Plenair Diederik van Dijk bij beleidsdebat over de staat van de rechtsstaat



Verslag van de vergadering van 22 mei 2018 (2017/2018 nr. 30)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.37 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Diederik van Dijk i (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Een roomse pastoor, een rechtschapen man, die geërgerd verzucht: "Dit is mijn rechtsstaat niet meer." Zijn kerk, in Tilburg, werd ontheiligd door de opname van een pornofilm. Uiteraard zonder toestemming. Pornoacteurs maakten obscene opnamen in onder meer het biechthokje. Niets aan te doen, zei het OM, en de minister deelde die conclusie, zo meldde hij ook de senaat. Volgens de letter van de wet wellicht correct, maar feitelijk te gek voor woorden. Zijn kerken dan vogelvrij? Is het echt gewoon legaal om zonder toestemming schunnige filmpjes te maken in gebouwen die voor gelovigen heilig zijn? En wat als dit in een moskee was gebeurd?

Tijdens de in dit gebouw gehouden deskundigenbijeenkomst zei mevrouw. Wiertz, president van de rechtbank in Brabant: "Er is alleen een rechtsstaat als mensen voelen dat zij daarvan gebruik kunnen maken." Is deze notie niet geschonden in de genoemde casus, zo vraag ik de minister. De minister stelt in zijn brief ter zake dat op gemeentelijk niveau aanvullende regelgeving mogelijk zou zijn. Dat is mooi. Is de minister bereid om zelf voortvarend in overleg te treden met gemeenten en dit actief te bevorderen?

Voorzitter. De Eerste Kamer heeft vaker met ministers van Justitie gesproken over de democratische rechtsstaat en over de toegang tot het recht. Ik denk aan de begrotingsbehandeling eind 2015 met minister Van der Steur. Toen kwam een vraag aan de orde die recent ook werd opgeworpen door een van de sprekers tijdens de deskundigenbijeenkomst die de Eerste Kamer rond dit thema heeft belegd. Die betreffende spreker was mevrouw Prins, voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Zij citeerde in haar bijdrage uit een WRR-rapport over de rechtsstaat: "Normen en waarden zijn niet self executing. Bij de rechtsstaat hoort een ethos, een ethos van vanzelfsprekende gedragingen en verwachtingen. Het onderhoud van de waarden van de rechtsstaat lijkt op het onderhouden van een vriendschap. Van tijd tot tijd moet ze bevestigd en hernieuwd worden. Bij verwaarlozing raken de belangrijkste waarden in het slop en blijven zij achter bij hetgeen wenselijk wordt geacht. Soms gaan ze geheel verloren."

Daarom de vraag wat nu die vooronderstellingen van onze democratische rechtsstaat zijn, het ethos daarvan. Wat schraagt die democratische rechtsstaat? Wat geeft haar inhoud? Dan hebben wij het niet allereerst over de hoogte van griffierechten, over het aantal rechtbanken of over gesubsidieerde rechtsbijstand, over zorgvuldige procedures of over representativiteit, hoe belangrijk allemaal ook. Dan gaat het over de vraag welke mensen die rechtsstaat vorm moeten geven. Hoe staan zij in het leven, met welke waarden, normen en idealen? Door welk moreel kompas laten zij zich leiden?

In onze huidige samenleving, met een stevige seculiere meerderheid en opkomende niet-christelijke religies zoals de islam, is dat wel een serieuze vraag. De huidige moraal in ons land is in nogal wat opzichten een negatieve moraal, in die zin het spiegelbeeld van de oorspronkelijke christelijke moraal. Restanten die herinneren aan het christelijk verleden zijn nogal eens vervangen door hun tegenpolen. Denk aan de bescherming van het leven, de bescherming van wat heilig is, het huwelijk, de seksuele moraal of de plaats van de zondag.

Zeker, wij kennen al heel lang de scheiding van Kerk en Staat. Maar die scheiding ging altijd wel gepaard met volle kerken. In die zin bleven de christelijke moraal en wetgeving in het publieke domein nauw met elkaar verweven. Dat is verdwenen. Het christelijk geloof is verdampt uit de sfeer van opvoeding, onderwijs, politiek en cultuur. Wat zijn daarvan de consequenties? Is onze democratische rechtsstaat denkbaar zonder christelijke moraal?

