Verslag van de vergadering van 3 juli 2018 (2017/2018 nr. 36)
Aanvang: 10.20 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Intrekking van de Wet raadgevend referendum (34854).
De voorzitter:
Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 34854 Intrekking van de Wet raadgevend referendum. Ik heet de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Van Hattem.
De heer Van Hattem i (PVV):
Voorzitter. Een ernstige devaluatie van onze democratie. Dat constateerde niet alleen een appel in 1966, maar dat is ook wat dit voorstel tot intrekking van het raadgevend referendum acuut teweeg brengt. Nota bene een D66-minister mag een klein stukje verworven directe democratie de nek omdraaien en offeren op het altaar van de machtspolitiek. Een beetje zoals Abraham zijn zoon Izaäk moest offeren, offert D66 het raadgevend referendum in een beproeving aan getrouwheid. En dan niet aan de hogere macht maar aan de machtselite en het daarmee verbonden regeringspluche. Het is af te wachten of, net als bij Abraham, een reddende engel hen van deze misstap zal weerhouden. Het is immers niet alleen het offeren van een politiek piketpaaltje maar bovenal het onze burgers een instrument uit handen nemen, zonder enig gelijkwaardig alternatief.
Voorzitter. Bij de behandeling in 2014 in deze Kamer van de invoering van de Wet raadgevend referendum benoemde de fractievoorzitter van D66, de heer Thom de Graaf, juist expliciet het belang van het referendum als instrument in handen van burgers. "Ik wil wel dat het instrument aan burgers wordt gegeven, ik vind het zelfs van cruciaal belang." En: "Uit mijn betoog kunt u opmaken dat mijn fractie een principiële keuze maakt voor het referendum als een door de burgers te hanteren recht om over een door de regering en Staten-Generaal voorgenomen wetsbesluit een oordeel uit te spreken en dat voornemen eventueel te verwerpen. Een correctierecht dus dat niet in de plaats komt van de representatieve democratie, maar daar een aanvulling op is." Toen was het van cruciaal belang voor D66 om burgers dit correctierecht te geven, maar nu opeens niet meer. Wat blijft er over van deze principiële keuze van D66? Voor de PVV, voor ons, staat deze principiële keuze wél als een paal boven water. Het referendum is en blijft een noodzakelijke aanvulling op de representatieve democratie. Het referendum biedt juist de mogelijkheid om het verkozen bestuur extra binding te geven met hun kiezers om hun ideeën scherp te houden en waar nodig bij te sturen. Een overduidelijke meerwaarde voor onze democratie.
Ook stelde de heer De Graaf in 2014 aan de VVD-woordvoerder, mevrouw Huijbregts-Schiedon, de volgende vraag: "Nu zij zo principieel het referendum afwijst als stok achter de deur of als aanvullend instrument van de bevolking, vraag ik haar of zij wel andere voorstellen heeft waar wij verder over kunnen praten." Diezelfde vraag kunnen we nu ook stellen aan D66 en haar minister: welk gelijkwaardig alternatief blijft er over voor de bevolking? Dat maakt dit wetsvoorstel ook zo abject. Het schaft een referenduminstrument per direct af, zonder dat er een alternatief voorhanden is, zonder dat de bevolking zich zelf erover kan uitspreken in een referendum over die afschaffing. Er is geen noodzaak tot afschaffing, laat staan een valide onderbouwing. De enige onderbouwing van de regering is dat het raadgevend referendum leidt tot teleurstelling onder de kiezers. Een drogredenering van de bovenste plank. Niet het referendum als instrument leidt tot teleurstelling maar de wijze waarop de regering met referendumuitslagen omgaat. De regering kán ervoor kiezen om een referendumuitslag naast zich neer te leggen en een wet toch in te voeren. Dat is inherent aan het raadgevende, adviserende karakter van deze referendumvorm. Het probleem is dat de regering geen verantwoordelijkheid durft te nemen voor die keuze. Het is aan de kiezer om bij de Tweede Kamerverkiezingen een regering te beoordelen op haar daden. Daar hoort ook het nemen van verantwoordelijkheid bij een referendumuitslag bij. Als de regering vindt dat het noodzakelijk is om een referendumuitslag niet op te volgen, moet zij die keuze openlijk durven uit te leggen, zich publiekelijk durven te verantwoorden. De kiezer kan dat meewegen in het stemhokje en dat appreciëren of afstraffen.
