Plenair Wezel bij Debat met minister van Justitie en Veiligheid over de voorgenomen deelname van Nederland aan het Europees Openbaar Ministerie



Verslag van de vergadering van 3 april 2018 (2017/2018 nr. 25)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.14 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Wezel i (SP):

Voorzitter. Ik spreek namens de SP en de Partij voor de Dieren. Zoals bekend zijn de SP en de Partij voor de Dieren groot voorstander van daadwerkelijke en effectieve samenwerking tussen de EU-lidstaten onderling waar het gaat om het bestrijden en voorkomen van fraude, maar de SP is ook van mening dat die gewenste samenwerking het niet noodzakelijk maakt dat er een Europees Openbaar Ministerie wordt opgericht en dat niet is aangetoond dat het Europees Openbaar Ministerie wel in staat is de fraude te bestrijden waar de nationale overheid dat kennelijk niet kan. De fraude met een internationaal karakter, welke fraude als argument wordt gehanteerd om het Europees Openbaar Ministerie op te richten, is naar onze mening heel wel zonder het Europees Openbaar Ministerie effectief te bestrijden.

Daar waar volgens de EU het opsporen en vervolgen van EU-subsidiefraude tekortschiet, wordt dit veroorzaakt door het falende justitieapparaat in verschillende EU-landen. Men zou dan ook van de EU mogen verwachten dat zij haar energie zou richten op het op peil brengen van justitie in deze tekortschietende landen, maar dat gebeurt volgens ons niet of niet voldoende. Kan de minister aangeven welke inspanningen de EU zich heeft getroost om die falende landen bij de les te houden en zodoende het justitieel apparaat van die landen op het gewenste en noodzakelijke niveau te brengen? Indien de daarop gerichte inspanningen door de EU niet het gewenste resultaat hebben gehad, kan de minister dan aangeven waarom die inspanningen zijn mislukt? Kan de minister aangeven welke alternatieven er volgens hem bestaan om ervoor te zorgen dat de bedoelde EU-landen wel in staat zijn om hun justitieel apparaat zodanig in te richten dat fraude in hun land effectief wordt voorkomen, dan wel opgespoord en vervolgd? Deelt de minister ons standpunt dat zolang er niet op een behoorlijke wijze getracht is het justitieel apparaat van elk van de falende landen op het gewenste niveau te brengen, het nog veel te vroeg is om bij wijze van een vlucht naar voren er dan maar als het ware een Europees Openbaar Ministerie tegenaan te gooien, zeker gelet op de vele onzekerheden en de hoge kosten?

Voorzitter. Daar komt bij dat zelfs indien er een Europees Openbaar Ministerie in het leven wordt geroepen er naar onze mening geen reden is om aan te nemen dat dat EOM in dergelijke landen met een falend justitieapparaat wél in staat zou zijn om fraude, nationaal en internationaal, effectief te bestrijden. Immers, indien het Europees Openbaar Ministerie in die landen zou willen optreden tegen fraude, moet het samenwerken met het nationale justitieapparaat en dat apparaat deugt nu juist niet. Hoe kan dan, zo vraag ik de minister, het Europees Openbaar Ministerie met enige kans op succes in zo'n land opereren als er fraude vermoed wordt of is aangetoond? Of kan volgens de minister in dat geval het Europees Openbaar Ministerie zelfstandig in zo'n land optreden met voorbijgaan aan en waarschijnlijk tegen het nationale justitieapparaat in? Kan de minister aantonen dat dat zal leiden tot effectieve opsporing van fraude?

Wat bijzonder is, is het feit dat beide Kamers tot voor kort in meerderheid tegen het Europees Openbaar Ministerie waren en het regeerakkoord daar nu aan voorbijgaat. Zou de minister kunnen toelichten waarom de regering hier nu aan voorbijgaat? Gezien het regeerakkoord en de stemverhoudingen in de Tweede en Eerste Kamer ligt het in de verwachting dat Nederland helaas zal gaan deelnemen aan het Europees Openbaar Ministerie. Uitgaande van dat gegeven vinden de fracties van de SP en de PvdD het van belang om met de minister een debat te voeren over de volgende onderwerpen: het beroep dat het Europees Openbaar Ministerie kan gaan doen op de Nederlandse opsporings-, vervolgings- en berechtingscapaciteit en de gevolgen daarvan voor de Nederlandse budgetten, het democratisch toezicht en de invloed op het Europees Openbaar Ministerie, de uitbreiding van de rechterlijke macht met het Europees Openbaar Ministerie en rechtsbescherming en harmonisatie van wet- en regelgeving. Hier zal ik verder op ingaan.

