Plenair Baay-Timmerman bij beleidsdebat over de staat van de rechtsstaat



Verslag van de vergadering van 22 mei 2018 (2017/2018 nr. 30)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.53 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):

Voorzitter. Vandaag staat de staat van de rechtsstaat centraal. Over de definitie van de rechtsstaat is weinig discussie maar over de staat waarin de Nederlandse rechtsstaat verkeert des te meer.

Ik herhaal het tijdens de deskundigenbijeenkomst van 6 februari 2018 door Mevrouw Wiertz-Wezenbeek aangehaalde citaat van rechtswetenschapper Witteveen, zojuist ook al voorgedragen door collega Strik: "Een rechtsstaat is geen rustig bezit, geen huis waarin wij onbezorgd kunnen gaan slapen." Dit is zo treffend weergegeven omdat het aansluit bij de talloze veranderingen binnen onze samenleving maar ook daarbuiten, waardoor velen vrezen dat de Nederlandse rechtsstaat onder druk komt te staan als wij daaraan niet de noodzakelijke aandacht en zorg blijven besteden.

Voorzitter. In de eerste plaats richt ik mij op de positie van de rechtspraak met daaraan gekoppeld de positie van de burger in de rechtsstaat. Vanaf 2010 moest de rechtspraak bezuinigen, onder andere door invoering van outputfinancering, wat inhield dat het beschikbaar gestelde budget afhangt van de geleverde prestaties. Al snel bleken de uitgangspunten van de outputfinancering niet realistisch; de vastgestelde tijd per juridische handeling voor rechters bleek veel te weinig.

Gevolg was dat de werkdruk op de rechtspraak enorm toenam, wat de kwaliteit van uitspraken niet ten goede kwam. Digitaal juridisch procederen werd ingevoerd onder de projectnaam KEI, wat staat voor Kwaliteit En Innovatie, om zo efficiënter en goedkoper te kunnen werken. KEI moest voor vier verschillende rechtsgebieden de werkprocessen en procedures sterk vereenvoudigen, uniformeren en het gehele werkproces digitaliseren.

Maar deze digitalisering stond niet op zichzelf. De Raad voor de rechtspraak ondernam iets waar in het verleden al vaak tegen is gewaarschuwd, namelijk een combinatie van een ingrijpende automatisering gekoppeld aan een diepgaande reorganisatie.

De oorspronkelijke begroting van het KEI-project was 7 miljoen euro, maar het project KEI kostte tot nu toe al 200 miljoen. Met KEI had de rechtspraak jaarlijks 270 miljoen willen besparen maar voor 2018 staat slechts een besparing van 7 miljoen in de begroting. Dit levert dus maar een fractie op van hetgeen werd beoogd.

Volgens de NRC d.d. 13 april jongstleden met de kop "Nu geen extra geld digitalisering rechtspraak" vindt de minister voor Rechtsbescherming het onverantwoord op de nu voorgestane wijze door te gaan. Maar is de minister, zo vraag ik hem, wel bereid om extra budget beschikbaar te stellen voor kleinere digitaliseringprojecten wanneer aan de door hem genoemde voorwaarden is voldaan?

Naast het project KEI werd de reorganisatie HGK ingevoerd (herziening gerechtelijke kaart) hetgeen inhield dat het aantal van negentien arrondissementsparketten werd teruggebracht tot tien arrondissementsparketten. De onvoldoende budgetten voor HGK en KEI drukten dusdanig op het totale budget dat veel te weinig geld overbleef voor de daadwerkelijke rechtspraak.

Wat hebben deze ontwikkelingen betekend voor de burgers? Is toegang tot het recht voor iedereen die dat nodig heeft nog voldoende geborgd? Betekent de vermindering van het aantal arrondissementsparketten ook een fysieke belemmering voor de kwetsbare burger om zijn of haar recht te halen? Zorgt verdere digitalisering van procederen niet voor nog meer onbegrip bij de burger? We hebben een groep van 2,5 miljoen laaggeletterden in Nederland en ook grote groepen ouderen die niet gewend zijn om met computers om te gaan. Voor hen vormt deze digitalisering een nog grotere drempel om hun recht te halen, zo blijkt uit de praktijk. Het oorspronkelijke doel om via digitalisering te komen tot eenvoudiger toegang tot de rechter blijkt illusionair. Voor de burger is het niet makkelijker en veroorzaakt het veelal een tegengesteld effect van hetgeen ermee werd beoogd.

