Verslag van de vergadering van 12 juni 2018 (2017/2018 nr. 33)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.08 uur
De heer Ten Hoeve i (OSF):
Voorzitter, dank u wel. Het wetsvoorstel discrimineert natuurlijk niet, want het gaat over alle gezichtsbedekkende kleding. Het controversiële eraan is vooral dat het betrekking heeft op het dragen van een nikab of boerka. Het beperkt de in ons land in het algemeen geldende vrijheid van eigen kledingkeuze. Daarmee raakt het ook aan het grondrecht van de vrijheid van godsdienst en eventueel ook de vrijheid van meningsuiting, die in de Grondwet en in een aantal internationale verdragen gewaarborgd zijn. Geen enkel recht is absoluut. Zelfs deze grondrechten kunnen beperkt worden door de wet, maar voor beperkende wetgeving moet wel een goede reden zijn en de beperking van rechten moet dan ook proportioneel zijn ten opzichte van de te beschermen belangen.
De regering motiveert de inbreuk op de grondrechten met het argument dat gezichtsbedekkende kleding ten koste gaat van de onderlinge communicatie en daardoor van verantwoorde dienstverlening en de veiligheid. Dat is, als ik de regering goed begrijp, niet overal even belangrijk. Het heeft niet overal al te ingrijpende gevolgen, maar blijkbaar heeft het dat wel in onderwijsinstellingen, in het openbaar vervoer, in overheidsinstellingen en in zorginstellingen en dus wordt daar het dragen van, concreet, de nikab of boerka verboden.
Zo'n maatregel is controversieel. Al die instellingen mochten zelf al maatregelen nemen, maar deden dat niet altijd. Het te bestrijden probleem is klein, want er zijn maar heel weinig vrouwen die een nikab of boerka dragen, en de vrijheid van godsdienst, inclusief de vrijheid om de verplichtingen daaruit na leven, is een groot goed. Bovendien richt de maatregel zich tegen vrouwen die toch al in de Nederlandse maatschappij gemarginaliseerd zijn, verplicht of vrijwillig, en dit kan betekenen dat ze nog meer van ook zinvolle contacten zullen afzien. Zeker in het onderwijs kan dat nadelig uitpakken, zowel als het gaat om het zelf volgen van onderwijs als om het contact met de school van de kinderen. In de zorg werkt dat op dezelfde manier. De Raad van State komt dan ook tot de conclusie dat er nauwelijks een probleem wordt opgelost en er wel nadelen ontstaan.
Toch lijkt mij dit alles, van pro en contra, niet het hele verhaal. Natuurlijk geeft een bijna volledig bedekt gezicht onherkenbaarheid en dus geeft dat het risico dat er iemand met andere bedoelingen zit dan verondersteld mag worden. En natuurlijk kan zo'n bijna volledige bedekking de noodzakelijke communicatie verstoren, alhoewel dat meestal in de praktijk ook door het slecht beheersen van het Nederlands zal komen. Maar wat daarbij dan de concrete ontmoeting in de praktijk kan bepalen, is het feit dat deze uitzonderlijke dracht ons vreemd is, zo vreemd dat het bij veel mensen een onbehaaglijk gevoel geeft. En dat is natuurlijk inderdaad de communicatie belemmerend en dat geeft op zich geen onveiligheid, maar wel een gevoel van onveiligheid of onzekerheid.
Tijdens de Republiek kenden wij schuilkerken en een verbod op katholieke processies. Dat processieverbod is tot 1983 een in de Grondwet erkend recht van plaatselijke overheden geweest, alhoewel het niet vaak meer werd toegepast. De achtergrond ervan was natuurlijk dat een te uitbundige beleving van het katholicisme in de protestants gedomineerde delen van het land tot onrust, ja zelfs tot angst voor de macht van Rome zou kunnen leiden. Wij hebben dus sinds de tijd van de Republiek wel eigenlijk altijd vrijheid van overtuiging gehad, maar zeker niet altijd vrijheid van godsdienstige uitingen. Dat hoeven wij niet goed te praten, maar de conclusie moet nu misschien toch zijn dat wij nu aankijken tegen een godsdienstbeleving die ons nog veel vreemder is dan toen de katholieke processies, want die kwamen toch ook nog uit het westerse christendom. En deze conclusie geldt eigenlijk ook, en precies zo, voor verreweg de meeste moslims voor wie dit ook een vorm is die ze zelf nooit gekend hebben en die hun erg vreemd is.
Het wetsvoorstel geeft een beperkte invulling aan het verbod van gezichtsbedekkende kleding en het laat dus veel ruimte voor het tonen van deze vorm van de islam in de Nederlandse maatschappij. Dat is terecht. Wij hebben geleerd dat wij mensen niet moeten willen beperken in de beleving van hun religie, behalve wanneer er goede redenen zijn om het toch te doen. Beperkte communicatie en het gevoel van onveiligheid zijn redenen voor een wel wat willekeurig, maar vrij beperkt verbod. Dat lijkt mij verdedigbaar, maar niet alleen vanwege die min of meer beredeneerbare gevolgen. Het lijkt mij ook verdedigbaar omdat een dergelijk beperkt en voor de betreffende sectoren helder en hanteerbaar verbod toch ook aangeeft dat wij weliswaar iedereen zo veel mogelijk vrij willen laten, maar dat deze uiting van godsdienstige overtuiging ons zo vreemd is dat wij ons daar ongemakkelijk bij voelen.
Deze wet, met zijn bescheiden effecten, zal in de praktijk niet heel veel veranderen. Ik stel mij voor dat er heel vaak ook bij overtreding gedoogd zal worden. Ik zal dat niet propageren, maar toch. Maar deze wet, die een uniformering oplegt die nuttig kan zijn, maar die uiteindelijk een heel beperkt materieel effect zal hebben, geeft toch ook als boodschap dat deze vorm van de islam in onze maatschappij eigenlijk niet past, omdat hij daar ontregelend werkt. Daarmee kom ik misschien wel dicht bij het "symbool" van de heer Rombouts. Ik heb er wel vrede mee dat wij, zonder veel beperkingen op te leggen, met deze wet ook die boodschap proberen af te geven.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ten Hoeve.
Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.