Verslag van de vergadering van 20 februari 2018 (2017/2018 nr. 20)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 17.31 uur
De heer Lintmeijer i (GroenLinks):
Voorzitter, dank u wel. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik begin met het punt van de wijze waarop dit wetsvoorstel nu precies is geformuleerd: zijn dit de negen woorden die het zouden moeten zijn? Mijn fractie kan er wel mee leven. We kunnen ons voorstellen dat er ook allerlei andere formuleringen mogelijk zijn, maar door de begrippen "grondrechten" en "democratische rechtsstaat" op te nemen, kun je heel veel afdekken in die beperkte woordenschat. Daar zullen wij dus geen punt van maken.
De werking van de wet in het dagelijks handelen is een ander punt. Natuurlijk heeft de heer Engels gelijk dat er een hiërarchie is tussen de Grondwet en de gewone wetgeving, waardoor ook de grondwetgever met die hiërarchie te maken heeft. Omdat we ook spreken over een normatief kader, blijft dat toch open voor veel interpretatie, niet in juridische zin, maar wel in normatieve zin. Daar blijft mijn fractie toch wat tegen aanhikken. Welk normatief kader zetten wij nou neer voor onszelf? Is dat nou scherper door deze algemene bepaling, of doet die er feitelijk niet toe omdat die normen toch al verweven zijn in ons denken en handelen als wetgever, even los van de juridische betekenis daarvan? Dit zou mijn interpretatie zijn: als je een normatief kader in de vorm van een algemene bepaling in de Grondwet opneemt, is dat ook een afwegingsmoment voor de wetgever op het moment dat hij gewone, andere wetgeving voorstelt of wil wijzigen. Het is dan aan elk onderdeel van de wetgever om te bekijken hoe die afweging uitpakt en zich daar een oordeel over te vormen. Dat zouden wij niet willen wegstrepen. Graag krijg ik hierop nog een reflectie van de minister.
We nemen de antwoorden mee en overleggen in onze fractie hoe we met dit wetsvoorstel omgaan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Lintmeijer. Ik geef het woord aan de heer Sini.