De bezuinigingen van de afgelopen jaren op het systeem van gefinancierde rechtsbijstand eisen hun tol. In het rapport van Herman van der Meer, president van het gerechtshof Amsterdam, getiteld Andere Tijden komt helder naar voren dat de sociale advocaten veel meer werk hebben aan zaken dan waarvoor ze betaald krijgen. Het gevolg is leegloop uit de sociale advocatuur. De NRC schreef op 17 mei jongsleden: "Kabinet onderschat diepte van de crisis in de rechtshulp". Onze fractie vraagt aan de minister hoe hij denkt deze crisis op te lossen.

Bovendien bewerkstelligt het huidige systeem als het ware een tweedeling tussen bevolkingsgroepen, tussen mensen die daarop aanspraak kunnen maken en mensen die net boven de grens zitten om daarvoor nog in aanmerking te komen. Voor deze laatste groep zijn de hoge griffierechten en advocaatkosten vaak reden om af te zien van de gang naar de rechter. Hierbij gaat het veelal om mensen die werken in het midden- en kleinbedrijf maar ook de steeds groter wordende groep zzp'ers kan zich financieel geen procedures veroorloven. Zij moeten noodgedwongen de inbreuk op hun rechten accepteren. Dit is uiteraard een zeer onwenselijke ontwikkeling want het vertrouwen van burgers in de rechtsstaat is essentieel om deze naar behoren te kunnen laten functioneren.

Wanneer de rechtspraak niet meer kan voldoen aan de door de burgers gestelde eis om toegankelijke, snelle en betaalbare rechtspraak te leveren ontstaat de mogelijkheid dat derden, meestal commerciële instellingen, in het ontstane gat springen. Dat gebeurt nu al. Wat te denken van e-Court? Het gevaar bestaat dat zogenaamde pseudo- of parallelrechtspraak gaat ontstaan met alle onwenselijke consequenties van dien. Het is immers onduidelijk wie exact achter deze uitspraken zitten, van enige transparantie is geen sprake. Is het de intentie van de minister dat deze ontwikkeling van pseudo-rechtspraak zich verder uitbreidt? Zo ja, vindt de minister dit geen ondermijning van de beginselen van de rechtsstaat? Zo nee, wat gaat de minister tegen de ontwikkelingen rond e-Court ondernemen?

Mevrouw Westerveld, hoogleraar sociaal verzekeringsrecht aan de UvA, gaf in haar bijdrage op 6 februari aan dat digitalisering van de rechtspraak moet, maar dat de visie van het ministerie niet wordt herkend door degenen die daaraan uitvoering moeten geven. Zij stelt voor om een denktank op te starten met professionals vanuit de rechtspraak en mensen vanuit de ICT die tezamen een format maken voor de wijze waarop rechtspraak efficiënter kan. Hoe staat de minister tegenover dit voorstel en herkent hij zich in haar kritiek? Een andere veel gehoorde klacht was dat er tot op heden onvoldoende wordt nagedacht over de vraag of nieuwe wetgeving ook goed te digitaliseren is.

