Plenair Kox bij voortzetting Algemene politieke beschouwingen



Verslag van de vergadering van 5 december 2017 (2017/2018 nr. 11)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.05 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Kox i (SP):

Mevrouw de voorzitter. Ik bedank de minister-president voor zijn uitgebreide beantwoording. Ik bedank de leden van het kabinet voor hun uitgebreide geduld om hier bij ons te zijn. En ik bedank de collega's voor wat, denk ik, over het algemeen een nuttig en plezierig debat is geweest. Ik wil in mijn termijn nog kort bij een viertal punten stilstaan.

Ten eerste, ook in reactie op mevrouw Jorritsma, kom ik terug op het voorstel om een parlementair onderzoek te doen naar de invoering en uitvoering van de wet voor de nationale politie, en alles wat daarbij komt, zeg ik tegen mevrouw Barth. Ik denk dat de minister-president een goed voorstel heeft gedaan toen hij zei: laten we eerst de appreciatie van het kabinet door minister Grapperhaus afwachten, die in het voorjaar komt. Ik mag hopen dat het in het vroege voorjaar is, dus niet ergens in juni, maar in februari of maart. Op dat moment kan deze Kamer besluiten over de wenselijkheid en de noodzaak om dit tweede parlementair onderzoek te doen. Ik denk dat we daar wel uit komen. Ik denk ook dat dit parlementair onderzoek ondersteuning van de regering en verdere ondersteuning van ons eigen werk is. Ik kom daar te zijner tijd op terug, hopelijk met zo veel mogelijk andere collega's.

Ten tweede is het fijn om te horen dat de minister-president bereid is om in het kader van de toegang tot het recht en de rechtshulp na te gaan of de middelen die de commissie-Van der Meer verlangt voor de gefinancierde rechtshulp, ook afdoende zijn, en daar zo nodig verder naar te kijken. Daarvoor dank.

Een derde onderwerp waarover ik mij dezer dagen heb uitgesproken, net als anderen, is dat er iets niet goed gaat met de aanpak van armoede onder kinderen. We willen het met z'n allen aanpakken, maar slagen er niet in om het getal omlaag te krijgen. Vandaag heeft de Kinderombudsman gezegd dat het aantal op 378.000 ligt. Dat is geen daling. We krijgen het niet voor elkaar. Ik denk dat we van een inspanningsverplichting naar een prestatieverplichting moeten. De eerste stap daarin zou zijn om met een beleid te komen dat daadwerkelijk inzet op het reduceren van de armoede. Voor alle duidelijkheid, deze motie vraagt niet om meer geld. De minister-president zegt dat we geld voorhanden hebben. De gemeenten hebben geld voorhanden. De methodiek moet aangepast worden, zoals de Sociaal-Economische Raad ons ook heeft voorgesteld. Daarom wil ik graag de volgende motie indienen.

De voorzitter:

Door de leden Kox, Barth, Strik, Koffeman, Nagel en Ten Hoeve wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat één op de negen kinderen in armoede opgroeit, zoals wordt beschreven in het rapport "Alle kinderen kansrijk" van 5 december 2017 van de Kinderombudsman;

constaterende dat ondanks alle beleidsinspanningen op landelijk en lokaal niveau armoede onder kinderen niet daalt, en momenteel op 378.000 kinderen staat;

overwegende dat de Sociaal-Economische Raad op uitnodiging van deze Kamer voorstellen heeft gedaan hoe ervoor te zorgen dat kinderen in Nederland niet meer in armoede hoeven op te groeien;

overwegende de aanbeveling van de SER om beleid te voeren teneinde het aantal kinderen in armoede met een bepaald percentage structureel te verlagen;

verzoekt de regering om in lijn met deze aanbeveling tot een voorstel voor een reductiedoelstelling te komen, en daarmee de armoede onder kinderen daadwerkelijk te verlagen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter D (34775).

De heer Brinkman i (CDA):

Mag ik de indiener van de motie een vraag stellen, voorzitter?

De voorzitter:

Ga uw gang, meneer Brinkman.

De heer Brinkman (CDA):

U hebt een sympathiek doel voor ogen; daarover geen misverstand. Ik heb zelf alleen verstand van kleinkinderen, maar ik laat mij door mensen die er veel verstand van hebben, vertellen dat de werkers in het veld in de praktijk nog weinig of te weinig gebruik lijken te maken van de voorzieningen die er gelukkig zijn; ik druk mij voorzichtig uit. Omdat u het over een stappenplan hebt, vraag ik u: is het ook denkbaar dat we eerst eens beginnen met een aanmoediging aan de regering en met een verzoek om te kijken of hier wat beter gebruikt van gemaakt kan worden door die betreffende professionals en vrijwilligers? Dan kunnen we daarna een rapportage krijgen en dan eens bekijken hoever we zijn, in plaats van als het ware aan de andere kant te beginnen en nu getallen te roepen terwijl we helemaal niet weten of dat lukt en waar we uitkomen.

