Plenair Diederik van Dijk bij Debat met minister van Justitie en Veiligheid over de voorgenomen deelname van Nederland aan het Europees Openbaar Ministerie



Verslag van de vergadering van 3 april 2018 (2017/2018 nr. 25)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.28 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Diederik van Dijk i (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Het voornemen van het kabinet om toe te treden tot het Europees Openbaar Ministerie is de bekende camel nose. Als de neus van de kameel eenmaal de tent binnen is, komt de rest er vanzelf achteraan. De minister beklemtoont dat het louter moet gaan om fraudebestrijding, maar wij kennen allemaal de onverzadigbare honger van de EU. Een Eurocommissaris die niet streeft naar uitbreiding van bevoegdheden moeten we direct in de vitrinekast zetten. Als er eenmaal een Europees OM is ingesteld, blijft het niet bij louter fraudebestrijding. Ieder opgericht Europees instituut blijkt de intrinsieke drang te kennen om meer taken en bevoegdheden naar zich toe trekken. De EU zegt nooit "het is genoeg". Dat is gewoon genetisch zo bepaald.

Verschillende grote lidstaten, maar ook het Europees Parlement, hebben reeds aangegeven dat het Europees OM zich ook op andere strafrechtelijke terreinen zou moeten begeven. Welke garanties kan de minister geven dat we die kant niet opgaan? In theorie is daarvoor natuurlijk eerst algemene instemming van de lidstaten nodig, maar heel eenvoudig kunnen toch routes worden gevonden die ons hier verder in rommelen. We kennen de mores van de EU. Juist vanwege deze zorgen koestert de SGP stevige bedenkingen tegen het overdragen van Nederlandse soevereiniteit naar het Europese niveau op het terrein van fraudebestrijding. Soevereiniteitsoverdracht onder meer in die zin dat het Europees OM bevoegdheden voor opsporing kan overnemen van deelnemende lidstaten. En als dat gebeurt, wat zijn dan de praktische consequenties voor ondersteunend personeel en dergelijke? Worden die ook naar Europa gehaald? Komt hiermee de aanpak van landelijke en lokale problemen niet in de knel? Welke impact heeft dit?

Voorzitter. Het Europees OM moet zich bij uitstek richten op de bestrijding van EU-fraude die voor strafrechtelijke sanctionering in aanmerking komt. Op zichzelf natuurlijk een nobel streven, maar waar waarom via een Europees OM? Het strafrecht is bij uitnemendheid een nationale bevoegdheid. Opsporing en vervolging van delicten die onder het strafrecht vallen, zijn primair een verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten. Voorstanders van het Europees OM wijzen erop dat fraude niet alleen op nationaal of lokaal niveau plaatsvindt. Dat klopt, maar dat brengt mij bij een ander knelpunt. Het is zeker denkbaar dat personen of organisaties die zich bezighouden met EU-fraude, ook allerlei andere vormen van oplichting doen en vertakt zijn in de lokale samenleving. Dat geeft zomaar allerlei verwevenheid met andere onderzoeken door politie, fiscale autoriteiten et cetera. Dit is nu al op lokaal niveau erg lastig om op te lossen, laat staan dat er ook nog eens een internationaal onderzoek doorheen gaat lopen. We hebben het hier nu eenmaal over twee gescheiden wereldjes. Ik vrees het risico dat we ook hebben gelopen bij de invoering van de nationale politie. Het is heel goed dat er aandacht is voor nationale of internationale criminaliteit, maar dit gaat zomaar ten koste van capaciteit voor het opsporen van zogenoemd klein leed, dicht bij huis.

Ik teken hierbij aan dat juist op nationaal niveau de democratische controle ten aanzien van opsporing en vervolging geborgd is. Ons parlement heeft een belangrijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de vormgeving en opzet van ons opsporings- en vervolgingsbeleid. Maar hoe zit dat bij een Europees OM? Waar vindt hier eigenlijk de democratische controle plaats? Waar is dit geborgd? Wie is er uiteindelijk politiek verantwoordelijk?