De heren Van Tongeren, algemeen deken, en Sterk, vicevoorzitter Raad voor de rechtspraak wezen tijdens de deskundigenbijeenkomst nadrukkelijk op het feit dat bij nieuwe wetgeving vaak niet wordt nagedacht over het kader waarbinnen die wordt geplaatst, of deze wetgeving nodig is, of daarvoor voldoende financiering wordt vrijgemaakt en of de organisatie die de wet moet toepassen daartoe ook voldoende is geëquipeerd. Bij het vaststellen van het budget door het ministerie wordt geen of onvoldoende rekening gehouden met implementatie van nieuwe wetgeving van latere datum. Een voorbeeld hiervan is de versterkte positie van een slachtoffer in het strafprocesrecht. Het toekennen van spreekrecht betekent dat meer tijd op de zitting moet worden vrijgemaakt en dat kost dus meer geld. Letterlijk zei mr. Van Tongeren: "Wetgeving wordt gereedgemaakt en geschreven zonder dat er wordt gekeken of de onderliggende organisatie het wel aankan en wat de uitwerking daarvan in de praktijk is". Bij dat laatste werd gedoeld op of iets uitvoerbaar is, maar ook of het te digitaliseren is. Graag hoort mijn fractie van de minister wat hij gaat doen met deze kritiek en hoe hij denkt over de toepasbaarheid van digitalisering in toekomstige wetgeving.

Vanuit de Raad voor de rechtspraak wordt herhaaldelijk betoogd dat dringend behoefte is aan een budget voor innovatie om de razendsnelle veranderingen te kunnen blijven volgen zowel voor sociale innovatie als voor technologische vernieuwingen. De raad waarschuwt al langer voor financiële tekorten. Al een aantal jaar vraagt de raad om een structureel extra budget van 50 miljoen euro. Dat geld is nodig om de kwaliteit en toegankelijkheid van de rechtspraak te kunnen waarborgen. Is de minister voor Rechtsbescherming bereid om in de Voorjaarsnota aan dit verzoek te voldoen?

Op de wereldindex voor de rechtsstatelijkheid, the Rule of Law Index — hier al eerder aangehaald — staat Nederland op de vijfde plaats en die moeten we behouden zo niet verbeteren. Wanneer de minister voor Rechtsbescherming niet van plan is om extra geld beschikbaar te stellen zou dit gezien de nu al bestaande tekorten desastreus kunnen uitpakken voor de rechtspraak. Als burgers geen goede bijstand kunnen krijgen en afzien van juridische vertegenwoordiging vanwege te hoge kosten bestaat de kans dat zij zich zullen gaan afzetten tegen de rechtsstaat omdat zij hiervan vervreemd raken. Dat moet te allen tijde voorkomen worden.

Het huis van de rechtspraak moet blijvend worden onderhouden en dat kost nu eenmaal geld. Maar hoe rijmt zich dat met de volgende uitlating van een woordvoerder van het ministerie aangehaald in de NRC van 16 mei jongstleden? "De minister gaat de huidige financiële kaders niet aanpassen. Na de zomer komt hij met een stevig richtinggevend perspectief op herziening van stelsel van rechtsbijstand. Welke richting dat precies op gaat is, is nog onduidelijk". 50PLUS wil graag dat de minister nu al een tipje van de sluier oplicht en aangeeft hoe deze herziening eruit gaat zien. Immers, de zomer nadert met rasse schreden.

Wij kijken met belangstelling uit naar de beantwoording van de gestelde vragen.

Mevrouw Duthler i (VVD):

Ik heb met heel veel belangstelling naar de bijdrage van mevrouw Baay geluisterd. Ze heeft onder andere zorgen geuit over de toegankelijkheid van de rechtspraak, juist voor mensen die niet in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Ik hoor u vragen stellen over de reactie van de minister op de rapporten van onder meer Van der Meer, maar welke oplossing ziet de 50PLUS-fractie voor juist de groep die niet in aanmerking komt voor die gefinancierde rechtsbijstand, wel de toegang zoekt tot die rechtspraak, maar vanwege de hoge kosten dat vaak laat zitten?

Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):

Voorzitter. Dat zou kunnen bestaan uit bijvoorbeeld een verlaging van griffierechten. Dat zou ook kunnen zijn de toegankelijkheid, waarvoor gepleit is in de deskundigenbijeenkomst, om het recht wat dichter bij de burger te brengen door middel van bijvoorbeeld de spreekuurrechters. Daar is de heer Lennaerts een groot voorstander van. Ik verwijs naar België, waar men hiermee goede resultaten heeft bereikt, waardoor de toegankelijkheid van het recht voor deze groep veel toegankelijker kan worden.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Baay.

Ik geef het woord aan mevrouw Vlietstra.