Het eerste punt is het beroep op opsporings-, vervolgings- en berechtingscapaciteit. Het toetreden tot het Europees Openbaar Ministerie houdt in dat door Nederland opsporings-, vervolgings- en berechtingscapaciteit ter beschikking moet worden gesteld aan het Europees Openbaar Ministerie. Uit de EU-verordening blijkt niet dat het beroep dat het Europees Openbaar Ministerie kan doen op opsporing-, vervolgings- en berechtingscapaciteit gelimiteerd is. Het zou daarmee onbeperkt capaciteit van de opsporings-, vervolgings- en berechtingsinstanties kunnen claimen. Hoe is de regering voornemens hiermee om te gaan? Graag de reactie van de minister.

In zijn brief van 23 februari 2018 schreef de minister dat hij vooralsnog financiële implicaties verwacht voor het OM en de FIOD. De FIOD en het Openbaar Ministerie brengen op dit moment de gevolgen van de deelname aan het Europees Openbaar Ministerie in kaart door middel van een impactanalyse. De minister zegde in die brief en in zijn debat met de Tweede Kamer enkel toe de Kamer te informeren zodra meer bekend is over de verwachte kosten en opbrengsten en dat hij de Kamer ook regulier op de hoogte zal houden van relevante ontwikkelingen. De opsporings- en vervolgingscapaciteit is echter beperkt. Op dit moment worden er al keuzes gemaakt over welke zaken wel en welke niet door de opsporingsdiensten, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak kunnen worden opgepakt. De financiële en organisatorische druk op de FIOD, het OM en de rechtspraak is al hoog en verhoging van die druk is niet wenselijk. De fracties van de SP en de Partij voor de Dieren vinden het van belang dat door deelname van Nederland aan het Europees Openbaar Ministerie de nationale FIOD/opsporings-, vervolgings- en berechtingscapaciteit niet wordt aangetast. Is de regering bereid er voor zorg te dragen dat deelname van Nederland aan het Europees Openbaar Ministerie niet ten koste gaat van de nationale FIOD/opsporings-, vervolgings- en berechtingscapaciteit?

Aangezien Europa een geschiedenis laat zien van een groei van EU-organen vergelijkbaar met dat van zelfrijzend bakmeel, is mijn vraag of de regering bereid is om jaarlijks compensatie ter beschikking te stellen aan de FIOD/opsporingsdiensten, het openbaar ministerie en de rechtspraak zodat aan de groeiende vraag aan FIOD/opsporings-, vervolgings- en berechtingscapaciteit op termijn vanuit Europa kan worden voldaan. Graag de reactie van de minister.

Het tweede punt is het democratisch toezicht en de uitoefening van invloed op het Europees Openbaar Ministeriebeleid. De minister van Justitie en Veiligheid is politiek verantwoordelijk voor het Nederlandse Openbaar Ministerie. Het parlement kan de minister hierover ter verantwoording roepen. Dit geldt niet voor het optreden van het Europees Openbaar Ministerie. Het Europees Openbaar Ministerie is enkel verantwoording verschuldigd aan het Europees Parlement, de Raad van Ministers en de Europese Commissie. Het parlement kan daardoor de minister van Justitie en Veiligheid enkel indirect ter verantwoording roepen voor het optreden van het Europees Openbaar Ministerie, via de ministerraad. Is dit geen uitholling van de ministeriële verantwoordelijkheid en het democratisch toezicht dat het Nederlands parlement uitoefent? Graag de reactie van de minister.

