Verslag van de vergadering van 24 oktober 2017 (2017/2018 nr. 4)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.39 uur
De heer De Graaf i (D66):
Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik verheugd ben over de mogelijkheid om over de werkwijze en de functie van de Eerste Kamer te spreken op een onderbouwde en goed gedocumenteerde manier. Tijdens de discussies over de eventuele instelling van een staatscommissie parlementair stelsel werden te vaak de werking van de parlementaire democratie, de fricties binnen het tweekamerstelsel en het functioneren van de Eerste Kamer op een hoop gegooid en onvoldoende van elkaar onderscheiden.
Gelukkig hebben we gezamenlijk in deze Kamer een heldere opdracht voor de staatscommissie kunnen formuleren en daarnaast kunnen afspreken dat de Eerste Kamer zelf de eigen werkwijze onder de loep zou nemen, met het oog op eventuele verbeteringen. Ik prijs collega Kuiper voor zijn initiatief ter zake dat we vervolgens samen in het College van Senioren hebben kunnen agenderen. En dat leidde uiteindelijk tot de instelling van de tijdelijke commissie onder leiding van de heer Flierman.
Mag ik de tijdelijke commissie bedanken voor het uitstekende werk dat door haar is verricht, en bovendien binnen een redelijke termijn? Naar het oordeel van mijn fractie heeft de commissie buitengewoon nuttig werk gedaan en een rapport afgeleverd dat tot nadenken stemmende beschouwingen bevat en op tal van terreinen zinvolle aanbevelingen doet. Dat die aanbevelingen mede zijn gebaseerd op een uitvraag onder alle leden van deze Kamer zal een verzekering blijken te zijn voor het draagvlak voor het rapport in algemene zin in deze Kamer. Hartelijke dank dus, zeg ik tegen Anne Flierman en de zijnen en tegen de griffier van de commissie, Fred Bergman en de stafmedewerkers, die ik ook voor de Handelingen nadrukkelijk wil noemen, Laurens Dragstra en Ilse van den Driessche. Een relativerende opmerking mag ik misschien ook plaatsen: als vele leden van deze Kamer blijkens de enquête tevreden zijn over de huidige werkwijze op onderdelen, is daarmee natuurlijk niet gezegd dat die werkwijze dus ook de beste is, hooguit dat de leden er goed mee uit de voeten kunnen. Enig traditionalisme, misschien wel een lichte vorm van conservatisme, is deze Eerste Kamer niet vreemd, dat lijkt zelfs soms enigszins in de genen van het instituut te zitten. Ik vermoed bijvoorbeeld dat de leden zeven jaar geleden ook heel tevreden waren over de informatie en de stukken die zij in grote enveloppes elke week in de brievenbus van hun huisadres geschoven kregen. Toch zou niemand nu nog terug willen naar die praktijk nu wij sinds 2011 de uitstekend werkende Eerste Kamer-app op onze iPad hebben.
De heer Kox i (SP):
Ter nuancering: met die enveloppen waren we volgens mij niet zo blij en vooral niet als ze midden in de nacht bezorgd werden, want dan zat mijn vrouw stijf overeind in bed van "er wordt ingebroken". Dus op dat punt zijn we er toch wel echt op vooruitgegaan. Dat we alles goed vinden in bepaalde omstandigheden, kan waar zijn, maar ik denk dat we op dit punt echt grote stappen vooruit hebben gemaakt.
De heer De Graaf (D66):
Dat ben ik geheel met u eens. Mijn vraag was alleen of, voordat de mogelijkheid van de iPad bestond, wij het gevoel hadden dat er veranderingen mogelijk waren. Maar u zit al veel langer in deze Eerste Kamer, dus wie weet zal er nog weleens een verandering komen die we niet van tevoren zien aankomen maar waar we achteraf toch zeer blij mee zijn.
Voorzitter. Ik ga niet alle aanbevelingen van de tijdelijke commissie langs. Waar mijn fractie zich expliciet niet kan vinden in de aanbevelingen, zal ik dit in mijn bijdrage aan de orde stellen. Ik wil mijn betoog graag toespitsen op de zes punten die de essentie van het rapport van de commissie naar mijn opvatting inhouden en die ik kort zal nalopen: de politieke cultuur in relatie tot de processen in deze Kamer, de toetsingsfunctie van de Eerste Kamer, de onderzoeksfunctie, de Europese werkwijze, de ruimte voor beleidsdebatten dan wel themadebatten en tot slot de bewerktuiging van de fracties en de individuele leden.
