Verslag van de vergadering van 13 februari 2018 (2017/2018 nr. 19)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.54 uur
De heer Lintmeijer i (GroenLinks):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Op de eerste plaats wil ook ik mevrouw Lokin graag feliciteren met het feit dat haar motie ertoe heeft geleid dat we vandaag een voorgenomen wijziging van de Grondwet behandelen. Lang niet alle moties die deze Kamer indient bereiken dat resultaat!
Naar aanleiding van het advies van de staatscommissie, de behandeling in de Eerste Kamer en de motie onderkende ook het vorige kabinet dat bestaande individuele rechtsbescherming in diverse grondwetsartikelen en in onder meer artikel 6 van het EVRM wel is opgenomen, maar dat die bescherming geen overall werking heeft en daardoor beperkingen kent in haar reikwijdte. Mijn fractie is blij dat deze vaststelling heeft geleid tot het onderhavige wetsvoorstel, dat lacunes in de waarborgen van individuele burgers en rechtsorganen opheft door expliciete opneming in Hoofdstuk 1 van de Grondwet van het recht op een eerlijk proces.
Mijn fractie wil wel aandacht vragen voor een drietal punten. Het recht op een eerlijk proces kan in de huidige situatie worden ingeroepen op grond van artikel 6 van het EVRM, artikel 47 van het Europees Handvest of artikel 14 van het IVBPR. Ik citeer: "Het verankeren van het recht op een eerlijk proces in de Grondwet en het garanderen van het daaraan inherente recht op toegang tot de rechter, kan daarnaast bijdragen aan het vertrouwen van de burger in de rechtsstaat en meer in het bijzonder in de rechtspraak." Dat schrijft het kabinet in de memorie van toelichting. Mijn fractie onderschrijft dat zeer, maar zou de minister nog eens precies uiteen kunnen zetten op welke terreinen en onderwerpen dit aanvullende grondwetsartikel in de praktijk meerwaarde heeft ten opzichte van het huidige toetsingskader? Wij zien die meerwaarde onder meer voor vreemdelingen- en belastingzaken, die tot dusverre alleen bescherming ontvangen via het Unierecht, maar wellicht kan de minister dit nog verder aanvullen.
Specifiek vraagt mijn fractie daarbij aandacht voor het volgende. In artikel 47 van het Europees Handvest is een bepaling over het recht op rechtsbijstand opgenomen, maar volgens de regering is daarvoor niet artikel 17 maar artikel 18 van de Grondwet de geëigende bepaling. Toch is het de vraag of met name de gefinancierde rechtsbijstand daar wel voldoende bescherming vindt. Het tweede lid van artikel 18, dat rechtsbijstand voor minder draagkrachtigen regelt, is immers bij uitstek een sociaal grondrecht omdat het zich enkel tot de overheid richt. Daarom ook toetste de regering haar plannen voor beperkingen van de rechtsbijstand niet aan artikel 18 maar wel aan artikel 6 van het EVRM. Mijn vraag is of na opnemen van het voorgestelde artikel de gefinancierde rechtshulp wel getoetst zou kunnen worden aan het nieuwe artikel 17 van de Grondwet en of dat dan leidt tot andere afwegingen. Ik hoor daarover graag een beschouwing van de minister.
Mijn tweede punt. De trend van de afgelopen jaren is dat wij ook hier in deze Kamer de nodige wetgeving in meerderheid hebben aangenomen waarbij de ruimte om bestuurlijke sancties op te leggen zonder tussenkomst van de rechter is toegenomen. In de hoorzitting over de staat van de rechtsstaat, waar net ook al even aan gerefereerd werd, signaleerde ook de Raad voor de rechtspraak dat de toegang tot de rechter de afgelopen jaren beperkter is geworden. Meer zaken worden afgedaan door de genoemde bestuurlijke maatregelen en door strafbeschikkingen via het OM. Verzekeraars en andere partijen leggen hun klanten steeds vaker op geschillen te beslechten bij de robotrechter of het zogeheten e-Court. Goedkoper en efficiënter is de claim, maar ook weinig transparant en zonder wettelijke procedurele waarborgen. Daarnaast zijn de afgelopen jaren griffierechten verhoogd, rechtbanken gesloten en rechtsbijstandssubsidies verlaagd. Het zijn alles bij elkaar uiteenlopende redenen waarom de toegang tot de onafhankelijke rechter niet gemakkelijker is geworden.
