Plenair Barth bij behandeling Verplichte geestelijke gezondheidszorg



Verslag van de vergadering van 15 januari 2018 (2017/2018 nr. 14)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.05 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Barth i (PvdA):

Ik was even water halen, voorzitter. Excuus.

Voorzitter. Het is me een eer en een genoegen deze inbreng mede namens de OSF te mogen leveren.

Graag heet ook ik de bewindslieden van VWS en Justitie en Veiligheid van harte welkom in de Eerste Kamer. Dit is hun eerste of tweede optreden hier, en ze gaan meteen het diepe in. Maar volgens mij zijn de zwemdiploma's wel in orde. Ik kijk uit naar een, hopelijk, doorleefd en inhoudelijk debat.

Onze fracties willen vanaf deze plaats ook alle betrokken bewindslieden uit het vorige kabinet danken voor hun inspanningen voor deze drie wetten. Wij waren en zijn het niet altijd met hun voorstellen eens — daarover later meer — maar zij hebben zich zonder uitzondering met passie en betrokkenheid voor deze wetten ingezet, tot en met de eerste memorie van antwoord.

Anderen hebben het al genoemd: in 1994 trad, na ruim twintig jaar discussie, de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen in werking. Deze wet verving de nog uit de negentiende eeuw stammende Krankzinnigenwet en Zwakzinnigenwet, en moest een codificatie vormen van de sinds de jaren zestig en zeventig drastisch veranderde inzichten over goede zorg voor en rechten van mensen met ernstige psychiatrische stoornissen of een verstandelijke beperking.

Niet dat de discussie na het goedkeuren van de Wet BOPZ verstomde, integendeel. De tweede evaluatie van de Wet BOPZ uit 2002 kwam al tot de conclusie dat de wet in de praktijk niet voldeed, en wel zo fundamenteel dat dit niet met aanpassing gerepareerd kon worden. Ik kom ook hier later nog op terug. Feit is dat over de wetten die vandaag ter finale beoordeling hier in de Eerste Kamer voorliggen ook weer ruim vijftien jaar gediscussieerd is.

Onze fracties hebben de illusie noch de wens dat deze discussie na de stemmingen over de Wet verplichte ggz, de Wet zorg en dwang en de Wet forensische zorg zal stoppen. Wij beschouwen deze wetten als mensenrechtenwetten, die gaan over zeer wezenlijke vraagstukken. Wanneer mag je mensen, die door een psychische ziekte of verstandelijke beperking veroorzaakt gedrag vertonen dat hunzelf of anderen ernstig nadeel kan berokkenen, omwille van hun eigen bestwil of uit het belang van anderen, aantasten in hun zelfbeschikking of de integriteit van hun lichaam, en dwingen om zorg of een behandeling te ondergaan? Onder welke voorwaarden mogen grondrechten en burgerlijke vrijheden van mensen met een psychische stoornis of een verstandelijke beperking opzijgezet worden, terwijl zij niets misdaan hebben? En als zij wel iets misdaan hebben, veroorzaakt door hun ziekte of beperking, hoe bieden we hun dan passende zorg, en de samenleving de nodige veiligheid, en voorkomen we dat het nogmaals gebeurt?

Er zit een inherente spanning in deze vragen, en dat is goed. Het verlenen van gedwongen zorg gaat per definitie gepaard met dilemma's. Wij zien bijvoorbeeld geen zwart-wittegenstelling tussen mensenrechten en gedwongen zorg. Bij duizenden mensen per jaar blijkt dat de menswaardigheid van hun bestaan juist gediend wordt door het toepassen van gedwongen zorg. Terug naar de jaren waarin mensen uit al te absolute opvattingen over zelfbeschikkingsrecht verkommerden en verloederden willen wij niet, net zomin als we terugverlangen naar de tijd waarin psychisch zieke of verstandelijk beperkte mensen standaard werden opgesloten of afgezonderd van de samenleving.

Ook ernstig zieke of beperkte mensen zijn medemensen, met in wezen dezelfde behoeften, rechten en vrijheden als ieder ander. Op de vraag hoe hun zorgbehoefte het best in balans is met burgerrechten bestaat geen finaal antwoord. De opvattingen hierover zijn onderhevig aan maatschappelijke verandering en nieuwe inzichten over de vraag wat goede zorg is. En elke situatie waarin deze wetgeving wordt toegepast is uniek, omdat het altijd gaat over een individu, een mens met een unieke mix van omstandigheden, beperkingen, aanleg en mogelijkheden.

Daarnaast bestaat er in de praktijk ook spanning tussen de rechten en vrijheden van patiënten en cliënten en de veiligheid van zorgverleners. In sommige instellingen moet dagelijks een afweging gemaakt worden tussen goed werkgeverschap en de eisen van de Arbowet, en de rechten en behoeften van patiënten en cliënten. Dat is een zware belasting.

De beste manier om met dit soort complexe dilemma's om te gaan, is volgens onze fracties dat er blijvend over gesproken wordt. Permanent debat houdt de vragen scherp, en de antwoorden die daar in de praktijk per geval op gegeven moeten worden. Zonder zo'n gesprek doen we de mensen die het lijdend voorwerp zijn van deze wetten per definitie tekort. Het verlenen van gedwongen zorg mag nooit een gestolde procedure of het afwerken van een bureaucratisch afvinklijstje zijn. Daar zijn de vragen die eronder liggen te wezenlijk voor.