De politieke cultuur in de Eerste Kamer is even vanzelfsprekend als ongrijpbaar. Je weet dat het er is en wat het is, totdat je het poogt te beschrijven, een beetje zoals Augustinus worstelde met het begrip "tijd". De tijdelijke commissie doet een verdienstelijke poging om elementen ervan te beschrijven, zoals de politesse — altijd een fraai begrip overigens — en het respect voor elkaar of de coulance in de handhaving van afspraken. Ook de samenwerking over de fractiegrenzen heen, ter bevordering van de kwaliteit van de inbreng, hoort hierbij, net als het vermijden van stelselmatige obstructie via procedures. Het is een mooie opsomming, maar de vraag is of die niet ook geldt, of in ieder geval zou moeten gelden, voor de Tweede Kamer. Ik geloof eerlijk gezegd dat voor elk parlement zou moeten opgaan dat men elkaar in waarde laat, hoffelijk en transparant is en waar mogelijk samenwerking zoekt.
Fundamenteler is, dunkt mij, dat de Eerste Kamer een indirect gekozen parttimeparlement is, dat niet kan bogen op een politiek primaat en in functies en bevoegdheden in zekere zin begrensd is: geen initiatiefrecht, geen amendementsrecht, geen benoemingsrechten, zoals de Tweede Kamer die in een aantal gevallen heeft, en geen rol in de vorming van een nieuw kabinet. Dat betekent niet — ik zeg het nadrukkelijk — dat onze Kamer een politieke eunuch is of zou moeten zijn; de Eerste Kamer is en blijft een politiek orgaan met op politieke gronden en politieke lijsten gekozen leden. Maar het vraagt wel om wijze zelfbeheersing en zelfbeperking die als het ware uit al deze parlementaire onvolkomenheden voortvloeien. Onze "mores" die de uitdrukking zijn van die politieke cultuur, zijn alle, denk ik, daarop terug te voeren. Als de Eerste Kamer Tweede Kamertje gaat spelen, zaagt zij aan de poten van haar eigen bestaan. Ik merk overigens op dat we onszelf regelmatig niet helemaal aan die mores houden en dat die in zekere zin kennelijk ook veranderlijk zijn, zoals in het interruptiedebatje met de heer Nagel weer eens is gebleken. O tempora, o mores. Belangrijk is, dunkt mij, dat wij allen voor ogen houden dat de maatschappelijke meerwaarde van de Eerste Kamer op geen enkele wijze ligt in politiek bedrijven zoals dat aan de overkant gebruikelijk is, met de plenaire zaal als een arena waarin politieke tegenstellingen alleen maar worden aangescherpt in plaats van overbrugd. Veeleer lijkt mij onze legitimatie te berusten op de nadere overweging, de bezinning na de soms overhaaste en onder grote politieke druk tot stand gekomen besluitvorming in de Tweede Kamer. Die nadere overweging kan politiek zijn, jazeker, zelfs partijpolitiek, maar nooit alleen maar dat. Mee zullen klinken de maatschappelijke reflecties, de rechtsstatelijke en overige juridische kanttekeningen, de vragen over samenhang, handhaving en uitvoerbaarheid van regels die de samenleving en de burgers worden opgelegd.
Voorzitter. Enkele woorden over de toetsingsfunctie van de Eerste Kamer. Die is, zoals de tijdelijke commissie terecht opmerkt, niet alleen juridisch of technisch van aard, maar uiteindelijk ook politiek. Toch hechten wij allemaal aan de toetsingsgronden die de partijposities of politieke ideologieën overstijgen. Is wetgeving die ons wordt voorgelegd rechtmatig, doelmatig, doeltreffend, handhaafbaar en uitvoerbaar? De tijdelijke commissie wijst op de Aandachtspunten voor Wetgevingskwaliteit, die nog eens onder onze aandacht worden gebracht. Hartelijk dank daarvoor. De aanbevelingen ter zake spreken ons aan. Wel vraag ik namens mijn fractie aandacht voor het werk dat binnen de vaste commissie voor Financiën is ondernomen door een werkgroep bestaande uit de leden De Grave, Van de Ven, Van Rij en Rinnooy Kan. Deze werkgroep suggereert, min of meer in aanvulling op de aanbevelingen van de tijdelijke commissie, een zogenaamde "toets op de toets". Dat wil zeggen: een nadere uitwerking van de aandachtspunten die over de uitvoerbaarheid handelen met vragen en aandachtspunten die voor Kamerleden relevant zijn om de departementale toetsen op uitvoerbaarheid of juist het ontbreken daarvan te kunnen beoordelen. Naar ik begrijp gaat het niet om een nieuw kader of een eigenstandige uitvoeringstoets van de Eerste Kamer, maar om een handreiking aan de leden om de indiener van een wetsvoorstel, of dat nou de regering is of een initiatiefnemer uit de Tweede Kamer, kritisch te kunnen ondervragen op de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel en hem of haar bij voorbaat daarop voor te bereiden. Aan zo'n generiek kader zouden ook deskundigen van buiten een bijdrage kunnen leveren. Op commissieniveau zou dan een meer specifieke invulling kunnen worden gegeven, afhankelijk van het regelcomplex dat in die commissie aan de orde is, fiscale wetgeving bijvoorbeeld of regelgeving in het onderwijsdomein.