De heer Kox (SP):

Wat collega Brinkman voorstelt, moeten we zeker doen. Dat doen we voor een deel ook al, op nationaal en lokaal niveau. Dat kan nog beduidend beter. Daar is recent weer onderzoek naar gedaan. Ik begin niet met iets nieuws. Onze motie volgt op iets wat we hier al eerder Kamerbreed uitgesproken hebben. We hebben namelijk de Sociaal-Economische Raad, ondersteund door het Sociaal en Cultureel Planbureau, gevraagd om ons te vertellen hoe we de kinderarmoede effectiever kunnen reduceren. De Sociaal-Economische Raad komt in zijn rapport met dit voorstel. Ik stel dus voor om de regering te vragen om te doen wat de Sociaal-Economische Raad op onze uitnodiging op papier heeft gezet. We moeten komen tot een kwantitatieve reductiedoelstelling om van de inspanningsverplichting een prestatieverplichting te maken. De minister-president zegt dat hij daar niet zo van is, maar volgens mij moet het wel gebeuren. En "volgens mij" betekent hier "volgens de Sociaal-Economische Raad", die onze adviseur op dit punt is. Ik verzin dus niks nieuws en zeg ook niet dat het kabinet met nieuwe bakken geld moet komen. De minister-president heeft gezegd dat hier in het regeerakkoord meer geld voor wordt uitgetrokken. Ook bij de gemeenten is hier veel geld voor voorradig. Het gaat over de methodiek. Als een adviesorgaan als de Sociaal-Economische Raad ons adviseert om het zo te doen, denk ik dat wij dat aan de regering mogen vragen. Voor zover er in het CDA-kamp zorgen mochten zijn of we weer iets nieuws beginnen: nee, het is het vervolg op een beslissing die we hier genomen hebben en een advies dat we hebben gekregen van de Sociaal-Economische Raad. Dit is een derde stap.

Mevrouw Barth i (PvdA):

Mag ik de heer Kox nog een vraag stellen over de motie? Onlangs is gebleken uit een onderzoek — ik heb even niet paraat van wie — dat het extra geld dat het vorige kabinet voor dit doel heeft uitgetrokken en dat voor een belangrijk deel naar de gemeenten is overgemaakt, door opnieuw een belangrijk deel van de gemeenten niet aan dat doel is besteed. Is het dictum van de motie van de heer Kox ook bedoeld om een antwoord te bieden op dat probleem, zodat de vrijblijvendheid van de inzet van die middelen er voor de gemeenten een beetje af gaat omdat we gaan werken met resultaatverplichtingen?

De heer Kox (SP):

Ik denk dat dat een van de conclusies kan zijn. We moeten de autonomie van de gemeenten natuurlijk hoogachten, maar de regering zou kunnen zeggen: "We gaan het nu echt kwantificeren. Zo willen wij van deze schande in de eenentwintigste eeuw af. Dat betekent dat de middelen die wij daarvoor beschikbaar stellen aan de gemeenten, ook daarvoor ingezet moeten worden. Wij begrijpen de noden van de gemeenten op alle mogelijke terreinen, maar deze middelen zijn bedoeld om ingezet te worden tegen de grote schande dat in dit land met sinterklaas 378.000 kinderen in armoe leven." Daar zijn we het erg over eens.

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Ik heb twee vragen hierbij. U heeft gezien dat dit kabinet een nieuwe inspanning pleegt, bijvoorbeeld ook op het gebied van schuldhulpverlening. Heel veel armoede komt voort uit situaties waarin ouders schulden hebben, maar er wordt nu een nieuwe inzet gepleegd. Hoe waardeert u dat? Ten tweede is dit gemeentelijk beleid. U zegt dat er een reductie moet plaatsvinden. Hoe stelt u zich dat voor? Moeten we gemeenten aantallen gaan voorschrijven? Dit wordt een beetje ingewikkeld, denk ik.

De heer Kox (SP):

De partij van de heer Kuiper heeft mede steun gegeven aan de beslissing van deze Kamer om de Sociaal-Economische Raad te vragen om advies hoe we dit moeten doen. Dit is dat advies van de Sociaal-Economische Raad. U kunt de rapportages erop nalezen: de constatering is dat we met z'n allen ongeveer hetzelfde willen, maar we komen er niet toe omdat we niet zeggen in welke stappen we dat gaan doen. De gemeenten doen hun best, het Rijk doet z'n best en het maatschappelijk middenveld doet z'n best, maar we moeten gaan afspreken hoe we dat daadwerkelijk in getallen gaan omzetten. De getallen zijn hier wél belangrijk, want ze dalen niet, maar stijgen soms.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dat is correct, maar mijn fractie geeft ook steun aan de aanpak van dit kabinet, waar ik wel degelijk een heel nieuw initiatief in zie.