Vandaag ligt desalniettemin de vraag bij ons voor of de Wet verplichte ggz, de Wet zorg en dwang en de Wet forensische zorg nu een solide en werkbaar juridisch kader zullen vormen voor de complexe afwegingen waar de zorg dagelijks mee geconfronteerd wordt. Laat ik vooropstellen dat wij deze wetten grotendeels als een zichtbare stap vooruit beschouwen ten opzichte van de Wet BOPZ. De rechten van patiënten en hun familie zijn beter vastgelegd. Ambulante gedwongen zorg wordt mogelijk, waardoor de gedwongen opname, die vaak een traumatische ervaring is, vaker voorkomen kan worden. De wetten zetten aan tot weloverwogen afwegingen over de noodzaak van de inzet van gedwongen zorg en het zo snel mogelijk afbouwen daarvan.

Ook de samenhang tussen deze wetten is voor onze fractie belangrijk. De senaat draagt daar al een bijzondere verantwoordelijkheid voor sinds het aannemen in 2004 van de motie-Van de Beeten c.s., die de regering opriep de samenhang tussen forensische en reguliere zorg te versterken om criminaliteit en recidive te voorkomen. De vandaag voorliggende wetten kunnen op onderdelen beschouwd worden als een rechtstreeks gevolg van die motie.

Het werd al vermeld dat de Wfz hier in 2014 al tot een eerste termijn is gekomen. Maar de behandeling is indertijd stilgelegd om eerst de Wzd en de Wvggz af te wachten, zodat de drie wetten door ons als senaat integraal beoordeeld konden worden. Wij kunnen niet tot een andere conclusie komen dan dat dit besluit van onze Kamer een heilzaam effect heeft gehad op de aansluiting tussen de drie wetten. Vanaf dat moment, rond 2016, is de regering ertoe overgegaan tal van begrippen bij nota van wijziging hetzelfde te definiëren, en dat heeft de wetten zichtbaar verbeterd. Kernbegrippen als "zorg", "zorgaanbieder", "zorgverlener" en "accommodatie", de klachtprocedures en schadevergoedingsregelingen, de interne kwaliteitsbewaking, de nadere uitwerking van ambulante zorg in AMvB's: het is allemaal geharmoniseerd.

Bovendien kennen zowel de Wzd als de Wvggz nu hetzelfde criterium van "ernstig nadeel" om te beoordelen of er überhaupt sprake mag zijn van het toepassen van gedwongen zorg. Dat is natuurlijk cruciaal voor een goede aansluiting. Het roept bij ons wel een nadere vraag op. De regering heeft herhaaldelijk aangegeven dat het vervangen van het begrip "gevaar" in de Wet BOPZ als grond voor gedwongen zorg door "ernstig nadeel" in de nieuwe wetten geen materiële wijziging beoogt en aansluit bij de jurisprudentie. Wij zijn juist geneigd te denken dat de stap van "gevaar" naar "ernstig nadeel" een goede inhoudelijke stap is, die beter aansluit bij wat mensen aan zorg nodig hebben in de praktijk. Kan de staatssecretaris dit toelichten en aangeven hoe dit zich in de jurisprudentie zo heeft ontwikkeld dat het nu materieel op hetzelfde neerkomt?

Ook de manier waarop de motie-Van de Beeten c.s. concreet is ingevuld met de aansluiting tussen reguliere en forensische zorg, kan rekenen op onze steun. Er is ook in dit huis, met name schriftelijk, de nodige discussie geweest over artikel 2.3 van de Wfz, dat bepaalt dat de strafrechter een machtiging tot gedwongen zorg kan opleggen volgens de criteria van de Wvggz en de Wzd. Wij zijn blij met de reactie van de regering in de memorie van antwoord. Ook wij achten deze bepaling een verrijking van het instrumentarium dat de strafrechter ter beschikking staat. Ze biedt de mogelijkheid tot het leveren van maatwerk, ook tijdens of na detentie. Mits goed en zorgvuldig toegepast, kan deze bepaling ellende voorkomen voor de samenleving en voor de betrokkene zelf. Ze straalt uit wat deze wetten naar onze opvatting moeten uitstralen, namelijk dat de samenleving mensen die zorg nodig hebben niet loslaat: we blijven bij je en leveren zorg op maat, om te voorkomen dat je zelf, al dan niet weer, afglijdt en jezelf of medemensen al dan niet ernstige schade toebrengt.

Dat deze bepaling niet meer in het Wetboek van Strafrecht staat maar in de Wfz vinden we met de regering principieel de enige juiste keuze, en is precies waar de motie-Van de Beeten indertijd om vroeg. Het waren wel de vorige bewindslieden die dat nog in de memorie van antwoord hebben opgeschreven. Wij bieden de nieuwe bewindslieden graag de ruimte om dit te bevestigen. Staan ook zij zo vol overtuiging achter deze bepaling? En is in hun ogen nu aan alle voorwaarden voldaan om de bepaling ook in de praktijk te doen slagen? Zullen rechters zich straks voldoende toegerust weten om artikel 2.3 Wfz ook daadwerkelijk toe te passen? Zijn alle problemen in de aansluiting tussen forensische zorg en de Zorgverzekeringswet opgelost? Ik heb de indruk van niet, maar ik geef de regering graag de kans voor een toelichting. Zijn er voldoende behandelplekken voorhanden om mensen op grond van artikel 2.3 Wfz een passende plek te kunnen bieden? Het rapport van AEF stelde dit voorjaar van niet. Is de situatie inmiddels verbeterd? Juridisch is bij nota van wijziging de Wzd beter aangesloten op dit artikel in de Wfz, maar is de gehandicaptenzorg ook als sector voldoende in beeld? Wij missen de VGN aan diverse overlegtafels. Naar schatting meer dan de helft van de gedetineerden heeft een verstandelijke beperking, dus daar is veel winst te behalen. Deelt de regering dat? En is ook de reclassering voldoende aangesloten?

