Plenair Köhler bij behandeling Modernisering Huurcommissie en introductie verhuurderbijdrage



Verslag van de vergadering van 29 mei 2018 (2017/2018 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.45 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Köhler i (SP):

Voorzitter. Ik wil op vijf punten nog heel kort ingaan. Alle vijf punten gaan over vragen die wij al hebben gesteld, maar waarop wij het antwoord van de minister teleurstellend vinden. Eigenlijk heeft zij op elk punt in heel duidelijke termen het antwoord herhaald dat zij ook al in het schriftelijk overleg heeft gegeven, en dat wij toen ook al niet bevredigend vonden.

Over het niet uitbreiden van het werkterrein van de Huurcommissie, althans in zijn volle omvang, naar de geliberaliseerde sector, hoor ik alleen maar ontwijkende antwoorden. Laat ik het nog één keer vanuit een andere kant aanvliegen. Als het waar is dat ook de verhuurders in de vrije sector zo genegen te zijn om af te spreken dat hun huurders wel eenzijdig naar de Huurcommissie kunnen gaan, wat hebben zij er dan op tegen als wij dat nu wettelijk regelen? Ik snap dat niet. Ik snap niet waarom de minister zo persisteert in de houding dat vooral de geliberaliseerde huursector niet onder deze geschillencommissie zou kunnen vallen.

Dan over de zesmaandstermijn. De minister heeft niet geantwoord op mijn vraag waarom, als het in strijd met de wet is dat men een veel hogere huur vraagt dan is toegestaan volgens het woningwaarderingssysteem, die onwettige toestand na zes maanden wordt gelegaliseerd. Waarom zou het niet langer mogelijk zijn om die te hoge huur terug te draaien, al of niet met terugwerkende kracht? De minister voegt als argument toe dat er op termijn ook zekerheid moet zijn voor de verhuurder. Eigenlijk zegt de minister: je moet die onwettig hoge huur wel snel aanvechten, want anders geeft dat onvoldoende zekerheid aan de verhuurder dat hij zijn veel te hoge huur niet blijvend kan vangen. Het kan toch niet waar zijn dat de minister dit echt meent?

Over de klachten over het onderhoud worden wij het gewoon niet eens. Het is jammer dat de geschillencommissie, die de minister bij wet ook nog wil verheffen tot wettelijke geschillencommissie, geen uitspraak mag doen over de meest voorkomende klachten. Uitspraken over de relatie tussen de huur en het onderhoud leiden — dat is een ervaringsfeit — onvoldoende tot herstel van achterstallig onderhoud. In sommige gevallen wel, maar in veel gevallen ook niet.

Dan de bijdrage aan de Huurcommissie. De minister zegt nu nog wat openlijker dan in de schriftelijke beantwoording dat de grens van 50 woningen voor de verhuurder — vanaf dat moment moet die een bijdrage leveren — gemakkelijk is, want dat geldt ook voor de verhuurderheffing. Bij de verhuurderheffing waren wij er ook op tegen dat de kleine verhuurders werden vrijgesteld. Nu is dat opgetrokken en nu gaat het de norm worden, maar ook nu worden de kleine verhuurders vrijgesteld. Dat is toch een beetje in strijd met het gegeven dat de heer Schouwenaar zojuist inbracht, namelijk dat op dit moment van de behandelde geschillen bij de Huurcommissie maar 36% afkomstig is van de corporaties. 36% van de klachten komt dus uit die hoek. Die moeten dadelijk de Huurcommissie gaan betalen, nou ja, voor 95%, vanwege de regeling voor verhuurders die meer dan 50 woningen exploiteren, maar dat vinden wij niet rechtvaardig. Het moet de ene of de andere kant op. Of de andere verhuurders moeten ook gaan bijdragen, en dan moet de wet worden veranderd, of de minister geeft aan dat dit technisch zo'n grote opgave is dat dit niet loont, maar dan moeten wij terug naar de oude situatie dat het uit de algemene middelen komt. De huidige onrechtvaardigheid heeft de minister onvoldoende gemotiveerd naar de mening van mijn fractie om die te kunnen accepteren.

Ten slotte iets over de begrenzing van de middenhuren. Zoals de minister terecht aangaf, is dit een andere kwestie dan de vraag of ook de vrije sector onder de Huurcommissie moet gaan vallen. Dat is een andere vraag, namelijk de vraag of er voor de middenhuren, dat deel van de vrije sector, ook normen moeten komen om de maximale huren daar eventueel vast te leggen. Daarop zegt de minister nu nog duidelijker dat zij dat in het algemeen niet wil doen, maar als er een verzoek komt vanuit de gemeente na overleg of in overleg — dat heb ik niet goed verstaan — met betrokken partijen, zij kan overwegen om dat mogelijk te maken; ik neem aan wettelijk mogelijk te maken. Dat "in overleg met betrokken partijen" verontrust mij een beetje, kijkend naar de verhuurders met woningen in de vrije sector. Neem bijvoorbeeld Amsterdam. Als daar een woning van €800 vrijkomt, dan gaat die nu voor €1.200 of €1.400 de markt op.

De voorzitter:

Denkt u aan uw tijd?

De heer Köhler (SP):

Dit is mijn laatste opmerking. Het is logisch dat de verhuurders dat doen. Ze zouden een slechte exploitatie voeren als zij dat niet deden. Zij gaan niet met de gemeente afspreken dat ze dat niet meer doen. De verhuurders stemmen daar dus zeker niet mee in als de gemeente dat verzoekt. Hoe denkt de minister daarmee om te gaan? Gaat zij binnen een paar maanden regelen dat gemeenten die verzoeken kunnen indienen en komt daarover dan nog een aanvullende bepaling in het wetsvoorstel middenhuren dat wij nog dit jaar kunnen verwachten? Of is dit meer een algemeenheid die heel erg op de lange baan wordt geschoven? Daar zijn wij het dan niet mee eens, gezien de urgentie van het probleem.

De voorzitter:

Dank.

Ik geef het woord aan mevrouw Vlietstra.