De heer Kox (SP):

Ik zie in de motie zoals ik die voorleg op geen enkele manier een confronterend punt met wat de regering zegt. In het regeerakkoord wordt één keer genoemd dat we ook de armoede onder kinderen moeten aanpakken. U hebt dat zelf al geconstateerd. De minister-president heeft hier in zijn toelichting meer over gezegd. Volgens mij is dat allemaal goed, maar we moeten met elkaar, op voorstel van de regering, afspreken in welke stappen we die 378.000 kinderen daadwerkelijk uit de armoede gaan halen. Goede bedoelingen en veel inspanningen voldoen op dit punt niet. We moeten hier echt gaan scoren. De Kinderombudsman heeft vandaag ook weer gezegd welke gevolgen armoede allemaal heeft. Als je begint in armoede, dan is de kans op een ongelukkig en weinig productief leven enorm groot. Dat moeten we met zijn allen niet willen en dat willen we met zijn allen ook niet. Ik stel voor om met deze motie uit te voeren wat de Sociaal-Economische Raad ons heeft geadviseerd.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox.

De heer Kox (SP):

Voorzitter, …

De voorzitter:

O, ik dacht dat u al klaar was en dat u dit zo …

De heer Kox (SP):

Nee, ik heb nog 1 minuut en 23 seconden. We hebben veel gesproken over Nederland — er is ook veel over Nederland te zeggen — maar Nederland is geen eiland. Het is door diverse sprekers gezegd. Ik dank de minister-president voor zijn bereidheid om nog eens na te zien wat de mogelijkheden zouden zijn om die twee andere Europese organisaties, Raad van Europa en de OVSE, wat meer speelruimte te geven, gezien ook het specifieke belang dat zij hechten aan mensenrechten, vrede en veiligheid. Ook wil ik de Kamer een motie voorleggen. De regering heeft in het jaar dat ons land vertegenwoordigd zal zijn in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, unieke kansen om het voortouw te nemen op een aantal punten. Ik doe daarom een verzoek met betrekking tot de inspanningen van de regering rondom het antikernwapenverdrag.

De voorzitter:

Door de leden Kox, Nagel, Ten Hoeve, Barth, Strik, Koffeman en Teunissen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het regeerakkoord toezegt dat de regering zich actief zal inzetten voor een kernwapenvrije wereld;

in aanmerking nemend dat de Internationale Campagne tot Afschaffing van Kernwapens op 10 december 2017 de Nobelprijs voor de Vrede krijgt uitgereikt;

gezien het feit dat de Nederlandse regering heeft besloten het VN-Verdrag tot afschaffing van kernwapens (nog) niet te ondertekenen wegens veronderstelde strijd met de verplichtingen van het NAVO-lidmaatschap en wegens het mogelijke effect van uitholling van het non-proliferatieverdrag;

overwegende dat Nederland als tijdelijk lid van de Veiligheidsraad in 2018 een bijzondere mogelijkheid krijgt om een voortrekkersrol te vervullen;

verzoekt de regering om te onderzoeken op welke punten de verplichtingen die voor Nederland voort zouden vloeien uit ratificatie van het VN-Verdrag tot afschaffing van kernwapens, verschillen van de verplichtingen die Nederland is aangegaan als ondertekenaar van het non-proliferatieverdrag;

verzoekt de regering voorts om te onderzoeken op welke punten de verplichtingen die voor Nederland voort zouden vloeien uit ratificatie van het VN-Verdrag tot afschaffing van kernwapens conflicteren met de Nederlandse verplichtingen onder het NAVO-verdrag, en daarover de Kamer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter E (34775).

De heer Kox (SP):

Mevrouw de voorzitter. Mag ik mijn laatste 35 seconden dan gebruiken om iedereen een fijne sinterklaas te wensen? Ik hoop dat iedereen in zijn schoentje vindt wat hij of zij gevraagd heeft. Mocht er misschien iets overdadigs in dat schoentje zijn beland — dat heb je in deze consumptiemaatschappij nogal eens — wijs ik iedereen op het bestaan van allerlei lokale initiatieven die dingen die heel fijn zijn maar die jezelf niet nodig hebt, onderbrengen bij organisaties die de kortste weg weten naar bijvoorbeeld de kinderen die sinterklaas vandaag helaas toch weer voorbijloopt. Als we dat allemaal zouden doen, maken we daar in ieder geval weer een paar kinderen gelukkig mee.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kox.

Ik geef het woord aan de heer Brinkman. Hij heeft twee minuten spreektijd.