Zo hoort onze democratie te werken. Maar deze regering durft geen verantwoordelijkheid te nemen voor haar keuzes. Als zij ervoor kiest een uitslag te negeren en een wet toch in te voeren, zoekt zij de uitvlucht in inlegvelletjes, geitenpaadjes of een paar nietszeggende beleidsregels, waarmee het resultaat per saldo hetzelfde blijft. Juist zulk soort laf vluchtgedrag voor de kiezer — nota bene: vluchtgedrag voor de kiezer — zorgt voor teleurstelling, niet het referendum an sich. Het is niet de kiezer die teleurgesteld is in het referendum maar de regering. Die is teleurgesteld over de referendumuitslag. Het is de regering die teleurstelt door geen verantwoording te durven nemen voor haar keuzes. Uit opinieonderzoeken blijkt ook dat maar liefst 59% van de kiezers het geen juist besluit vindt om het raadgevend referendum in te trekken. Slechts 28% zou de intrekking steunen. Door het raadgevend referendum nu in te trekken werkt de regering teleurstelling alleen maar verder in de hand.
Een volgende drogreden van de regering is dat het raadgevend referendum de opmaat zou vormen voor een correctief bindend referendum. Dat blijkt nergens concreet uit. Beide voorstellen zijn destijds naast elkaar ingediend, waarbij het raadgevend referendum bedoeld was als zelfstandig instrument. De minister verwijst als onderbouwing naar de horizonbepaling van de Wet raadgevend referendum: "doordat deze wet geen ruimte laat dat de verschillende referenduminstrumenten naast elkaar bestaan." De horizonbepaling is destijds niet opgenomen om een volgende stap te kunnen zetten naar een bindend referendum, maar als randvoorwaarde om te voorkomen dat, indien een bindend correctief referendum ooit wordt ingevoerd, beide stelsels naast elkaar zouden bestaan — zonder dat daar een doelcriterium in zat als "opmaat". De functionele noodzaak tot intrekking ontbreekt daarmee op dit moment.
Sterker nog, als deze regering de staatscommissie parlementair stelsel serieus neemt, zou zij nu zeker niet moeten overgaan tot intrekking van het raadgevend referendum. Het is deze staatscommissie die in haar tussenrapport juist het bindend correctief referendum overweegt en zich bovendien positief uitlaat over referenda in zijn algemeenheid. De zogenaamde volgende stap is daarmee toch weer expliciet in beeld. Of is deze staatscommissie alleen maar een show voor de bühne, waar de regering uiteindelijk toch geen daadwerkelijk gevolg aan gaat geven? Is de minister bereid om nu al een reactie te geven op deze bevindingen uit het tussenrapport, in plaats van hierover te zwijgen totdat het eindrapport verschijnt? Waarom reageert de minister in de schriftelijke beantwoording dan wel met punten uit het tussenrapport die inpasbaar zijn in haar argumentatie voor de intrekking van het raadgevend referendum en op andere punten niet? Hoe kan ze dit cherrypickinggedrag verantwoorden?
Bovendien verwijst de minister in haar antwoord op onze schriftelijke vraag over de signaalfunctie van het raadgevend correctief referendum naar het nog uit te brengen eindverslag van de staatscommissie. De minister kan dus nu nog geen gelijkwaardig alternatief noemen voor deze signaalfunctie — we moeten de bevindingen van de staatscommissie maar afwachten — maar ondertussen trekt ze wel met stoom en kokend water deze wet in. Dat is de verkeerde volgorde der dingen, voorzitter. Geen oude schoenen weggooien voor je nieuwe hebt. Daarbij zijn deze raadgevendreferendumschoenen eigenlijk nog zo goed als nieuw, amper nog gebruikt. Dus nogmaals de vraag aan de minister welk gelijkwaardig alternatief zij binnen het
bestaande stelsel kan noemen om deze signaalfunctie invulling te geven.
Ook de intrekking met terugwerkende kracht na publicatie in het Staatsblad blijft een buitenproportionele en onnodige maatregel. Het zou een nieuw referendum over de intrekking moeten voorkomen, maar een nieuw referendum staat uiteindelijk intrekking niet blijvend in de weg, aangezien de uitslag altijd een adviserend karakter heeft. Desalniettemin geldt hier dat het essentiële punt is dat de regering geen verantwoording durft af te leggen als zij iets mocht besluiten wat tegen een meerderheid van de kiezers in zou gaan. Een disproportionele maatregel nemen — inbreken in het eigen huis, zoals een van de deskundigen het noemde — om mogelijke reputatieschade te voorkomen bij een referendum over de intrekking van het referendum. Daarvoor kan en mag wetgeving nooit bedoeld zijn.
