Verslag van de vergadering van 3 april 2018 (2017/2018 nr. 25)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.42 uur
De heer Engels i (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik zie dat u heel blij bent dat ik er weer eens ben. Ik ook.
In het jongste debat over het EOM op 6 december 2016 heb ik namens mijn fractie aangegeven dat wij van oordeel zijn dat het EOM kan en zal bijdragen aan een effectievere gemeenschappelijke bestrijding van grensoverschrijdende EU-fraude, dat wil zeggen vormen van ernstige fraude met Europese gelden. De Kamer heeft in het debat van 2016 geen uitspraak gedaan over het al dan niet toetreden tot het EOM. Wel werd de minister opgeroepen actief deel te nemen aan de verdere onderhandelingen om de Nederlandse belangen te blijven vertegenwoordigen.
Intussen heeft het nieuwe kabinet aangegeven, in de komende maanden een besluit te willen nemen over het moment van toetreden van Nederland tot het EOM. Bij brief van 23 februari jongstleden heeft de minister de Kamer verzocht, conform een eerdere toezegging, alsnog een standpunt te bepalen. Voor dat doel heeft de minister uiteengezet via welke procedure en langs welke inhoudelijke lijnen de voorbereiding van de inrichting van het EOM verder zal gaan verlopen en wat de gevolgen zijn van de Nederlandse deelname ten aanzien van aan te passen wetgeving, benoemingen, huisvesting en de financiële implicaties. De voortgang daarvan is terug te lezen in het verslag van de JBZ-Raad van 8 en 9 maart jongstleden.
Voorzitter. Mijn fractie is er onverminderd van overtuigd dat de oprichting van het EOM zal bijdragen aan een effectievere strafrechtelijke bestrijding van grensoverschrijdende EU-fraude en daarmee verband houdende georganiseerde criminaliteit. Dat vraagt een intensieve samenwerking tussen de lidstaten. Wij zouden graag zien dat Nederland intussen actief blijft meepraten over de interne procedures bij het EOM, over de strategie van de instelling en over het vervolgingsbeleid.
Toegevoegde waarde zien wij ook voor een effectieve strafrechtelijke opsporing en vervolging in Nederland, zonder dat daarbij inbreuk zal worden gemaakt op de toepassing van het opportuniteitsbeginsel door het Nederlandse OM. Wij menen dat de belangen van Nederland op het punt van de bestrijding van fraude beter gediend zijn mét het EOM. Niet meedoen zou gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit en de resultaten van de nationale fraudebestrijding. Nederland zal het in bepaalde grensoverschrijdende situaties in de fraudebestrijding immers niet zonder de "rechtshulp" van deelnemende lidstaten kunnen stellen. Onze nationale autoriteiten zullen zich dan tot het EOM moeten wenden, omdat het EOM in de deelnemende lidstaten in de plaats zal zijn getreden van de nationale autoriteiten aldaar. Omgekeerd zal het EOM zich vanuit deze positie tot Nederland wenden voor het verlenen van rechtshulp in EU-fraudezaken. Ook het OM heeft vastgesteld dat niet meedoen aan het EOM een aantal kwetsbaarheden en onzekerheden oplevert op het punt van een harmonieuze samenwerking in de nationale aanpak van EU-fraude.
Voorzitter. De D66-fractie ondersteunt derhalve het voornemen van de regering om deel te nemen aan het EOM. Wij hebben er goede nota van genomen dat een uitbreiding van het beoogde mandaat, bijvoorbeeld met terrorismebestrijding, door de regering niet wordt overwogen, dat de financiële dekking zal worden gezocht in een herschikking van middelen op Europees niveau en dat Europol, Eurojust en OLAF hun eigen rol houden. Graag vraag ik de minister in hoeverre de beoogde start van het EOM eind 2020 op dit moment als realistisch kan worden aangemerkt.
Ik wacht de reactie van de minister met belangstelling af. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Engels. Ik geef het woord aan mevrouw Bikker.