Plenair Lintmeijer bij behandeling Gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding



Verslag van de vergadering van 12 juni 2018 (2017/2018 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.36 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Anderhalf jaar nadat de Tweede Kamer het wetsvoorstel aanvaardde dat een gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding regelt, spreken we hierover in de Eerste Kamer. Het vorige kabinet en dit kabinet hebben bepaald geen haast gemaakt met de beantwoording van de schriftelijke vragen uit deze Kamer. Eigenlijk is dat ook niet zo gek, want dit wetsvoorstel geeft een beperkte oplossing voor een beperkt gedefinieerd vraagstuk, een probleem, zegt de Raad van State, dat ook heel goed zonder wetgeving kan worden opgelost. Laten we niet doen alsof dit wetsvoorstel gaat over bromfietsers en motorrijders met een gesloten helm, schaatsers of fietsers met een wollen bivakmuts of Aziatische toeristen met een mondkapje dat tot ver over de neus reikt. Dit wetsvoorstel gaat over een paar honderd vrouwen in Nederland die op school, in de bus, in het stadhuis of in het ziekenhuis vanwege hun religieuze achtergrond het gezicht goeddeels bedekken. Die groep is niet groot, maar het kabinet vindt dat er botsende belangen in het geding zijn en dat met name individuele vrijheden en grondrechten botsen. Tot op zekere hoogte kan mijn fractie nog wel in die redenering meegaan, niet vanwege het dragen van bepaalde kleding, maar wel omdat we te maken hebben met een onderliggend breder emancipatievraagstuk, dat andere oplossingen vergt dan kledingregels.

Eigenlijk is mijn fractie verbijsterd dat een kabinet dat bestaat uit twee liberale partijen, die de persoonlijke vrijheid van mensen koesteren, en twee christelijke partijen, die staan voor de vrijheid van religie, dit onbeduidende maar in zijn symboliek stigmatiserend stukje wetgeving van de plank hebben gehaald. In plaats daarvan had dit kabinet ook een echt debat aan kunnen gaan over de waarden die we koesteren en het zoeken naar balans om mogelijk botsende overtuigingen bij elkaar te brengen. Daarover straks meer.

Het kabinet wil een jarenlange maatschappelijke en politieke discussie over gezichtsbedekkende kleding beslechten. Wat de fractie van GroenLinks betreft is het de vraag of de noodzaak om dat met het voorliggende wetsvoorstel te doen, urgent en onvermijdelijk is. Benzinestations en ook banken en notarissen hebben het probleem van de integraalhelm en de bivakmuts — en de banken de verplichte identificatie bij financiële transacties — al lang opgelost met eigen huisregels. De reikwijdte van dit wetsvoorstel strekt zich dan ook niet uit tot deze sectoren. Het gaat wel over onderwijsinstellingen, overheden, ov-bedrijven en de zorg, sectoren die ook in overgrote meerderheid hebben aangegeven dat ze het vraagstuk van lastige communicatie door gezichtsbedekkende kleding prima zelf kunnen handelen. Is er dan wel voldoende grondslag om met deze wetgeving te komen, vragen wij met de Raad van State de minister. Hoeveel groter is het probleem in deze sectoren ten opzichte van de al genoemde banken en benzinestations?

Desgevraagd door mijn fractie kon de minister geen voorbeelden noemen van onwerkbare situaties door het dragen van een nikab of boerka. Met spreken over botsende belangen en maatschappelijke discussies worden dan wel erg grote woorden gebruikt, die meer van symbolische aard zijn dan dat zij over een feitelijk groot knelpunt in de praktijk gaan. Mocht dit kabinet al de behoefte hebben ferme besluiten te nemen over jarenlange maatschappelijke discussies, laat het dan nog eens kijken naar het slappe besluit afgelopen week over het oudejaarsvuurwerk. Dat is een discussie over veiligheid en ongemak die miljoenen Nederlanders — en hun huisdieren; dat heb ik hier voor de Partij voor de Dieren staan, maar die is er niet — aangaat en niet in het hele land slechts een paar honderd vrouwen.

Voorzitter. Het kabinet heeft op vragen daarover van mijn fractie uitvoerig uiteengezet dat het wetsvoorstel zijns inziens voldoet aan grondrechten. Voor de omvang van de toelichting zeggen wij dank, maar de conclusies delen wij niet. Zo zegt het kabinet in de memorie van antwoord dat grondrechten kunnen worden beperkt door de wet. Dat is natuurlijk zo, maar dan moeten de restricties die de wet oplegt, wel een zware legitimatie hebben en voldoende proportioneel zijn. De overwegingen die aan dit wetsvoorstel ten grondslag liggen, vormen voor mijn fractie een onvoldoende rechtvaardiging voor die beperking. Zijn de legitieme doelen die beperkingen rechtvaardigen, zoals de publieke veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen nu werkelijk in het geding als een kleine groep vrouwen die krap twee duizendste procent van de bevolking uitmaakt, met een boerka of nikab in de bus stapt? Wat de fractie van GroenLinks betreft is hierbij de proportionaliteit volledig uit het oog verloren.

Het kabinet heeft getoetst of er sprake kan zijn van indirecte discriminatie van islamitische vrouwen. Daarbij is onder meer gekeken naar de Grondwet, het EVRM, het IVBPR en de Algemene wet gelijke behandeling. Het kabinet meent een objectieve rechtvaardiging voor dit wetsvoorstel te vinden in het belang van onderlinge communicatie en in het kunnen waarborgen van een kwalitatief verantwoorde dienstverlening en veilige omgeving. Dat zou misschien zo zijn als de betreffende sectoren zouden aangeven dat ze zich geen raad weten met het handjevol vrouwen dat een boerka of nikab draagt. Maar zoals gezegd hebben vrijwel alle sectoren aangegeven het vraagstuk prima zelf op te kunnen lossen. En als er daadwerkelijk sprake zou zijn van onveiligheid en gebrekkige dienstverlening door de boerka, waarom kiest het kabinet dan voor wetgeving die maar een paar sectoren raakt? Zou het dan niet over de volle breedte van het maatschappelijk leven moeten gaan? Voor alle duidelijkheid: ik pleit daar niet voor, maar dat zou dan wel een consequente redenering zijn. Graag een reactie van de minister.

