Plenair Van Rij bij Voortzetting Algemene financiële beschouwingen en behandeling pakket Belastingplan 2018



Verslag van de vergadering van 12 december 2017 (2017/2018 nr. 12)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.34 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rij i (CDA):

Voorzitter. Ook ik dank beide bewindslieden voor de uitgebreide beantwoording. Complimenten voor hoe snel ze zich al hebben ingewerkt.

Ik ga hier geen lange verhandelingen in de tweede termijn houden. Ik wens de minister heel veel succes, met name in Brussel als het gaat om de toekomst van de euro, om de bankenunie en de inzet die hij daarop kiest, die hij zojuist heeft uitgelegd en die ook in brieven tot ons is gekomen, om de verdere vervolmaking van de kapitaalmarktunie. We zijn natuurlijk wel zeer geïnteresseerd in de scenario’s wat betreft brexit, waar de regering hopelijk ook mee naar de Kamer gaat komen. We begrijpen ook goed dat nu natuurlijk niet alle informatie daarover gedeeld kan worden, omdat het ook nog niet duidelijk is. Maar hij heeft ons er in ieder geval wel van overtuigd, voor zover dat nog nodig zou moeten zijn, dat brexit een groot risico is voor de Nederlandse economie en ook direct effect zal hebben op ‘s Rijks financiën.

Ik had nog een klein punt, waar ik en ook anderen naar hadden gevraagd en dat betrof eigenlijk het advies van de Raad van State. De minister is wel ingegaan op de Raad van State: dat heeft toch te maken met het houdbaarheidssaldo en met het feit dat, als het even tegenzit, er bijgestuurd zal moeten worden. Maar de Raad van State heeft ook een aantal hele concrete suggesties gedaan. Daar is hij niet op ingegaan. Wellicht dat hij dat in tweede termijn toch nog kort wil doen. Dat betreft dan met name hoe hij omgaat met de investeringsruimte die er nu in de begroting zit. Er zijn eigenlijk drie technieken door de Raad van State daarvoor aangegeven: een voorlopige investeringsreserve, een begrotingsreserve of een enveloppe. Hij zal daar ongetwijfeld over nagedacht hebben.

Voorzitter. Wat het internationale vestigingsklimaat betreft: zowel de minister als de staatssecretaris zijn daarop ingegaan. Wij wachten de voorstellen af. Wij willen wel nog een keer benadrukken dat wij van harte, zeg maar, instemmen met de insteek zoals die in het regeerakkoord is gekozen en door de minister en de staatssecretaris hier is toegelicht, namelijk dat Nederland aan de ene kant loyaal en zelfs proactief meewerkt aan de OESO- en de EU-agenda als het om het misbruik gaat van belastingverdragen — daar is, zoals de staatssecretaris zei, al heel veel gebeurd — en tegelijkertijd dat we Nederland aantrekkelijk houden voor Nederlandse ondernemingen en voor buitenlandse ondernemingen. Daar hoort inderdaad die tariefverlaging in de vennootschapsbelasting bij, die overigens wel met grondslagverbreding gaat.

Over de dividendbelasting: het zou natuurlijk geweldig helpen in de discussie als toch ook geconcretiseerd wordt, hopelijk aan de hand van casusposities, dat ook daadwerkelijk buitenlandse investeerders te kennen geven, zelf in dit land geïnteresseerd te zijn om hun hoofdkantoor te vestigen, met alle positieve economische aspecten van dien, als dat pakket — vennootschapsbelasting, afschaffing dividendbelasting en behoud van de 30%-regeling — en dan uiteraard de unilaterale aanpak van de kale doorstromers, zoals ik ze noem, maar ter sprake komt. Misschien is het een suggestie dat minister en staatssecretaris toch de brief die 14 november 2017 aan de Tweede Kamer is gestuurd — voorbeelden van niet-verrekenbare Nederlandse dividendbelasting — ook nog eens aan deze Kamer sturen, met toelichting. Want toen de staatssecretaris met antwoord te geven op de vraag van collega Van de Ven over hoe het nou precies werkt bij pensioenfondsen en of ze nou wel of niet gebruik konden maken van die inhoudingsvrijstelling voor de dividendbelasting, toen dacht ik: nou, dat is al bijna een reden om de dividendbelasting af te schaffen, mits we erin geïnteresseerd zijn dat buitenlandse pensioenfondsen in Nederlandse bedrijven beleggen. Maar goed, die vier voorbeelden die u daar geeft, inclusief heel veel kwantitatieve gegevens, waarom steeds maar wordt gevraagd, die zijn al met de Kamer op vragen van Asscher en Nijboer gewisseld. Misschien kan dat nog wat worden uitgebreid.

Voorzitter. Wij zijn zeer tevreden met aan de ene kant hoe de staatssecretaris de antwoorden heeft gegeven met betrekking tot het wetsvoorstel geleidelijke afschaffing Hillen. Hij weet — ik heb van mijn hart geen moordkuil gemaakt — dat de CDA-fractie daar best moeite mee heeft. Het proces is goed geweest, de informatie is volledig geweest om tot een oordeel te kunnen komen. Ik zal al die antwoorden meenemen terug naar de fractie en dat ook met haar delen. Ik heb nog één vraag aan de bewindslieden: u kunt zich voorbereiden op een referendum. Daarin is de heer Nagel glashelder geweest en dat valt in hem te prijzen, hoewel ik het niet eens ben met hoe hij de discussie voert en de voorbeelden die hij noemt. Maar hij is daarin glashelder. Hoe gaat u zich als regering nu voorbereiden op dat referendum? Want ten aanzien van die zogenaamde framing hebben we al een klein debatje gehad. Ik denk dat de uitslag van zo’n referendum heel erg zal afhangen van hoe het een en ander gecommuniceerd wordt. Ik ben heel benieuwd of de regering daar al wat dieper over nagedacht heeft, want regeren is ook vooruitzien.

Voorzitter. De laatste vraag wil ik wat breder trekken, want dat heeft ook met de ouderenproblematiek te maken. Kijk, wij vergeten wel eens dat we ook de zegeningen in deze Kamer moeten tellen. Dat zeg ik ook even tegen de heer Nagel. De heer Van Rooijen heeft hier vorig jaar, met steun van een aantal fracties, waaronder de onze, gepleit — ik heb zelf nog het concept van die motie geschreven — voor een verhoging van de ouderenkorting en een wat geleidelijker afbouw daarvan. Dat zit nu in het Belastingplan. Dat is keihard koopkrachtverbeterend en het resultaat van een goede discussie die we hier gehad hebben. Dat wil ik toch wel even meegeven, zowel aan de heer Nagel als ook aan de regering.

Voorzitter, aan uw body language te merken denk ik dat ik zo’n beetje aan een afronding moet komen. Ik heb nog drie minuten! In schaatstermen zou ik willen zeggen dat de wedstrijd erop zit, maar ik verwacht van beide bewindslieden, die ik toch liefkozend de bijnamen Ard en Kees heb gegeven, dat ze in tweede termijn nog iets zullen zeggen over hoe zij denken dat zij deze finish vanavond gaan bereiken. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Rij. Ik geef het woord aan de heer Postema.