Ook loopt er nog een rechtszaak van de stichting Meer Democratie tegen deze wijze van intrekking. Een provisionele voorziening wordt morgen 4 juli gewezen en het vonnis volgt op 1 augustus aanstaande. Door voor die tijd al intrekking van deze wet te bekrachtigen, kan een staatsrechtelijk vacuüm ontstaan met mogelijk onomkeerbare gevolgen. Wat als Meer Democratie in haar gelijk wordt gesteld? Welke gevolgen heeft dit dan voor de reeds ingeroepen terugwerkende kracht van dit wetsvoorstel? Wat betekent dit voor de referendabiliteit van wetten die in de tussentijd zijn aangenomen? Derhalve is het beter om nu het zekere voor het onzekere te nemen en in het beste geval deze intrekkingswet überhaupt niet aan te nemen, maar mocht dit onverhoopt toch gebeuren, dan in ieder geval niet in werking te laten treden totdat in deze zaak het vonnis is gewezen. Daarom dient de PVV twee moties in. Een motie met het verzoek om de stemming over dit wetsvoorstel uit te stellen totdat de rechter op deze vordering heeft beslist. Voor het geval de Kamer dit verzoek niet wil inwilligen, dienen wij een tweede motie in met het verzoek aan de regering om de bekrachtiging en publicatie in het Staatsblad uit te stellen totdat de rechter op de vordering heeft beslist. Zorgvuldigheid dient voorop te staan.
De voorzitter:
Door de leden Van Hattem, Ton van Kesteren, Van der Sluijs en Dercksen wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat artikel VI van voorliggend wetsvoorstel stelt: "Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met het tijdstip van de bekrachtiging van het voorstel van deze wet.";
overwegende dat de intrekking van het raadgevend referendum en het terugwerkend karakter van de intrekkingswet inzet zijn van een gerechtelijke procedure;
overwegende dat indien de vordering door de rechter wordt toegewezen, dit consequenties heeft voor de inwerkingtreding en referendabiliteit van zowel voorliggende intrekkingswet als andere nadien aangenomen wetten;
roept de regering op, indien voorliggende intrekkingswet wordt aangenomen, om bekrachtiging en publicatie in het Staatsblad uit te stellen totdat de rechter op de vordering heeft beslist,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter H (34854).
De voorzitter:
Door de leden Van Hattem, Ton van Kesteren, Van der Sluijs en Dercksen wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat artikel VI van voorliggend wetsvoorstel stelt: "Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met het tijdstip van de bekrachtiging van het voorstel van deze wet.";
overwegende dat de intrekking van het raadgevend referendum en het terugwerkend karakter van de intrekkingswet inzet zijn van een gerechtelijke procedure;
overwegende dat indien de vordering door de rechter wordt toegewezen, dit consequenties heeft voor de inwerkingtreding en referendabiliteit van zowel voorliggende intrekkingswet als andere nadien aangenomen wetten;
verzoekt uitstel van stemming over het wetsvoorstel totdat de rechter op de vordering heeft beslist,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter I (34854).
De heer Van Hattem (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Voor de goede volgordelijkheid der dingen: de laatst voorgelezen motie zou als eerste aan de orde moeten komen.
Voorzitter. Om terug te komen op wat hier vandaag op het spel staat: het referendum. De PVV ziet dit als een noodzakelijk instrument voor onze burgers om zich te kunnen uitspreken over politiek maatschappelijke ontwikkelingen, om invloed te kunnen uitoefenen naast de vertegenwoordigende democratie. Bij voorkeur in een bindende variant, maar evengoed dient de raadgevende variant hetzelfde doel. Het huidige instrument is nu tweemaal benut en lijkt zich ook goed te sturen. Als de bevolking onvoldoende behoefte heeft aan een referendum, blijven ook de noodzakelijke handtekeningen achterwege. Het blijft daarom buitengewoon jammer en beschamend om dit instrument nu al overboord te zetten. De democratische betrokkenheid wordt daarmee aan haar basis in de samenleving onttrokken door dit kabinet.
Voorzitter. Ik citeer nogmaals: "De grote partijen van Nederland zouden zich moeten schamen hoe weinig zij zich bekommeren om de bodem van hun bestaansrecht. Het politieke systeem is bij uitstek archaïsch en regentesk, vertragend en onnavolgbaar voor kiezers. De premier wordt in de boezem van zijn eigen partij aangewezen op een manier die in het Kremlin van vroeger niet zou hebben misstaan. En kiezers worden nog steeds afgehouden van een rechtstreeks mandaat aan de macht, omdat dat niet in de Hollandse cultuur zou passen." Aldus toenmalig D66-leider De Graaf in 2001, die binnenkort op soortgelijke wijze als onderkoning in de Raad van State wordt benoemd en die vandaag kan beslissen over het kleine stukje rechtstreekse democratie dat de Nederlandse kiezer via het raadgevend referendum heeft.
Het citaat vervolgt: "De afgelopen jaren heeft D66 in en buiten de regering moeten opboksen tegen het afwerend gedraai van de meeste andere partijen om tenminste een beetje vernieuwing te krijgen. Aan die binnenkant van de macht, trekken we vastberaden draadjes los van de gevestigde orde. Zoals het referendum dat na twintig jaar wrikken eindelijk wordt ingevoerd. