Verslag van de vergadering van 10 oktober 2017 (2017/2018 nr. 3)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.01 uur
De heer Van Rij i (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Deze bijdrage spreek ik namens de CDA-fractie en de fractie van OSF uit.
Het gebeurt niet vaak dat het negenenhalf jaar duurt, voordat er een wetsontwerp in dit huis plenair wordt behandeld. Dat is echter wel het geval met dit initiatiefwetsontwerp. Volgens mij hebben de initiatiefnemers dit wetsontwerp uit "de nalatenschap" verkregen. Het gaat, volgens mij, om een tweede of misschien zelfs derde generatie initiatiefnemers. Uiteraard stellen wij de vasthoudendheid van de SP en het CDA in de Tweede Kamer op prijs.
Laat ik maar direct met de deur in huis vallen. De bedoeling achter dit wetsontwerp is prijzenswaardig, maar de grote vraag is of het bedachte middel in de praktijk wel het gewenste effect heeft. Ook de CDA-fractie ziet met lede ogen aan dat consumenten vaak uitsluitend via de weinig transparante tweedehandsmarkt aan kaartjes kunnen komen voor populaire sport- en cultuurevenementen in Nederland. Veel handelaren verdienen daar grof geld mee, vaak via internationale handel, met gebruikmaking van het internet. De vraag is echter of een wijziging van het Burgerlijk Wetboek in dier voege dat een consument naar de burgerlijke rechter kan stappen wanneer de prijs "kennelijk onredelijk" is, een oplossing gaat bieden voor dit probleem. Van een "kennelijk onredelijke" prijsverhoging is volgens Artikel I, die een wijziging van artikel 4, boek 7, BW beoogt, sprake wanneer de prijsverhoging meer bedraagt dan 20%. Dit huis wordt geacht in tweede lezing wetsontwerpen te toetsen op nut, noodzaak, rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.
De eerste vraag die zich hier voordoet, is de volgende: welk probleem wordt hier geadresseerd en hoe groot is het probleem? Ook de Raad van State alsmede professor Van Boom, tijdens de deskundigenbijeenkomst, wezen hierop. Het probleem zou je als volgt kunnen omschrijven: het is maatschappelijk ongewenst dat tussenhandelaren of doorverkopers veel geld verdienen aan het doorverkopen van tickets voor sportieve en culturele evenementen in Nederland. Dat is niet goed voor consumenten. Daar zijn veel voorbeelden van te geven, zoals de initiatiefnemers hebben gedaan. Hoe groot het probleem is, hebben de initiatiefnemers evenwel niet aangetoond. De laatste onderzoeken dateren uit 2009. De CDA-fractie heeft meerdere malen aangedrongen op een goed, gedegen onderzoek naar de omvang en samenstelling van de markt in Nederland, inzicht in de prijsvorming op de eerste- en tweedehandsmarkt en inzicht in welke belangrijke spelers een rol spelen in de secundaire handel en vooral ook hoe.
Mevrouw Prast i (D66):
Ik ben benieuwd waarom de heer Van Rij zou denken, want kennelijk is hij er niet zeker van, dat in Nederland de markt anders is dan elders. We hebben wel degelijk wereldwijde cijfers. Volgens Live Nation zelf bijvoorbeeld lopen artiesten jaarlijks 8 miljard dollar mis, doordat ze geen geld krijgen uit de marge van de prijzen van doorverkochte tickets. De winst voor Live Nation was in 2015 1,2 miljard. Dat was een groei van 34% ten opzichte van 2014. Sindsdien neemt dat alleen maar toe. Ik ben dus benieuwd welke informatie volgens de heer Van Rij ontbreekt.
De heer Van Rij (CDA):
Dank voor deze vraag. Eigenlijk zou, wat ons betreft, precies hetzelfde moeten gebeuren als in het Verenigd Koninkrijk. Die markt is iets groter dan de Nederlandse en daar heeft de House of Commons een onafhankelijke wetenschapper aan het werk gezet om de markt in het eigen land in beeld te brengen. Dan gaat het om alle evenementen: de culturele evenementen en de sportieve evenementen. Wie zijn de organisatoren? Hoe vindt de verkoop van kaartjes vanuit de eerste hand plaats? Een voorbeeld: worden er niet al meteen kaartjes gereserveerd voor bijvoorbeeld sponsors of voor andere begunstigden en hoeveel zijn er dan voor de consument? Kortom: een veel beter inzicht in hoe die eerste- en tweedehandsmarkt werkt. Wie zijn de spelers? Wat is legaal en wat is illegaal? Die gegevens hebben we allemaal niet. Hoe vindt die prijsvorming plaats? Een serieus onderzoek dus, in Nederland alleen. En met respect, mevrouw de voorzitter, het onderzoek waar mevrouw Prast naar verwijst, geeft die informatie voor Nederland ook niet. De CDA-fractie stelt dan ook vast dat die gegevens niet voorhanden zijn en dat daarmede de omvang van het probleem in Nederland niet duidelijk is. Delen de initiatiefnemers en de regering deze conclusie?