Ik zou het toejuichen als deze exercitie wordt ondernomen langs de lijn die de werkgroep voorstaat en ik stel aan de tijdelijke commissie en aan de Kamer in algemene zin voor om dit te zien als een nagekomen uitwerking van het rapport van de tijdelijke commissie, in aansluiting op de aanbevelingen ter zake die vermoedelijk door de gehele Kamer kunnen worden onderschreven. Als het procedureel wenselijk zou zijn, wil ik met liefde hier een Kameruitspraak over uitlokken, zij het dat we het aantal moties moeten beperken. Maar ik hoop eigenlijk dat dit niet nodig is. Positieve reacties van de collega's en van de tijdelijke commissie lijken mij meer dan voldoende!
Voorzitter. Een paar korte opmerkingen wil ik wijden aan de onderzoeksfunctie en de betrokkenheid bij Europese initiatieven, richtlijnen en verordeningen. Laat ik met dat laatste beginnen. De tijdelijke commissie wijst op de aandacht en energie die nu al door de Kamer en de fracties aan de Europese dossiers worden besteed. Dat is inderdaad heel wat en de medewerkers van de Eerste Kamer draaien op dit punt overuren. De uitgangspunten van 2009 die ten grondslag liggen aan de Europese werkwijze staan ook wat mijn fractie betreft nog recht overeind. Maar mijn fractie heeft wat aarzelingen bij de aanbevelingen van de tijdelijke commissie om systematisch alle Raadsagenda's en alle Raadsverslagen te agenderen en kwartaalverslagen over het verloop van onderhandelingen op te vragen, inclusief gedetailleerde verslagen van de onderhandelingen en mogelijke impactassessments. Ook de uitbreiding van de functie van de PV van de Staten-Generaal in Brussel gaat ons wel ver. Dient dit nog een redelijke en reële rol van de Eerste Kamer? Voor mijn fractie staat de eigenstandige democratische besluitvorming en controle door en in het Europees Parlement voorop. Daarnaast geldt het politieke primaat van de Tweede Kamer voor besluitvorming die in de Nederlandse rechtsorde doorwerkt. Ik vraag mij in gemoede af hoe groot en activistisch de taak van de Eerste Kamer hier moet zijn. Eigenstandig ja, eigenzinnig ook, maar wel graag in de context van de rolverdelingen van de verschillende parlementen.
Minder terughoudend ben ik over de onderzoeksfunctie van de Eerste Kamer. Ik geloof dat we daar zelfs wel wat scherper aan de wind zouden kunnen zeilen. Natuurlijk worden wij als Eerste Kamerleden beperkt door de beschikbare tijd en middelen, maar misschien zijn wij voor het overige wel beter geëquipeerd voor parlementair onderzoek dan de Tweede Kamer, waar partijpolitiek en de waan van de dag, laat ik het zo zeggen, meer de boventoon voeren dan hier. Als met parlementair onderzoek wordt beoogd dat met een zekere afstand en objectiviteit naar het effect of juist de wenselijkheid van wetgeving of kaderstelling wordt gekeken op belangrijke maatschappelijke terreinen, dan wil ik wel een lans breken voor een meer actieve houding van deze Kamer. Het werk van de parlementaire onderzoekscommissie inzake privatisering en verzelfstandiging onder voorzitterschap van collega Kuiper van vijf, zes jaar geleden, bewijst het nut van die actieve houding. Natuurlijk moeten wij onze beperkingen kennen. Een omvangrijke parlementaire enquête, bijvoorbeeld naar het Nederlandse beleid rond de politionele acties en de onafhankelijkheid van Indonesië, past niet binnen de rol en de mogelijkheden van de Eerste Kamer. Maar dat is niet per se gezegd voor onderwerpen als de uitwerking van de wetgeving inzake de nationale politie, om maar eens een ander volstrekt willekeurig voorbeeld te noemen. Mijn fractie zal in ieder geval op dit punt een alerte proactieve houding aannemen. Onderzoek loont in het algemeen, ook voor en door deze Kamer.
Voorzitter. De tijdelijke commissie beveelt het houden van zogenaamde themadebatten aan. Deze zouden zich onderscheiden van de huidige beleidsdebatten. Als ik eerlijk ben, heb ik dat significante onderscheid nog niet helder voor ogen. Ook enkele van de beleidsdebatten die de afgelopen jaren zijn gevoerd, kenden een duidelijke focus en een zekere gezamenlijkheid, bijvoorbeeld de beleidsdebatten over de staat van het Koninkrijk en de Koninkrijksrelaties en diverse afleveringen van de jaarlijkse Europese Beschouwingen.
Het format en de daarbij behorende beperkingen die de tijdelijke commissie nu wil introduceren, spreken mijn fractie minder aan, maar vanzelfsprekend willen wij consensus op dit punt in de Kamer niet in de weg staan. Persoonlijk zou ik overigens graag zien dat elke minister tijdens een kabinetsperiode tenminste éénmaal op de hoofdlijnen van diens beleid en wetgevingsprogramma wordt ondervraagd door deze Kamer. Dat lijkt me temeer logisch nu de Eerste Kamer grotendeels afziet van jaarlijkse begrotingsbehandelingen.
Tot slot de ondersteuning van fracties en individuele Kamerleden. Ik vrees dat ik tegen de achtergrond van de oprechte complimenten die ik de tijdelijke commissie eerder mocht maken bijzonder kritisch ben over de aanbevelingen ter zake. De Griffie is wat mijn fractie betreft uitmuntend voor zijn taak berekend en daar maak ik graag een buiging voor. De afgelopen jaren zijn bovendien door de ingevoerde applicaties de informatiestroom en de zoekfunctie sterk verbeterd. Maar dat alles is naar mijn oordeel geen enkele reden om de bewerktuiging van fracties en leden op het huidige zuinige, ik zou haast zeggen knieperige niveau te houden. Ik geloof niet dat er een parlement ter wereld bestaat waar de leden en de fracties zo aan hun eigen lot worden overgelaten als juist deze Kamer.
De fractievergoedingen zijn, schrijft de tijdelijke commissie, toereikend voor de dekking van de kosten die de fracties momenteel hebben. Dat is een juiste, maar eerlijk gezegd ook niet erg relevante conclusie omdat de fracties natuurlijk uitgeven naar de maat van hun vergoeding. De relevantere vraag is of die vergoeding toereikend is om de fracties en de leden daadwerkelijk goed te ondersteunen. Van het budget van mijn fractie van tien leden kan een fractiemedewerker worden betaald, maar niet fulltime en ook niet met een goede pensioenvoorziening. Verder kunnen wij tegen een haast beschamende vergoeding van slechts een paar honderd euro per maand twee stagiaires op academisch niveau laten rouleren en dan is het budget nagenoeg op. Voor onderzoek, de organisatie van expertmeetings, elektronische apparatuur voor de fractiemedewerker, fractiebijeenkomsten of de ondersteuning op specifieke onderwerpen bestaat feitelijk geen ruimte. Ik heb nog even in de bijlage gekeken hoe de leden blijkens de enquête denken over de fractiebudgetten. Een meerderheid van 55,2% vindt die te laag of veel te laag. Niettemin gebeurt er eigenlijk niks mee. Alleen wordt de aanbeveling gedaan dat wij trekkingsrechten krijgen op stagiaires: een klein bedragje van €50.000 voor alle fracties samen ten behoeve van die trekkingsrechten. Dat is echt volstrekt onvoldoende.
Voorzitter. Het is eigenlijk een keuze. Het werk van Kamerleden zal niet minder worden. Het wordt soms zelfs ingewikkelder. Het wordt ook internationaler. De Eerste Kamerleden hebben daarvoor zelf maar beperkte tijd omdat het geen fulltimefunctie is. Dat moeten we ook niet willen. De vergoedingen zijn er ook niet op gericht. Dat moeten we zo houden, maar dan zullen we in de toekomst wel beter moeten zijn geëquipeerd.
Zelfredzaamheid is een mooi principe voor deze Kamer. Ik onderschrijf dat graag, maar ook dat heeft zijn grenzen. Ik zou er dus echt voor willen pleiten om toch een verhoging van de fractiebudgetten door te voeren. Democratie is nu eenmaal geen goedkope waar. We moeten dat ook niet nastreven. Mijn fractie zou graag zien dat de Huishoudelijke Commissie en het College van Senioren zich nog eens buigen over de fractiebudgetten en dat zij in afwijking van de aanbevelingen van de tijdelijke commissie voorstellen doen om in de Raming een redelijke verhoging op te nemen.
Voorzitter. Ik hoor graag de reactie van de commissie en natuurlijk ook van de andere fracties op mijn opmerkingen.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer De Graaf. Ik geef het woord aan de heer Schalk.