Voorzitter. Tot zover is de beoordeling van onze fracties van de samenhang tussen de drie wetten dus positief. Maar we zijn met één grote vraag blijven zitten, namelijk of het wel een juiste keus is geweest om de Wet BOPZ te splitsen in de Wvggz en de Wzd. Daarmee is met name de externe rechtsbescherming — wanneer en hoe mag iemand in verplichte zorg worden gebracht? — tussen mensen in de ggz enerzijds en de vg-zorg en ouderenzorg anderzijds uit elkaar gaan lopen. Wij vragen ons af of dat wel wenselijk en houdbaar is. Ook dit thema is al aan de orde geweest in de schriftelijke gedachtewisseling en wij zijn nog niet overtuigd door de beantwoording van de regering.

Kort gezegd — ik laat me graag corrigeren als ik te kort door de bocht ga — komt deze beantwoording erop neer dat volgens de regering de externe rechtsbescherming in Wzd en Wvggz formeel inderdaad verschilt, maar dat deze materieel op hetzelfde neerkomt. Zo mag in beide wetten gedwongen zorg alleen worden toegepast als ultimum remedium, als deze proportioneel en subsidiair is en als deze zo snel mogelijk weer wordt afgebouwd. Weliswaar moet gedwongen zorg in de Wvggz altijd en in elke vorm vooraf getoetst worden door de rechter en kent de Wzd, behalve bij gedwongen opname, een stappenplan met alleen rechterlijke toetsing achteraf, maar deze verschillende vormen van rechtsbescherming doen niet voor elkaar onder, zo stelt nog steeds de regering. Ze zijn ook gerechtvaardigd, want ze vloeien voort uit verschillen in doelgroep. Verplichte zorg in de ggz is gericht op herstel en genezing en meestal kortdurend, waar psychogeriatrische gedwongen zorg en gedwongen zorg voor mensen met een verstandelijke beperking meestal levensbreed en, vanaf een gegeven moment, levenslang geboden wordt. Een rechterlijke uitspraak voorafgaand aan elke toepassing en/of aanpassing van gedwongen zorg in de gehandicapten- en ouderenzorg zou daarom te belastend zijn, zowel voor cliënten en hun naasten als voor de rechterlijke macht. In de twee laatstgenoemde sectoren zijn mensen volgens de regering bovendien in de regel wilsonbekwaam, waar mensen in de ggz hun verzet tegen zorg meestal wél duidelijk kunnen maken. Ten slotte beroept de regering zich op de tweede evaluatie van de Wet BOPZ, waarin al zou zijn aangegeven dat één wet met één regeling voor iedereen niet past bij de zorg voor mensen met dementie en een ernstige verstandelijke beperking.

Wij erkennen het door de regering aangehaalde verschil in karakter tussen de al dan niet gedwongen zorg in de ggz, de ouderenzorg en de vg-zorg. Maar de in onze ogen meest fundamentele verbetering van Wvggz en Wzd ten opzichte van de Wet BOPZ is dat gedwongen zorg zich niet meer zal hoeven beperken tot gedwongen opname, waardoor maatwerk per patiënt en cliënt geboden kan worden en stepped care mogelijk wordt. Dat maakt dat onderscheid in karakter van zorg tussen die sectoren toch eerder kleiner dan groter? We willen die verschillen niet wegpoetsen — ze zijn er en ze zijn reëel — maar juist de ambulantisering van de gedwongen zorg die met deze wetten eindelijk zijn beslag zal kunnen krijgen, strekt meer tot integratie van Wzd en Wvggz, omdat zorg thuis aanzet tot veel meer aandacht voor iemands individuele omstandigheden. Wat vindt de regering van die gedachte?

De splitsing van de Wet BOPZ maakt bovendien dat een arts, en niet de wetgever, bepaalt onder welk regime van externe rechtsbescherming een persoon komt te vallen. Dat is een situatie die wij, als het gaat om mensenrechten, om het zacht te zeggen niet optimaal vinden. De minst wilsbekwame mensen zijn het moeizaamst in staat om verzet te uiten. En zonder verzet is er überhaupt geen sprake van gedwongen zorg. Zij zijn dus het meest kwetsbaar voor een situatie waarin zorgverleners uitingen van verzet van zich af redeneren om vol te kunnen houden dat de in feite gedwongen zorg die zij toepassen, vrijwillig is. Dat diezelfde zorgverleners dan bepalen of hun keuzes voor een cliënt vooraf wel of niet door een onafhankelijke rechter moeten worden getoetst, achten wij ongewenst. Het draagt het risico in zich van willekeur en van "voor mensen gaan denken". Wij willen overigens nooit iets afdoen aan de goede bedoelingen waarmee dat ongetwijfeld gebeurt, maar het kan betekenen dat onterechte of te zware gedwongen zorg wordt toegepast. We vragen de regering of de inspectie bij het toezicht op gedwongen zorg op grond van de Wzd bijzondere aandacht zal besteden aan dit risico.

