Plenair Köhler bij behandeling Modernisering Huurcommissie en introductie verhuurderbijdrage



Verslag van de vergadering van 29 mei 2018 (2017/2018 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.52 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Köhler i (SP):

Dank u wel, voorzitter. De modernisering van de werkwijze van de Huurcommissie bevat enkele punten waar de SP-fractie positief over is, zoals de wettelijke verankering van het experiment met bemiddeling door de Huurcommissie, waardoor ingewikkelder complete procedures kunnen worden voorkomen.

Maar op andere punten schiet de uitbreiding van de taken van de Huurcommissie volgens mijn fractie tekort. Dat betreft in de eerste plaats de voorgenomen uitbreiding van het werkterrein naar de geliberaliseerde huursector. Daar kan de Huurcommissie in de toekomst alleen adviezen geven en dan nog alleen als huurder en verhuurder daar samen om vragen. De minister motiveert dat met de stelling dat de geliberaliseerde sector anders te veel op de gereguleerde sector gaat lijken. Dat lijkt ons een denkfout, want de gereguleerde sector, de sociale sector, onderscheidt zich door het gegeven dat de maximumhuren gereguleerd zijn. En het feit dat de Huurcommissie op verzoek van huurders ook uitspraken kan doen over geschillen in de sector met vrije huren kan doen, zorgt er niet voor dat daar ook de huren gereguleerd gaan worden. Graag vernemen we van de minister een meer steekhoudend argument waarom huurders in de geliberaliseerde sector het recht onthouden wordt een geschil met hun huisbaas aan de Huurcommissie voor te leggen. Of, bij gebreke hiervan, of de minister de wet op dit punt alsnog wil verbeteren.

Ook het feit dat de minister het tot nu toe afwijst dat de Huurcommissie kan uitspreken dat de verhuurder onderhoud aan de woning moet laten uitvoeren, vinden we een gemiste kans. De huurder wordt daarvoor naar de rechter of naar de gemeente verwezen. Maar dat dat moeilijk begaanbare wegen zijn, en daardoor geen goede alternatieven, weet de minister toch ook wel, zo vraag ik haar.

De minister wijst tot nu toe ook af dat de termijn waarop een huurder kan laten toetsen of zijn aanvangshuur niet ten onrechte hoger is dan de maximale gereguleerde huur, langer dan zes maanden wordt. Het gaat bijvoorbeeld om een woning die volgens het woningwaarderingsstelsel maximaal €600 per maand mag kosten, maar die in werkelijkheid voor €1.000 wordt verhuurd. De minister motiveert dat met de stelling dat een langere termijn een te grote inbreuk op de contractvrijheid zou betekenen. De SP-fractie kan deze redenering niet volgen. Het gaat in dit soort gevallen immers niet om de afweging of een huurwoning tot de sociale of tot de vrije sector zou moeten behoren, maar om een woning die in strijd met de wet voor een veel te hoge huur wordt verhuurd, een woning die volgens de wet in de sociale sector thuishoort. Voor ons hoeft de termijn waarop deze te hoge huur kan worden teruggedraaid, niet beperkt te worden. Het mag in ieder geval niet zo zijn dat een huurcontract, ook al is dat in vrijheid tussen huurder en verhuurder tot stand gekomen, met een huur in strijd met de wet, al na zes maanden wordt gelegaliseerd, omdat het nog niet is aangevochten. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. In het wetsvoorstel wordt ook geregeld dat het werk van de Huurcommissie voortaan voor ongeveer de helft wordt betaald door de verhuurders in de sociale sector met meer dan 50 woningen. Dat zijn dus doorgaans de woningcorporaties. Omdat die geen winst mogen maken, kunnen deze kosten alleen worden afgewenteld op de huurders. Dat komt weer boven op de hoge kosten van de verhuurderheffing, waar de huurders ook voor opdraaien. De SP-fractie is hier geen voorstander van.

De minister stelt ter verdediging van dit voorstel dat het ook in andere branches gebruikelijk is dat de bedrijven de kosten van geschillencommissies betalen. Maar volgens ons gaat die vergelijking niet op, omdat in die gevallen deze kosten niet vanzelf op de klanten verhaald worden en dat dit in de sociale huursector wel het geval zal zijn.

Voorzitter. Ten slotte wil ik enkele opmerkingen maken over de zogenoemde middenhuren. Bij het schriftelijk overleg over dit wetsvoorstel is, al dan niet gekoppeld aan het werkterrein van de Huurcommissie, van verschillende kanten de problematiek van de in steeds meer stedelijke regio's sterk stijgende huren in de vrije sector aan de orde gesteld. Door deze stijging dreigen de op veel plaatsen toch al schaarse woningen met een huur tussen de grofweg €700 en €1.000 per maand, het zogenoemde middensegment, naar het nog duurdere segment te worden getild. In de grote steden is op dit moment een woning van meer dan 60 m2 niet meer onder de €1.000 per maand te huren. In Amsterdam geldt dat zelfs voor een woning van meer dan 40 m2. Eerst is de sociale sector gesloten voor gezinnen met meer dan een laag inkomen. Nu is op veel plaatsen zowel de koopsector als de vrije huursector ook niet meer voor deze gezinnen bereikbaar. Huiseigenaren maken op grote schaal gebruik van de schaarste aan woningen door de huren in de vrije sector op te jagen en daardoor megawinsten binnen te halen. Met als bijkomend nadeel dat beleggers mensen die een huis willen kopen gemakkelijk kunnen overbieden door de exorbitante huren die ze kunnen vragen.

De voorzitter van de zogenaamde Samenwerkingstafel middenhuur, Rob van Gijzel, heeft voorgesteld om in schaarstegebieden tijdelijk ook voor dit deel van de huurwoningen het woningwaarderingsstelsel toe te passen en daarmee de huurhoogte te beperken. Ik heb begrepen dat de minister geen voorstander van deze maatregel is. Kan zij uitleggen waarom niet?

De minister is wel genegen, zo heb ik begrepen, om te komen tot tijdelijk lokaal maatwerk om huren van woningen in het middensegment te begrenzen. Kan zij aangeven waar zij dan aan denkt en op welke termijn er voorstellen van de regering te verwachten zijn om dit urgente probleem aan te pakken?

Mijn fractie ziet uit naar de reactie van de minister op onze opmerkingen en vragen.

De voorzitter:

Dank u wel.

Het woord is aan mevrouw Vlietstra.