Volgens Thorbecke, om maar iemand te citeren, niet. "Het christendom heeft onze gansche maatschappij, al onze instellingen, het onderwijs, en onze omgang en beschaving doortrokken." En van Thorbecke is het natuurlijk maar een kleine stap naar de VVD. Ook de VVD heeft de betekenis van het christendom voor onze rechtsstaat nooit onder stoelen of banken gestoken. In artikel 3 van het beginselprogramma van de VVD uit 1959 — een poosje terug maar ook weer niet extreem lang geleden — staat het volgende: "De Partij is diep overtuigd, dat de grondslagen der Nederlandse beschaving wortelen in het christendom. Zij is ervan doordrongen, dat het bovenal de christelijke geest is, die ons volk de waarde en de vrijheid van de mens en zijn verantwoordelijkheid heeft doen beseffen en die het aanzien van ons volk in de wereld heeft bepaald. Zij acht het daarom een onafwijsbare eis, dat door versterking van deze geest zedelijke ontworteling en geestelijk nihilisme worden overwonnen. Zij geeft er zich daarbij ten volle rekenschap van, dat de zedekundige beginselen van het christendom worden aangehangen door zeer velen, die de christelijke godsdienst niet belijden." Voor alle duidelijkheid, dit is het VVD-beginselprogramma en niet de SGP van 100 jaar geleden.

Mevrouw Duthler i (VVD):

Ik zou meneer Van Dijk graag wijzen op de nieuwe beginselprogramma's die daarna het leven hebben gezien. Programma's van na 1959, waarin overigens nog wel steeds de christelijk-joodse traditie wordt genoemd, maar niet zo uitgebreid en ook niet in een vertaling van 1959. Na afloop van het debat deel ik die graag met hem.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik dank de geachte woordvoerder. Zo zie je maar dat niet elke vernieuwing een verbetering is.

Ik ga verder met mijn toespraak. Ik kan het niet helpen, maar ik zit toch nog eventjes bij de VVD. Ik mag die partij ook erg graag. Frits Bolkestein zei het zo: "We kunnen wel zeggen, hiep hoi, we zijn geen christenen meer. Maar houdt dat op de lange duur? Hoe staan we er over vijftig tot tachtig jaar voor?" Dat was Bolkestein en die scherpe vraag van Bolkestein: "hoe staan wij er zonder dit geloof over vijftig jaar voor?", wacht nog steeds op een inhoudelijk antwoord. De christelijk-normatieve principes hebben afgedaan, maar welke principes schragen nu dan onze democratische rechtsstaat? Welke morele code draagt onze democratie? Welke techniek heeft een seculier bestel eigenlijk om morele waarden en gedragsregels over te dragen zodat onze beschaving overeind blijft?

De heer Backer i (D66):

Ik zou collega Van Dijk toch graag wat moed willen inspreken door hem te wijzen op het bestaan van oude waarden die eigenlijk al voor het christendom bestonden en die veel van de moraliteit in de samenleving schragen. Ik denk dat als ik kijk naar de sociaal-liberale uitgangspunten van mijn eigen groepering die daar ook hun basis in vinden. Ook veel van de humanisten in Nederland hebben die basis. Dus de exclusiviteit die u nu claimt voor het juiste pad — ik begrijp dat heel goed vanuit uw achtergrond en de groepering die u vertegenwoordigt — gaat misschien iets te ver en de conclusie die eraan wordt verbonden, misschien ook.

Ik wil aan deze observatie een vraag koppelen die de heer Dercksen verrassend genoeg aan mij stelde. Zou dit nu ook betekenen dat voor de samenstelling van de rechterlijke macht een joods-christelijke traditie in uw ogen de voorwaarde zou moeten zijn?

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik dank de heer Bakker allereerst voor zijn bemoedigende opmerkingen en ook omdat D66 daar het nodige van wil bevorderen, maar dat terzijde.