Het door de regering veronderstelde onderscheid tussen Wzd en Wvggz in wilsbekwaamheid doet naar onze overtuiging ook te weinig recht aan het vloeiend verloop van de capaciteit om verzet te uiten bij mensen in de vg-zorg en de psychogeriatrische zorg. Iemand met een verstandelijke beperking kan in de ene situatie wel duidelijk maken wat hij niet wil en in de andere niet. Bij iemand met dementie kan dat zelfs per moment verschillen. Twee onderscheiden wetten bouwen met verschillende externe rechtsbeschermingsregimes op een uitgangspunt dat bij individuele mensen beweeglijk en situationeel bepaald is, is als een huis bouwen op drijfzand. En het is opnieuw de zorgverlener, niet de wetgever, die daar in de praktijk dan maar vaste grond onder de voeten van moet maken.

Ten slotte kunnen twee wetten met verschillende regimes veroorzaken dat de kwetsbaarste mensen — mensen met multiproblematiek en een zeer ingewikkelde zorgvraag — tussen wal en schip belanden of geen passende zorg zullen ontvangen. Wij maken ons daar grote zorgen over. Mensen met een verstandelijke beperking én een psychiatrische ziekte hebben complexe, integrale zorg nodig. Zij zijn niet geholpen met twee wetten die het onderscheid tussen sectoren juist benadrukken. Hoe groot is het risico dat bijvoorbeeld ernstig verslaafde mensen met een verstandelijke beperking en/of een andere psychische stoornis van het kastje naar de muur gestuurd zullen worden? Het is jaren gebeurd in ons land en het komt helaas nog steeds voor. Zou de regering in willen gaan op al deze zorgen over het uit elkaar halen van Wzd en Wvggz? Ik hoop dat ik helder heb kunnen maken hoe diep deze zitten, maar we zijn onverkort bereid ons te laten overtuigen.

Voorzitter. Dat vergt wel dat de regering met sterkere argumenten komt dan in de memorie van antwoord. Daarin poneerde ze bijvoorbeeld de stellingname dat de keuze voor twee wetten voor onderscheiden sectoren nu eenmaal voortvloeit uit de tweede evaluatie van de Wet BOPZ. Op zoek naar redenen om onze zorgen weg te nemen, hebben we die er zelf eens bij gepakt, want ik was benieuwd naar de argumentatie. En wat blijkt? De tweede evaluatie pleit niet voor verschillende wetten voor onderscheiden sectoren, maar voor specifieke wetgeving, al dan niet binnen één wet, voor mensen die geen bereidheid tot gedwongen zorg tonen maar ook geen bezwaar maken, de zogenaamde gbgb-groep; een lelijke zorgafkorting. Volgens de tweede evaluatie worden deze mensen in de Wet BOPZ over het hoofd gezien, maar de evaluatie stelt even nadrukkelijk dat de gbgb-groep ook in de langdurige ggz te vinden is, waar niet iedereen wilsbekwaam genoeg is om verzet expliciet te uiten. Ergens is deze nuance van de tweede evaluatie sinds 2002 zoekgeraakt. Wij betreuren dat dit is gebeurd. We hadden vandaag betere wetgeving voorliggend gehad als deze vastgehouden was.

Wat ons in dit debat ook niet zal overtuigen, is gebrek aan capaciteit bij het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht om ook ambulante gedwongen zorg in het kader van de Wzd vooraf te kunnen beoordelen en toetsen. We zijn zeker gevoelig voor het argument dat niet elk stappenplan of elke op- en afschaling van gedwongen zorg volgens de Wzd langs de rechter kan of moet. Maar dat de rechter er nooit aan te pas komt zolang er geen sprake is van gedwongen opname, is het andere uiterste. Er zou toch ten minste een keer een principieel, onafhankelijk juridisch oordeel geveld kunnen en moeten worden over de vraag of ambulante gedwongen zorg of gedwongen behandeling bij een persoon aan de orde zou moeten zijn? Als daar niet voldoende capaciteit bij OM en rechterlijke macht voor aanwezig is, dan moet deze maar gemaakt worden. Dat zijn politieke keuzes, dat geef ik meteen toe, maar het gaat hier om bewaking van mensenrechten en die verdient in de ogen van de fracties van de Partij van de Arbeid en OSF prioriteit.

Ter afronding van dit punt: de regering geeft in de memorie van antwoord ook aan dat zij bij het vraagstuk over de wenselijkheid van toetsing vooraf door de rechter geen onderscheid wenst te maken tussen zware en lichte gedwongen zorg in Wzd-verband, omdat de mate van ervaren dwingendheid subjectief en individueel bepaald is. Dat klinkt mooi en het is ook zeker waar. Maar voor de wetgever is het inconsequent en ook net te gemakkelijk. Want de regering vindt kennelijk gedwongen opname, ook in de Wzd, zo ver gaan dat daar toetsing vooraf door de rechter wel verplicht is. Waarom worden dan bijvoorbeeld tenminste gedwongen medicatie, fixeren of afzonderen niet ook onder toetsing vooraf door de rechter gebracht? Dit zijn ingrepen die, net als gedwongen opname, iemands vermogen om verzet te kunnen uiten beïnvloeden, en dat lijkt ons een heel werkbaar criterium om vast te stellen of er sprake is van zware gedwongen zorg of niet. Wat vindt de minister daarvan? En is hij het met ons eens dat de wetgever toch wel degelijk een opvatting zou moeten hebben over wat zware en lichte gedwongen zorg is?