Voorzitter. Daarnaast vraag ik de minister of het niet vooral de zuidelijke landen zijn die tekortschieten met de aanpak van fraude. Waarom dan een Europabrede aanpak van dit probleem? Laten we specifiek de falende landen aansporen, prikkelen en helpen om hun aanpak te verbeteren. Misschien kan ook het intrekken van subsidies daarbij aan de orde zijn als dat nodig is. In ieder geval moeten we voor nationale problemen geen Europese oplossingen uitrollen.

De heer Postema i (PvdA):

Hoe ziet de collega dit precies wanneer wij dit louter zouden richten op de Zuid-Europese landen? Wat zouden dan de criteria zijn om het ene land wel en het andere niet onder zo'n bewind te scharen?

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Mijn indruk is dat de tekortschietende aanpak van EU-fraude zich vooral concentreert in een aantal specifieke lidstaten. Dat vroeg ik ook aan de minister. Mijn oproep is simpelweg: lever daarvoor maatwerk en rol niet iets uit over de hele EU om die concrete, specifieke problemen in bepaalde landen op te pakken. Hoe dat precies moet? Ik noemde wat voorbeelden. Laten we ze aansporen, prikkelen, helpen om hun aanpak te verbeteren, maar geen Europabrede aanpak introduceren voor specifieke problemen.

De heer Postema (PvdA):

Ik stel deze vraag ook om van de heer Van Dijk te vernemen hoe die fraude dan zou moeten worden aangetoond, zodanig dat daar een procedure uit kan volgen. Is daar nou niet net die capaciteit voor nodig waarin we met een Europees Openbaar Ministerie voorzien?

De heer Diederik van Dijk (SGP):

In mijn beleving houden we de lidstaten primair zelf verantwoordelijk voor het aanpakken van dergelijke EU-fraude. Daar moeten we ze op aanspreken. Dat moeten we stimuleren. Daar moeten we geen capaciteitsprobleem van maken op Europees niveau wat mij betreft.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, meneer Postema.

De heer Postema (PvdA):

Veel dank daarvoor, voorzitter. Ik zie daar toch iets dubbels in. U bent het waarschijnlijk met ons en iedereen in deze Kamer eens dat die fraudebestrijding ontzettend belangrijk is. We constateren ook dat die in een aantal gevallen niet op orde is, overigens in best veel landen. Het begint er dan toch mee dat we de capaciteit met elkaar creëren om die fraude genoegzaam aan te tonen, zodat die kan worden aangepakt? Het is dan toch een redelijk verzoek om dat met elkaar aan te pakken, zeker als het EU-middelen betreft, die we met z'n allen hebben opgebracht?

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Helder, maar nogmaals, ik zou die verantwoordelijkheid primair op nationaal niveau willen leggen. Daarnaast denk ik dat wat u voorstaat, namelijk een effectieve aanpak van die problematiek, ook uitstekend kan via de weg van samenwerking. In mijn beleving heb je daar geen Europees OM voor nodig.

Even kijken. Ik heb in de beantwoording van de vraag van de heer Postema al wat gezegd over maatwerk, dus ik sla die alinea over en vraag vervolgens: is de minister het met de SGP eens dat er op het gebied van samenwerking tussen lidstaten inmiddels al best heel veel is bereikt? En als op dit moment vormen van fraude nog niet optimaal worden aangepakt door gebrekkige samenwerking of haperende informatie-uitwisseling tussen lidstaten, laten we daar dan op inzetten. Wat is daar trouwens precies op gebeurd in het achterliggende jaar? Dus wat de SGP betreft optimaliseren we eerst de samenwerking voordat we naar het nogal botte middel grijpen van de soevereiniteitsoverdracht op het gevoelige terrein van het strafrecht. En hoe problematisch is het eigenlijk als Nederland niet meedoet met het Europees OM? Nederland kan hoe dan ook toch loyaal samenwerken met het Europees OM, net zoals we nu ook samenwerken met OM's uit andere lidstaten? Het feit dat Nederland niet zou deelnemen aan het Europees OM betekent toch niet dat de aanpak van fraude belemmerd wordt? Erkent de minister dit? Ik zie uit naar zijn reactie.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik geef het woord aan mevrouw Strik.