De heer Backer sprak over een soort exclusieve claim die ik hier als het ware op zou willen leggen. Laat ik daarom echt beklemtonen dat ik zeker niet wil betogen dat als de christenen nu maar weer hier een meerderheid hebben of in de rechterlijke macht, wij als vanzelf een modelsamenleving, een modelrechtsstaat hebben. Dat is niet aan de orde. De vraag die ik wil opwerpen is in die zin helemaal geen originele vraag. Ook andere, niet-christelijke denkers hebben die opgeworpen; ik noemde al even Frits Bolkestein. Ik denk wel dat het christelijk geloof ontzettend vormend is geweest voor de invulling van onze rechtsstaat, de samenleving en de manier waarop wij met elkaar omgaan. De vraag is - nu dat toch in den brede is weggevallen in de samenleving - wat daarvoor in de plaats is gekomen en wat nu dan die morele code is. Daar maak ik mij inderdaad zorgen over en vandaar ook mijn vraag. Ik bedoel dit ook echt serieus als een vraag en ik ben blij met de interruptie. In hoeverre is onze democratische rechtsstaat denkbaar zonder die vooronderstellingen die wel altijd heel duidelijk gekleurd zijn door de christelijke traditie?

De heer Backer (D66):

Voorzitter. Ik bespeur geen antwoord op de vraag.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Uw laatste vraag, inderdaad, wat betekent dat nu voor de samenstelling van de rechterlijke macht et cetera. Dat vind ik best een heel lastige vraag. Hier geldt simpelweg in de eerste plaats dat een rechter moet opereren binnen de kaders van onze huidige democratische rechtsstaat en daarbij dus niet blijk mag geven van zijn eigen persoonlijke religieuze et cetera overtuigingen. Hier geldt: kwaliteit is leidend. De rechter legt ook een eed af op de Grondwet, de wetgeving en dergelijke. Zo moet hij opereren. Dus in die zin blijf ik ook graag ver weg van de religieuze, persoonlijke achtergronden van de rechters, ja.

Mevrouw Duthler (VVD):

Ik zou menen dat het beginsel van scheiding tussen kerk en staat leidend is. Deelt collega Van Dijk dat beginsel? Waarschijnlijk is dit een retorische vraag, maar ik stel hem toch.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Het is een goede vraag. Ik deel uiteraard ook het beginsel van de scheiding van kerk en staat. Ik zeg er in één adem wel achteraan dat in onze visie zowel de kerk als de staat pas werkelijk op haar plaats is als ze ook wil luisteren naar de Bijbel. Dat is mijn politieke overtuiging, die ik ook graag uitdraag. Maar tegelijkertijd inderdaad, de kerk heeft niks te zeggen over de staat en de staat mag zich niet bemoeien met de interne aangelegenheden van de kerk. Maar dat is ook niet precies het punt dat ik hier wil maken. Mijn punt gaat hier dus over de vooronderstellingen van de democratische rechtsstaat. Daar heb ik wat over proberen te zeggen.

Meer concreet, ik heb minister Van der Steur destijds gevraagd als verantwoordelijk bewindspersoon voor de relatie met de kerken om dit vraagstuk ook met de kerken door te spreken. Dat heeft hij toen royaal toegezegd en hij heeft er zelfs een serieus begin mee gemaakt. Hij heeft een kerkdienst van de gereformeerde gemeente in Gouda bijgewoond, daar ook de kerkenraad gesproken, de zondagsschool bezocht et cetera. Mijn concrete vraag aan de minister is of hij die toezegging van minister Van der Steur overneemt en ook met de kerken dit gesprek zou willen aangaan over de principes die onze democratische rechtsstaat schragen.

Voorzitter. Ik wil de vinger leggen bij twee hardnekkige zaken die eigenlijk niet zouden mogen voorkomen in onze rechtsstaat. Nederland kent een kleine Joodse minderheid. Een minderheid echter die geconfronteerd wordt met frequent antisemitisme. Joden zijn extreem oververtegenwoordigd als slachtoffers van discriminatie en voelen zich steeds minder thuis in ons land. "Een verstandige Jood heeft altijd zijn koffer klaarstaan", schrijft Leon de Winter ergens. Een onaanvaardbare werkelijkheid in onze rechtsstaat. In de Tweede Wereldoorlog moesten Joden een ster dragen; nu moeten ze bijna hun keppeltje thuislaten.

Diversiteit is vandaag erg in de mode. Zie bijvoorbeeld de regenboogvlaggen bij gemeentehuizen. Is het niet hoog tijd voor een jaarlijkse "Strijd tegen antisemitisme-vlag" bij gemeentehuizen? Wil de minister dit overleggen met gemeenten?