Laat helder zijn: onze fractie is er nog niet uit of het onderscheid in externe rechtspositie tussen de Wet verplichte ggz en Wzd wenselijk en werkbaar is en we betwijfelen of de keuzes in de Wzd de juiste zijn. Tegelijkertijd zijn we, zoals gezegd, van mening dat de Wzd een zichtbare en significante stap vooruit is ten opzichte van de huidige wet. Maar hij is niet wat hij had kunnen zijn. In een ideale wereld bestaat er naar onze overtuiging één wettelijk kader voor gedwongen zorg, waarin ook de gedwongen zorg in de somatiek en de samenhangende discussies over wilsonbekwaamheid worden meegenomen, net als de criteria uit de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden. Deelt de regering dat toekomstbeeld? Is zij bereid daar een studie naar te verrichten? Misschien denken de bewindslieden nu wel: dan staan we hier over vijftien jaar weer met zijn allen. Maar wij vinden dat prima passen bij het door ons gewenste permanente debat over zorg en dwang. Wat de nu voorliggende Wzd betreft zijn we er nog niet over uit hoe ons eindoordeel zal vallen. Maar nogmaals: we laten ons graag overtuigen. Dus zeer graag krijg ik een overwogen reactie van de bewindslieden die ons, de fracties van de Partij van de Arbeid en OSF, nieuwe inzichten verschaft.

Dat brengt me bij de Wet forensische zorg. De inkoop van forensische zorg door het ministerie van JenV — en al zijn voorgangers in namen — die hierin geregeld wordt, loopt nu al bijna tien jaar. In de praktijk, zo geeft de regering aan, loopt met name het organiseren van continuïteit van zorg nog niet zoals gewenst. Een beleidsprogramma met maatschappelijke partners moet verbetering brengen. Dit was een van de plekken waar we betrokkenheid van de VGN misten. Zien we dat goed? Zo ja, waarom zitten zij niet aan tafel?

In 2014 heeft onze collega Jannette Beuving al aangegeven dat wij de Wfz voor het overgrote deel kunnen steunen. Maar een aantal kwesties is blijven liggen; die liggen ons zwaar op de maag. Zij zijn vandaag ook al door collega's genoemd.

Het betreft ten eerste de bevoegdheden die de Wfz de minister van JenV verschaft om eenzijdig in te kunnen grijpen bij privaatrechtelijke instellingen die een publieke taak — de tenuitvoerlegging van tbs — uitvoeren. Die minister kan zelfs rechtstreeks ingrijpen met voorbijgaan aan de raad van bestuur. Dat gaat heel ver. Het gaat om privaatrechtelijke instellingen die niet hiërarchisch ondergeschikt zijn aan de minister; dan dient de overheid in onze ogen een passende distantie in acht te nemen. Als de overheid de inkooprol vervult, past het niet dat diezelfde overheid eenzijdig kan ingrijpen als de uitkomst van onderhandelingen haar niet bevalt. Om maar een concreet voorbeeld te noemen: het kan gebeuren dat de minister, omdat hij moet bezuinigen, de tarieven voor forensische zorg te laag vaststelt. Instellingen kunnen dat niet omzeilen, want zij hebben te maken met slechts één inkoper. Als door die te lage tarieven de kwaliteit van de zorg door de bodem zakt, kan dezelfde minister die onder de kostprijs heeft ingekocht, de raad van bestuur opzij schuiven. Dat is geen eerlijke situatie met gelijkwaardige onderhandelingspartners.

Wat ons betreft had de minister moeten kiezen: of hij blijft de uitvoering van de forensische zorg bestuurlijk regelen, met alle gevolgen voor de aansluiting op de reguliere zorg van dien, maar met de daarbij passende bevoegdheden om in te grijpen; of hij organiseert de door hem gewenste kwaliteit en ontwikkeling van zorg door goed en gericht in te kopen. Waarom heeft de regering al die nota's van wijziging van de laatste jaren niet aangegrepen om een keus te maken? Dit vragen wij ons des te meer af omdat de regering op onze schriftelijke vragen heeft aangegeven dat zij de afgelopen tien jaar niet één situatie is tegengekomen waarin zij deze bevoegdheden dringend nodig had gehad. De minister kwam er in onderling overleg met instellingen altijd uit. En zo hoort het toch ook, zo vragen wij de minister vandaag.

Het tweede punt waar wij bij de Wfz onverminderd moeite mee hebben, betreft de mogelijkheid om het medisch beroepsgeheim van weigerende observandi opzij te schuiven. Een ingrijpende maatregel, waarvan wij ons afvragen of deze niet overbodig is en contraproductief werken zal.