Tijdens de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer is ervan afgezien om de Autoriteit Consument & Markt een rol te geven in de handhaving na de doorverkoop van een toegangskaart tegen een "kennelijk onredelijke prijs". Dat betreurt de CDA-fractie hier in de Eerste Kamer. De ACM heeft in het verleden overigens weleens boetes opgelegd indien er sprake was van oneerlijke handelspraktijken. Naar de stellige mening van de CDA-fractie zou een aanscherping van de bestuursrechtelijke mogelijkheden wellicht veel effectiever kunnen zijn om ongewenste praktijken van doorverkoop tegen te gaan. De ACM is beter in staat om te handhaven dan een consument die in het geweer moet komen tegen een grote partij, en die dan zijn gelijk moet halen bij de burgerlijke rechter. De fracties van CDA en OSF horen graag van de initiatiefnemers en de regering of zij alsnog bereid zijn om een rol aan de ACM toe te bedelen.
De heer Ruers i (SP):
Ik heb een vraag aan de heer Van Rij. Hij kent de stukken uit dit debat, het dikke dossier. De ACM is meermalen aan de orde geweest. Minister Kamp heeft, ik meen twee jaar geleden nog, beloofd dat de ACM zou worden ingeschakeld om de zaak te onderzoeken. De ACM heeft dat gedaan en heeft besloten niets te doen. Waarom zou de ACM dan nog een keer worden ingeschakeld? Om nog een keer hetzelfde te doen, déjà vu, déjà vu, déjà vu? Of is het om een beetje tijd te rekken?
De heer Van Rij (CDA):
Ik dank ook voor deze vraag. Het punt dat u hier neerlegt, is terecht. De ACM heeft inderdaad onderzoek ingesteld, recent nog, eerder dit jaar, en ze heeft toen gemeend niet te moeten ingrijpen. Het punt dat wij willen neerleggen in de vorm van een vraag is of je dan niet de bestuursrechtelijke mogelijkheden zou moeten verruimen die de ACM nu heeft, dus of je niet de wet zou moeten verruimen, zodat de ACM wel degelijk in actie kan komen in voorkomende situaties die tot ongewenste prijsvorming aanleiding geven. Dat is een ander juridisch instrument dan in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld. Een volgende vraag die zich voordoet, is of er eventueel ook strafrechtelijke mogelijkheden zijn om ongewenste praktijken via internet tegen te gaan. Kunnen de initiatiefnemers daarop ook reflecteren?
Mevrouw de voorzitter. De CDA-fractie vraagt zich af of organisatoren van evenementen in de regel in hun algemene voorwaarden niet al een bepaling opnemen dat bij doorverkoop van een kaartje dat kaartje zijn geldigheid verliest. Indien de doorverkoper de koper niet op dat risico heeft gewezen, mag de koper het betaalde bedrag nu al terugvorderen. De verkoper heeft immers een meldingsplicht conform het Burgerlijk Wetboek. Kunnen de initiatiefnemers daarop ingaan?
Daarnaast kent het Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid dat de rechter een overeenkomst van koop en verkoop onder omstandigheden kan vernietigen (misbruik van omstandigheden, dwaling, bedrog en overigens ook bedreiging). De vraag is nu wat het nieuwe artikel 4a Boek 7 BW gaat toevoegen. Wij begrijpen uit de beantwoording van de verschillende vragen dat de initiatiefnemers van mening zijn dat er van de civielrechtelijke mogelijkheid om de doorverkoper aan te pakken een afschrikwekkende werking zou kunnen uitgaan. De vraag die zich echter voordoet, is welke burger nu daadwerkelijk een civiele procedure gaat starten als hij bijvoorbeeld voor een voetbalkaartje €50 betaalt in de tweedehandshandel, terwijl de oorspronkelijke prijs €25 was. Hier doen zich een aantal vragen voor. Wat is de juiste prijs tussen partijen die in het maatschappelijk verkeer een overeenkomst van koop en verkoop sluiten? Hoe toon je nu precies aan dat de prijs "kennelijk onredelijk" is? In hoeverre is dat het criterium, en in hoeverre is het criterium van 20% in strijd met het algemene principe van een rechtvaardige en eerlijke prijs?
De ACM wees eerder al op het verschijnsel "bij opbod verkopen". Kunnen de initiatiefnemers aangeven of zij ook daarop de onredelijkheidstoets van 20% van toepassing willen verklaren? Hoe bewijs je bovendien wat de rechtstreekse kosten voor administratie en verzending zijn? Kortom, hoe bepaal je nu precies het bedrag van de onverschuldigde betaling?
Uit onderzoek blijkt dat steeds minder burgers de weg naar de civiele rechter opzoeken. Is dat de initiatiefnemers bekend? De Raad voor de rechtspraak verwachte een minimaal aantal zaken. Kunnen de initiatiefnemers daarop reageren? Of is het de bedoeling van deze wet dat collectieve processen gevoerd moeten worden? Wij vragen ons ook af of de beoogde wettelijke bepaling niet in strijd zou kunnen zijn met het Europees recht en met name de vrijheid van dienstverlening, meer in het bijzonder als er getoetst moet gaan worden op het proportionaliteitscriterium. Het gaat tenslotte om handelaren die er hun beroep en bedrijf van gemaakt hebben.
De initiatiefnemers geven zelf desgevraagd toe dat er sprake kan zijn van een waterbedeffect. Indien Nederland deze wetgeving zou invoeren, dan is de kans groot dat tweehandskaartjes via een platform in een land worden aangeboden waar geen regulering van de koopprijs plaatsheeft. Hoe pak je die buitenlandse partijen dan aan?
Het moge duidelijk zijn dat de CDA-fractie bijzonder grote twijfels heeft of deze wet in de praktijk echt gaat werken, hoe sympathiek de bedoeling ook is. Graag zien wij de antwoorden van de initiatiefnemers en de regering tegemoet.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Van Rij. Ik geef het woord aan mevrouw Prast.