In de overwegingen 16 en 17 van de EU-verordening staat dat het Europees Openbaar Ministerie onafhankelijk is en geen instructies dient te aanvaarden. In zijn brief van 23 februari 2018 schrijft de minister van Justitie en Veiligheid desondanks dat deelname van Nederland aan het Europees Openbaar Ministerie impliceert dat er ruimte is om binnen deze organisatie, met name op centraal niveau via het college en de permanente kamers, invloed uit te oefenen op de ontwikkeling van het vervolgingsbeleid van het Europees Openbaar Ministerie en de keuzes die in individuele strafzaken worden gemaakt. Op grond waarvan meent de minister dat er ruimte is binnen het Europees Openbaar Ministerie om invloed uit te oefenen op het vervolgingsbeleid van het Europees Openbaar Ministerie? Is het uitoefenen van invloed juist niet strijdig met de EU-verordening? Graag de reactie van de minister.

Het derde punt: uitbreiding van de rechterlijke macht. De rechterlijke macht bestaat tot op heden uit de rechters en de officieren van justitie, die tezamen het Openbaar Ministerie vormen. Houdt deelname van Nederland aan het Europees Openbaar Ministerie in dat de Nederlandse rechterlijke macht wordt uitgebreid met het Europees Openbaar Ministerie? Graag de reactie van de minister.

En dan het vierde en laatste punt: rechtsbescherming en harmonisatie van wet- en regelgeving. Beschaving lees je af aan de manier waarop men met de zwaksten omgaat. Rechtsbescherming is in ieder geval niet het centrale thema in de EU-verordening betreffende de oprichting van het Europees Openbaar Ministerie. De EU-verordening lezend, roept deze een aantal vragen op. Indien een Fransman buiten heterdaad wordt aangehouden in Nederland en de Fransman vervolgens door het Europees Openbaar Ministerie wordt vervolgd in Polen, toetst de Poolse rechter dan of de aanhouding buiten heterdaad conform het Nederlandse, het Franse of het Poolse recht is uitgevoerd? Graag de reactie van de minister. Hoe is dat bij een doorzoeking van de woning van de Fransman in Nederland? En hoe is dat bij een doorzoeking van een Frans bedrijf in Nederland? Graag de reactie van de minister.

Indien het Europees Openbaar Ministerie een onderzoek doet naar een Nederlander of een Nederlands bedrijf, waar kan dan de Nederlander of het Nederlands bedrijf een verzoek doen om kennisneming van de stukken ex artikel 30 Wetboek van Strafvordering vanaf het moment van aanhouding? Of biedt het Europees Openbaar Ministerie deze rechtsbescherming niet? Indien het Europees Openbaar Ministerie in gebreke blijft de kennisneming te verlenen, kan de verdachte zich dan wenden tot de rechter en tot welke rechter, vergelijkbaar met artikel 30, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering? Of biedt het Europees Openbaar Ministerie deze rechtsbescherming niet? Graag de reactie van de minister.

Op grond van artikel 182 Sv kan een verdachte de rechter-commissaris verzoeken onderzoekshandelingen te verrichten. Bij welke rechter kan de verdachte dit doen en biedt het Europees Openbaar Ministerie deze rechtsbescherming? Stel dat het land van aanhouding deze rechtsbescherming wel heeft en het land waar het Europees Openbaar Ministerie de verdachte wil vervolgen, deze rechtsbescherming niet biedt. Kan de verdachte dan toch nog naar de rechter van het land waar die persoon is aangehouden? In zijn algemeenheid: hoe wordt de rechtsbescherming van verdachten geborgd bij grensoverschrijdende zaken? Graag de reactie van de minister.

Harmonisatie van wet- en regelgeving zou bijdragen aan de duidelijkheid voor betrokkenen welke wet- en regelgeving van toepassing is bij grensoverschrijdende zaken. Hoe kijkt de minister daar tegenaan? Waarom vindt niet eerst harmonisatie plaats van wet- en regelgeving voordat gestart wordt met een Openbaar Ministerie dat EU-breed mag opereren, ter bescherming van de rechtspositie van de betrokkenen? Graag de reactie van de minister.

De fracties van de SP en PvdD zien uit naar de beantwoording door de minister.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Wezel. Ik geef het woord aan de heer Van Dijk.