Is het niet zo dat rechters ook zonder Pro Justitia-rapportage tbs kunnen opleggen? Komt er niet een wetsvoorstel aan dat de observatietermijn in het Pieter Baan Centrum verdubbelt? En is de gemiddelde verblijfsduur in de tbs niet zichtbaar gedaald? Dat is een belangrijk gegeven, omdat de tot enkele jaren geleden alsmaar stijgende verblijfsduur in de tbs de legitimiteit onder het hele stelsel dreigde aan te tasten. In de memorie van antwoord spreekt de regering nog van "andere maatregelen" om meewerken van verdachten te bevorderen. Welke bedoelt de regering dan? Wij hebben het even gedegen als creatieve advies van de heer Wolfsen van de Autoriteit Persoonsgegevens ontvangen. Vindt de minister dat niet ook een goed voorstel en een werkbaar alternatief voor het plan dat er nu ligt?

Zal dit alles tezamen niet voldoende soelaas bieden, zodat de draconische maatregel van het openbreken van het medisch beroepsgeheim niet nodig is? Deze balanceert ons inziens op de rand van het rechtsstatelijke beginsel dat niemand hoeft bij te dragen aan zijn eigen veroordeling. Anders dan de regering zien wij risico's van een contraproductieve werking: het risico dat mensen zorg gaan mijden voordat zij een delict hebben begaan vanwege het risico dat de gezochte behandeling zich ooit tegen hen zal keren. De regering ziet dat niet gebeuren, want — ik vat het weer samen — zo calculerend zijn mensen niet. Helaas kunnen wij voorbeelden bedenken waarbij dat wel het geval zou zijn. Ik noem bijvoorbeeld pedoseksuelen, die vaak wel degelijk ziekte-inzicht hebben, of mensen met een sociopathische of narcistische persoonlijkheidsstoornis die door hun omgeving gestimuleerd worden om hulp te zoeken. Is het niet altijd beter, zo vragen wij de regering, om maximaal in te zetten op het voorkomen van delicten in plaats van op het gemakkelijker kunnen verkrijgen van een gewenste veroordeling na het feit? Waarom wordt dan niet afgezien van dit zo controversiële onderdeel van de Wet forensische zorg?

De heer Dercksen i (PVV):

Het is vandaag rustig bij de interruptiemicrofoon, maar ik plaats er nog maar een. Ik heb zojuist gesproken over het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, zo verkort ik het maar even. Die wijst op mogelijkheden om de recidive te beperken door de actuariële methode te gebruiken. Hebt u ernaar gekeken? U noemde net met name de zedendelinquenten. Hoe staat u daarin?

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik heb begrepen dat de rapporteur een oproep heeft gedaan om bij het beëindigen van forensische zorg niet alleen te kijken of de stoornis voldoende is behandeld en verminderd, maar ook een risicotaxatie daarbij te betrekken. Als ik het goed heb, vat ik het zo goed samen. Ik denk dat het heel verstandig is om die risicotaxatie mee te nemen op het moment dat wordt gekeken naar de mogelijkheid van het beëindigen van forensische zorg.

De heer Dercksen (PVV):

Dat is mooi, maar in het rapport staat: kijk nu vooral naar de statistische gegevens — ik simplificeer nu misschien een klein beetje — en naar de feiten en trek daaruit de conclusie over de recidive. Laat het behandelcircuit daar nu even buiten. Dan kom je tot een veel wetenschappelijker onderbouwd oordeel over de recidivekans. Ik zal dat straks natuurlijk ook aan de bewindslieden gaan vragen, maar het zou fijn zijn als u zich daar ook achter schaart. Dan kunnen wij de recidive naar beneden halen, zonder dat de verdachte daaraan hoeft mee te werken. De hele discussie over die weigerende observandi kunnen wij misschien parkeren. Dit ging wel over zedendelinquenten, die specificatie wil ik nog wel maken. Dan kunnen wij gewoon tot een veel zuiverder recidiverisico komen. Dan is het aan ons wat wij daar verder mee doen, maar ik zou ook van de collega's willen horen of men daar achter staat, en dan vervolgens aan de regering achter mij die vraag willen voorleggen. Het zou mooi zijn als u zich daar achter schaart.

Mevrouw Barth (PvdA):

Het lijkt mij uitstekend om deze vraag aan de bewindslieden te stellen. Ik ben blij om te horen dat ook de heer Dercksen bereid zou zijn om, als er een werkbaar alternatief is, de ingreep in het medisch beroepsgeheim te parkeren, zoals hij net aangaf. Want het lijkt mij een te vergaande maatregel, die, met de hele opsomming die wij net hebben gegeven en eventueel dit punt nog erbij, naar onze overtuiging niet nodig is.

Voorzitter. Wij hebben ons zorgen gemaakt of de Wet verplichte ggz, met de keuzes gemaakt naar aanleiding van het rapport-Hoekstra, niet te veel in de sfeer van het strafrecht zou worden getrokken. We zijn dan ook blij dat de Tweede Kamer de observatiemaatregel uit de wet geamendeerd heeft. Onze overige kanttekeningen daarbij zijn grotendeels weggenomen door de uitstekende schriftelijke antwoorden van de regering. En een juridische toets door de officier van justitie van de vraag of gedwongen zorg op de juiste gronden en manier wordt ingezet, kan in onze ogen zeker meerwaarde hebben.

