met alle gevaren van dien voor de privacy. Daar hebben de ministers in hun beantwoording nauwelijks aandacht aan besteed. Ik wil ook terugkomen op het mogen bewaren van die gegevens, ook als ze nog niet geëvalueerd zijn, voor een termijn van maximaal drie jaar. Daar zijn de ministers wel op ingegaan.

De minister van Defensie zegt dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geen uitspraak heeft gedaan over de termijn. Daar heeft ze gelijk in. Het Europees Hof heeft geen exacte uitspraak over een maximale termijn gedaan, maar wel veel kwalitatieve uitspraken gedaan over de bewaartermijnen. Op grond daarvan komt de Afdeling advisering van de Raad van State tot de volgende conclusie. Zij acht de kans klein dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in het kader van artikel 8 EVRM een termijn van drie jaar voor het bewaren van niet onderzochte bulkgegevens aanvaardbaar acht. Dat is haar conclusie. Eigenlijk heb ik in de argumentatie van de ministers helemaal niet gehoord waarom zij op basis van de jurisprudentie denken dat een andere conclusie te rechtvaardigen is. Het enige argument dat ik heb gehoord van de minister van Defensie is dat het toch wel mogelijk nuttig kan zijn en in de praktijk ook elders nuttig is gebleken als je nog zo veel bulkgegevens bij de hand hebt; je weet immers maar nooit of dat nuttig kan zijn. Ja, daarover staat in het advies van de Raad voor de rechtspraak dat zo'n bewaartermijn absoluut niet gebaseerd kan worden op enkel het criterium "mogelijk nuttig". Dus ook op dat punt ben ik in het geheel niet overtuigd van de argumentatie van de ministers.

Dan kom ik op de toetsingsmogelijkheden door de TIB. Ik houd staande dat die tekortschieten. In die kritiek sta ik niet alleen. De TIB moet dan de noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit van die opdrachtgerichte onderzoeksvoorstellen beoordelen maar ze kan dat alleen maar op basis van de aanvraag waarin de diensten dan beargumenteren dat het voor hen noodzakelijk, subsidiair en proportioneel is. Zij mag zelf niet gaan toetsen en onderzoeken binnen de dienst of dat wel zo is. Dus ze kan bijna niet anders dan ja zeggen. Het nationaal belang is in het geding. Het voldoet aan de drie criteria volgens de haar aangeleverde argumentatie. Wat kan zij dan anders dan ja zeggen? Dat is niet alleen mijn conclusie, ook de afdeling Advies van de Raad van State schrijft dat: onder die omstandigheden kan de TIB bijna alleen nog maar ja zeggen. Daar komt nog bij dat de reikwijdte van de onderzoeksopdracht ook in het geheel niet in de wet is opgenomen. Er zijn geen criteria en er komen geen criteria over de reikwijdte van de zogenaamde opdrachtgerichte onderzoeken. Dus ook dat maakt het bijna onmogelijk voor de TIB om te zeggen: nee, dit gaat te ver, dit is niet meer proportioneel, doe dit maar niet.

Ook andere vragen zijn wat mij betreft onbevredigend beantwoord. Dat betreft bijvoorbeeld de termijn van twee jaar waarin informatie en bulkgegevens worden uitgewisseld met buitenlandse diensten, zonder dat er wegingsnotities aan ten grondslag liggen.

Dat geldt met name ook voor de antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken op mijn vragen over de rechtsbescherming van volksvertegenwoordigers. Als bijvoorbeeld de Russische regering zou besluiten dat haar geheime diensten de daar gekozen volksvertegenwoordigers moeten gaan bespioneren namens die regering, dan zou iedereen daar schande van spreken. In Nederland hebben we voor dat soort omstreden maatregelen gelukkig niet alleen de regering die beslist maar kan er ook sprake zijn van een rechterlijke tussenkomst die in sommige gevallen zelfs verplicht is. Waarom moet nou juist voor deze spionage die rechterlijke tussenkomst worden uitgesloten? Ziet de minister nou werkelijk niet in dat het uitermate onverstandig is dat welke minister of welke regering dan ook zelf zou kunnen besluiten over welke volksvertegenwoordigers aan spionage onderhevig zullen zijn? Ik begrijp het niet. Ik heb het idee dat de minister van Binnenlandse Zaken op dit punt echt niet begrijpt hoe ernstig het is wat hij hier voorstelt.

Het enige punt waarop ik enige duidelijkheid van de minister heb gekregen, wil ik toch nog wel bevestigd hebben. Dat gaat over de realtimetoegang in databases van bijvoorbeeld ziekenhuizen of andere informanten. Heb ik het goed begrepen dat als de diensten realtimetoegang vragen tot dat soort databases er dan sprake is van het optreden als agent, dus dat dit alleen met een last kan gebeuren, of treden ze dan alleen als informant op, zodat het ook zonder die last kan gebeuren? Dat tweede zou ik uiterst kwalijk vinden. Bij dat eerste heb ik dan als enige punt een bevredigend antwoord gehad.

Dat neemt niet weg dat mijn conclusie is dat de ministers de bekritiseerde punten in het geheel niet heroverwegen en dat daarom de SP-fractie in bulk tegen deze wet zal stemmen.