Ook in de uitvoering levert dit wetsvoorstel de nodige vragen op. Mevrouw Nooren heeft daar op het terrein van de zorg al het nodige over gezegd. Ik voeg een paar vragen toe. Moet een buschauffeur die iemand met een nikab bij de halte ziet staan, dan straks maar doorrijden of de betreffende persoon in laten stappen en dan de politie bellen om te handhaven? De politie handhaaft immers, niet het ov-bedrijf. Als een boerkadraagster in het wijkcentrum eerst naar het loket van de Wmo en vervolgens naar dat van de wijkvereniging gaat, geldt er dan onder hetzelfde dak een ander regime? En waar moet een moeder die een kind naar school brengt, de boerka afdoen? In de klas, bij de voordeur, op het schoolplein of al op de stoep als de voordeur aan de openbare weg ligt? En ziet de minister het echt gebeuren dat de school dan de politie gaat bellen om te zorgen dat de boerka daadwerkelijk afgaat? Misschien kan de minister toch nog eens precies aangeven waar de grens in dit soort gevallen ligt en hoe de minister de handhaving wil regelen.

Voorzitter. Is er dan helemaal niks aan de hand? Ja, dat wel. Ook leden van mijn fractie worden geenszins opgetogen van het feit dat vrouwen zich in de publieke ruimte verbergen achter een boerka of nikab. Ook ons geeft het soms een ongemakkelijk gevoel, maar om andere redenen. Het dragen van gezichtsbedekkende kleding kan een uiting zijn van diep doorvoelde eigen religieuze overtuiging, maar kan ook een onvrijwillig opgelegd ritueel zijn, dat voortkomt uit de ongelijke positie van vrouwen. Waarschijnlijk komen allebei de situaties of misschien iets ertussenin voor. Wij weten het niet, net zo min als het kabinet aangeeft niet te weten of een boerka- en nikabverbod vrouwen uit hun isolement haalt of juist nog meer thuis achter de voordeur houdt en onttrekt aan het openbare leven, met als gevolg niet naar de dokter durven voor jezelf of je kinderen.

Eigen keuze of sociale dwang? Overtuiging of voorschrift waaraan je niet kunt ontsnappen? Goed voor de zelfstandigheid van vrouwen of juist een belemmering? Wellicht alles tegelijk. Waarschijnlijk allemaal voorkomend. En daarmee raken we wat mijn fractie betreft aan de kern van een emancipatievraagstuk: hoe zorgen we dat met name vrouwen die door specifieke religieuze regels worden beperkt, zich kunnen emanciperen en hun eigen keuzes kunnen maken in de manier waarop zij aan onze open samenleving deelnemen? We hebben het dan eigenlijk over doelstelling 5 van de duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN waaraan Nederland zich heeft verbonden: gelijkheid van vrouwen en mannen. Die gelijkheid projecteren we graag op andere landen, maar ook Nederland heeft hierin nog het een en ander te doen, getuige onze relatieve achteruitgang in de SDG-rankings op onder andere het terrein van gendergelijkheid.

Religieuze achtergronden spelen daarin een rol. Zowel in specifieke delen van de islam als in specifieke christelijke groeperingen zijn er overtuigingen die vrouwen beperken in hun sociale en maatschappelijke leven. Dat vindt mijn fractie ongewenst. Wij verdedigen de vrijheid van religie, maar komen ook op voor het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen en mannen, zoals dat hoort bij een open, liberale samenleving.

Daar zit een spanningsveld. Waar het een, de vrijheid van religie, het ander, de vrije keuze om je eigen leven te leiden, beperkt, moeten we het debat aangaan en moeten we er met een brede inzet voor zorgen dat mensen niet tegen hun wil thuis worden gehouden of zich moeten onttrekken aan delen van het openbare leven. Als het kabinet het daarmee eens is, maar dat lezen we niet in de onderbouwing van dit wetsvoorstel, dan staan wij graag vooraan om te zorgen dat de vrijheid van religie en emancipatie elkaar niet in de weg staan. Een stukje symbolische wetgeving en een overheid die bepaalt hoe je je kleedt, helpen daarbij niet. Kabinet, coalitie, pak de handschoen op en laten we het hebben over waar het echt om gaat: de vrijheid van mensen om hun eigen keuzes te maken en de steun die zij verdienen om dat mogelijk te maken.

Voorzitter, om het laatste concreet te maken: helaas heeft het kabinet geen impact assesment naar de mogelijk averechtse effecten van dit wetsvoorstel en de mogelijk remmende werking op de emancipatie van vrouwen gehouden. Is de minister alsnog bereid een goede evaluatie met een scherpe doelstelling te organiseren, die zich met name richt op de vraag of vrouwen meer aan het openbare leven gaan deelnemen of zich juist daarvan gaan afzonderen? En is het kabinet bereid deze Kamer daar na twee jaar over te rapporteren en zo nodig met aanvullende emancipatiebevorderende maatregelen te komen? Dan weten we in elk geval dat vrouwen niet ongewild bij de bushalte blijven staan, hun kind niet meer naar school gaan brengen of de huisarts niet meer durven te bezoeken. Graag een reactie!

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Lintmeijer. Ik geef het woord aan de heer Schouwenaar.