Wel hebben we er rondom de Wet verplichte ggz grote zorgen over of dit wetsvoorstel in de praktijk goed uitgevoerd kan en zal gaan worden. Ik noem een paar punten. De regering ziet vooral meerwaarde in de opnieuw geïntroduceerde vragersrol van het Openbaar Ministerie voor het verrijken van dossiers bij het aanvragen van gedwongen zorg met justitiële informatie. De Wvggz biedt een wettelijke regeling om informatie over mensen tussen zorgaanbieder, politie en justitie uit te wisselen. Wij zijn daar niet principieel op tegen, omdat het kan helpen een goede inschatting van iemands situatie te maken. En het is juist een stap vooruit als het gebeurt op grond van degelijke wettelijke randvoorwaarden.

Zorgelijk is wel dat juist het OM, aldus het rapport "Gedeelde Informatie" van de pg bij de Hoge Raad, zijn boekje na verschijning van het rapport-Hoekstra op gebied van de informatie-uitwisseling behoorlijk te buiten is gegaan. Ik citeer: "Daardoor heeft de wijze waarop door het OM uitvoering is gegeven aan het verstrekken van strafrechtelijke gegevens in de pilot niet met de vereiste zorgvuldigheid plaatsgevonden." Daarom vragen wij de minister vandaag: is het OM niet te "gung ho" geweest in het delen van informatie naar aanleiding van het rapport-Hoekstra? En vooral: hoe wil hij omgaan met de bepalingen in de Wet verplichte ggz die deze informatiedeling wel een fatsoenlijke wettelijke basis geven? Is hij bijvoorbeeld van plan om de implementatietermijn van de Wwggz op dit onderdeel te bekorten, of wellicht zelfs om de wet op dit punt direct te doen ingaan? Zo ja, is dat wel mogelijk zonder voorbereiding? Zo nee, hoe lost hij deze wettelijke lacune dan op tot de inwerkingtreding van de Wet verplichte ggz?

Een andere zorg in de praktijk van de ggz is dat de toepassing van dwang de afgelopen jaren getalsmatig is toegenomen. Dat geldt ook separeren en fixeren, terwijl de sector zulke expliciete ambities heeft om dit soort praktijken uit te bannen. Een eerlijke beoordeling van de cijfers vergt wel een percentuele ontwikkeling. Kunnen de bewindslieden ons die leveren? Hoe denken zij te kunnen bijdragen aan het versterken en versnellen van het terugdringen van dwang en drang in de ggz? Beschouwen zij dat met ons als een onmisbare randvoorwaarde voor een succesvolle uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de Wvggz? Hoe gaat de inspectie dat monitoren?

Om van de wet een succes te maken, moeten er voldoende passende behandelplekken in de ggz beschikbaar zijn. Maar de regering geeft tot onze schrik in de memorie van antwoord aan dat de afbouw van bedden in de ggz harder gaat dan de opbouw van ambulante zorg. Dat is een zeer zorgwekkende en riskante ontwikkeling, zeker als de onderbesteding in de ggz van maar liefst 288 miljoen euro daarbij in ogenschouw wordt genomen. Dat maakt die traagheid in de opbouw van ambulante zorg onnodig en onzorgvuldig. De vorige minister heeft gepoogd daar iets aan te doen door afspraken te maken over het wegwerken van wachtlijsten, maar dat overtuigt ons niet voldoende. Die onderbesteding is simpelweg onacceptabel, en de opbouw van ambulante zorg behoort sneller te gaan dan de afbouw van bedden, om te voorkomen dat kwetsbare mensen tussen wal en schip belanden en om de maatschappelijke acceptatie van ambulantisering van zorg te bewaken.

Kan de staatssecretaris ons vertellen hoe, een halfjaar na het tot stand komen van de afspraken met het veld, de situatie nu is? Hoe pakt hij het signaal van de LHV op, dat huisartsen te zwaar belast dreigen te raken met complexe patiënten door gebrek aan ambulante tweedelijnszorg? Is hij bereid om zijn systeemverantwoordelijkheid te nemen, en te waken over een versnelde opbouw van ambulante teams in de ggz? En, zo vraag ik de minister van JenV, is hij daar ook toe bereid bij de opbouw van forensische FACT-teams? Daar is de ambitie uit weggelekt, zo horen wij uit het veld. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Wij mogen er toch van uitgaan dat alle drie deze bewindsmannen de ambitie van het vorige kabinet om de zorg voor mensen met een psychische stoornis of een verstandelijke beperking zo veel mogelijk te ambulantiseren, onverkort zullen voortzetten? Zijn zij bereid daarvoor de randvoorwaarden te creëren?

Draagvlak voor ambulantisering van zorg is een conditio sine qua non voor het welslagen van de Wvggz en de Wzd, en voor de modernisering van de geestelijke gezondheidszorg, de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking en de psychogeriatrische zorg. Mensen met een beperking of psychische ziekte zijn gezonder en gelukkiger als zij kunnen meedoen in de samenleving, en betekenis aan hun leven kunnen geven zoals ieder mens dat graag wil.

Onontbeerlijk daarbij is, naast het voorhanden zijn van voldoende goede zorg en begeleiding, dat vooroordelen over mentale en verstandelijke beperkingen verminderen. Het vorige kabinet had daar veel aandacht voor. Graag horen we van de nieuwe bewindslieden of zij dat ook zullen hebben. Bestrijding van vooroordelen is immers ook een kwestie van management by speech. En zal bijvoorbeeld de financiële ondersteuning van de stichting Samen Sterk Zonder Stigma worden voortgezet?