De grondwettelijke verankering van een algemeen recht op een eerlijk proces met een niet-beperkende reikwijdte kan daar in principe een goed tegenwicht tegen vormen, maar dan moeten recht op een eerlijk proces en toegang tot de rechter wel in elkaars verlengde blijven liggen. Mijn vraag is dan ook: gaat straks de praktijk ook veranderen en gaan we de in de ogen van mijn fractie ongewenste trend keren dat de praktische drempels om zaken bij de onafhankelijke rechter af te doen almaar hoger worden? We horen graag daarop een reactie van de minister. Anders gezegd, wat kan het kabinet doen om te zorgen dat de grondwetswijziging ook daadwerkelijk het effect heeft dat de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van de rechterlijke macht daadwerkelijk worden verbeterd en dat deze wetswijziging niet alleen maar een mooie, symbolische betekenis heeft?
Dan ons derde punt. In de Tweede Kamer hebben de fracties van GroenLinks en D66, de laatste bij monde van mevrouw Van Engelshoven, gevraagd naar de betekenis van deze grondwetswijziging voor artikel 120. Dat artikel zegt: "De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen." In de ogen van mijn fractie wringen het nieuwe artikel 17 en het bestaande artikel 120 enigszins met elkaar. Het recht op een eerlijk proces wordt toch beperkt in zijn werking indien dezelfde Grondwet daar verderop weer een fundamentele beperking in aanbrengt: enerzijds doordat burgers artikel 17 niet kunnen inroepen bij de rechter als zij menen dat een wet hiermee in strijd is, anderzijds omdat de grondwettelijke toetsing zelf ook een element van het recht op een eerlijk proces is. Ook het College voor de Rechten van de Mens en de Raad voor de rechtspraak hebben zich in de consultatie in die richting uitgelaten. Zou het met het eventueel aannemen van dit wetsvoorstel niet in de rede liggen dat het kabinet ook de discussie over het schrappen van artikel 120 oppakt? Daarmee zou het nieuwe grondwetsartikel aan geldingskracht winnen voor de rechtspraktijk en wordt het dus meer dan een geheugensteuntje voor de wetgever zelf.
Mijn fractie is, ook natuurlijk in het licht van het net al genoemde initiatiefwetsvoorstel-Van Tongeren, beter bekend onder de naam -Halsema overigens, benieuwd hoe het huidige kabinet daarnaar kijkt. De vorige minister bleef in zijn schriftelijke en mondelinge beantwoording in de Tweede Kamer erg terughoudend. Hoe kijkt deze minister daartegen aan? Deelt zij onze mening — ik kom tot mijn conclusie, voorzitter — en die van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak dat alleen met constitutionele toetsing de Grondwet het kloppend hart van de rechtsstaat kan worden, zoals het geval is in de meeste andere landen? Zo nee, welke ambities heeft zij dan met de Grondwet?
De heer Engels i (D66):
Ik volgde met belangstelling uiteraard alle punten, maar zeker dit laatste punt, over artikel 120 Grondwet. Toen kwam bij mij de vraag op: heeft u enig idee waarom de Tweede Kamerfractie van GroenLinks er tot dusver van af heeft gezien om het betreffende wetsvoorstel in tweede lezing te brengen?
De heer Lintmeijer (GroenLinks):
Zeker, enig idee wel, maar ik laat de verantwoordelijkheid daarvoor natuurlijk graag bij de Tweede Kamerfractie. Maar het is niet helemaal ondenkbaar dat je van het moment waarop je zo'n grondwetswijziging indient, in elk mag hopen dat de discussie en de uitkomst tot een zekere meerderheid gaan leiden. In dat verband vinden wij het ook interessant om te kijken of er nu een kabinet staat dat een dergelijke discussie zou steunen. Wellicht leidt dat in het parlementaire debat ook nog tot een meerwaarde.
De heer Engels (D66):
Heel kort nog even, voorzitter. Betekent dit, nu u zich zo nadrukkelijk tot de regering wendt, dat uw fractie eigenlijk ook denkt dat voortzetting van het initiatiefvoorstel niet zinnig meer is en mogelijk bovendien na een aantal verkiezingen en momenten die voorbij zijn gegaan staatsrechtelijk niet meer echt aan de orde is?
De heer Lintmeijer (GroenLinks):
Dat laatste is natuurlijk een punt van interpretatie. Ik ken de discussie of een dergelijk wetsvoorstel na eerste lezing een keertje verjaart. De wet is er niet helemaal duidelijk over of dat wel of niet zo is. Daar zijn interpretaties van. Laat ik het eerlijk zeggen: ik zou het behulpzaam vinden als ook een kabinet zegt dat deze grondwetswijziging die in aantocht is — potentieel in aantocht, want je weet nooit hoe het afloopt — ook een beter of ander licht werpt op de discussie over artikel 120.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Lintmeijer. Ik geef het woord aan de heer Sini.