Misdrijven tegen Joodse doelen moeten ondubbelzinnig veroordeeld worden op hun antisemitische karakter. Is het dan geen misser van de eerste orde dat een Arabische vluchteling die een koosjer Amsterdams restaurant aanvalt, wordt behandeld als een eenvoudige vandaal? We spreken hier over geïmporteerde haat en daartegen zou onze rechtsstaat zich krachtig moeten wapenen.

Nu zal hier ongetwijfeld door het OM veel aandacht aan worden geschonken, maar wordt dit voldoende zichtbaar? En gaat daar ook voldoende afschrikwekkende werking van uit?

Hetzelfde geldt de bedreiging van politici. We zijn eraan gewend geraakt dat politici zoals Geert Wilders aan de overkant vrijwel permanent worden bedreigd en beledigd. Ook hier geloof ik graag dat het OM er bovenop zit. Maar wat zien we daarvan? Kan dat niet anders en beter? Waarom worden bijvoorbeeld van tijd tot tijd niet een aantal van deze zaken bijeengeveegd en behandeld in één grote strafzaak, omgeven met de nodige PR? Ik noem dit een showproces, maar dan natuurlijk niet een showproces in de zin van een nepproces, maar een groots proces met de camera's erop om te showen dat we dit soort frequent voorkomende overtredingen en misdrijven op geen enkele wijze tolereren in onze rechtsstaat.

De heer Dercksen i (PVV):

Ik ben tot nu toe heel blij met de bijdrage van de heer Van Dijk. Dat mag ook wel eens gezegd worden. Nu zegt hij dat hij de indruk heeft dat het Openbaar Ministerie er bovenop zit daar waar het die aanslag op dat koosjere restaurant in Amsterdam betrof. Waar leidt hij dat uit af?

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dat leid ik vooral hieruit af dat ik eerlijk gezegd geen aanleiding heb om te stellen dat het OM dit soort dingen als bagatellen beschouwt. Ik weet, uw stelling is inderdaad: ze gaan er te makkelijk overheen. Zo ver ben ik simpelweg niet. Ik geloof dat niet. Ik heb eigenlijk toch nog heel veel vertrouwen in zowel onze rechters maar ook in het Openbaar Ministerie dat ze dit soort zaken naar eer en geweten aanpakken.

De heer Dercksen (PVV):

Nou heb ik me niet tot in detail verdiept in deze zaak maar volgens mij is het zo dat het OM al een aantal stappen heeft genomen waardoor deze man alleen maar als vandaal veroordeeld kan worden en niet voor wat het veel meer was. Dus hoezeer ze er bovenop zitten, daar durf ik toch wel mijn twijfels bij te zetten. Misschien kunnen we die vraag doorgeleiden naar de minister.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dank u wel, mijnheer Dercksen. Ik begon mijn blok daar ook mee richting de minister: de vraag of het geen misser van de eerste orde is et cetera dat iemand wordt behandeld als een eenvoudige vandaal. Dus ik heb de vraag bij de minister neergelegd en — zo kennen we hem — ik reken ook op een helder antwoord.

Ik had het dus over het bijeenvegen van strafzaken om daarmee te tonen dat we antisemitisme niet accepteren en snoeihard aanpakken, om ook te laten zien dat bedreiging van politici nimmer ongestraft kan gebeuren. Kortom, mijn vraag is: wat zijn de mogelijkheden om van strafzaken een helder en afschrikwekkend statement te maken?

Tot slot. Al meer dan een jaar geleden sprak deze Kamer met de minister over intrekking van het Nederlanderschap van terroristen. Toen heeft deze Kamer ook een motie aanvaard, de motie op stuk nr. 34356 H, waarin het kabinet is opgeroepen om te komen met alternatieven voor de tamelijk bizarre constructie dat de minister ambtshalve zijn eigen intrekkingsbesluit moet gaan aanvechten, zelfs als dat tegen de zin van betrokkene is.

De Kamer heeft hierover naar mijn weten nimmer meer iets gehoord. Hoe is deze motie uitgevoerd?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik geef het woord aan mevrouw Baay.