Voorzitter. Wij maken ons ongerust over de acceptatie van ambulantisering van zorg bij de nationale politie. De kritische vragen van de heer Akerboom over achterblijvende opbouw van ambulante zorg delen we; dat mag duidelijk zijn. Maar de regering geeft terecht aan dat de politie hier ook gewoon een taak heeft. Wijkagenten spelen bijvoorbeeld een belangrijke rol bij vroegsignalering. Dat vergt wel een passende focus op zorgbehoefte en niet alleen op het tegengaan van overlast. Is die focus wel voldoende aanwezig bij de nationale politie? Kan de staatssecretaris aangeven hoe het staat met de ontwikkeling van het vervoer van mensen die in crisis zijn of anderszins zorg nodig hebben, nu de politie dit aan het afbouwen is? Uitspraken als die van de Rotterdamse politiechef Paauw maken ons er niet geruster op dat het draagvlak van ambulantisering bij de politie voldoende is. Ernstig zorgbehoevende mensen werden in één adem met terroristen weggezet. Wat vinden de minister van J en V en de staatssecretaris daarvan?

Een belangrijke stap in het tegengaan van stigmatisering door de politie zou in onze ogen zijn dat de zogenaamde E33-code, waarmee zogenaamde "mensen met verward gedrag" worden geregistreerd, aangepast en genuanceerd wordt. Deze gooit iedereen op één hoop: de mevrouw met beginnende dementie, die in de supermarkt wanhopig wordt omdat ze vergeten is wat ze er kwam doen; de Britse toerist die zich te enthousiast heeft ondergedompeld in de vrijheden van onze hoofdstad; de patiënt die ontregelt onder invloed van paranoïde wanen. Dat is niet effectief, en het zet te veel mensen weg als gevaarlijk terwijl ze dat niet zijn.

De term "verward gedrag" is bovendien veel te subjectief. Wat de een als exemplarisch voor verward gedrag beschouwt, vindt de ander prima. Kijk bijvoorbeeld naar de tweets van de president van de Verenigde Staten. Waarom niet een meer geobjectiveerde en vooral genuanceerde registratiecode? Dat zou de effectiviteit van beleid toch ook versterken, omdat er dan niet langer met hagel geschoten wordt?

Tenslotte: verward gedrag hangt naar onze overtuiging vaak samen met het gebruik van of verslaving aan drugs en alcohol. Alle reden dus om voluit te blijven inzetten op preventie. Ik zou daar heel veel over kunnen zeggen vandaag, maar ik beperk me tot één punt: het oprukken van opiumverslaving door het voorschrijven door artsen van oxycodon. In de VS is het aantal heroïneverslaafden en -doden hierdoor de afgelopen tien jaar explosief gestegen en dat dreigt ook in ons land. Ziet de staatssecretaris voor zichzelf een taak om dat te voorkomen?

Voorzitter. Kunnen de bewindslieden aangeven welke plannen dit kabinet heeft met de rechtspositie rondom gedwongen zorg van minderjarigen? In de stukken wordt melding gemaakt van een mogelijke aparte wet voor gedwongen zorg aan kinderen en jongeren. Het onderwerp verdient de nodige aandacht, omdat gedwongen zorg in de praktijk nog vaak onder de paraplu van pedagogisch-didactische motieven wordt gegeven en dan niet als zodanig wordt geregistreerd, laat staan dat de wettelijke eisen worden doorlopen. Maar een aparte wet voor jongeren en kinderen lijkt ons niet wenselijk, vanwege het belang van doorlopende en integrale zorg. Zijn de bewindslieden dat met ons eens?

Voorzitter, ik kom langzaam maar zeker tot een afronding. Aan het begin van mijn inbreng heb ik aangegeven dat permanent debat over de wenselijkheid van gedwongen zorg en de condities waaronder deze geboden mag worden, belangrijk is om de kwaliteit van zorg te waarborgen. We hebben kunnen lezen dat de bewindsmannen de wet na twee jaar willen evalueren. Dat lijkt ons erg snel, gelet op wat deze wetten vragen van de zorg en op grond van de ervaringen met de Wet BOPZ. Daarom vragen wij of de bewindslieden bereid zijn om na de eerste evaluatie ook deze wetten elke vijf jaar opnieuw te evalueren, zodat nieuwe inzichten over goede zorg en praktijkervaringen een goede plek kunnen krijgen, en het debat over goede gedwongen zorg gaande blijft. En natuurlijk sluiten wij ons graag ook aan bij de vragen die door collega's reeds gesteld zijn over de implementatie van de wetten. Hoeveel tijd en middelen trekt de regering daarvoor uit?

Voorzitter. Voor de fracties van de Partij van de Arbeid en de OSF is de hamvraag vandaag of de balans tussen de noodzaak van het bieden van gedwongen zorg voor een menswaardig bestaan, en de borging van mensenrechten en burgerlijke vrijheden die daarbij past, bij deze drie wetten voldoende aanwezig is. Bij de Wfz en de Wzd zijn we daar nog niet helemaal uit. We zien de reactie van de regering daarom met grote belangstelling tegemoet.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Barth. Ik geef het woord aan mevrouw Oomen.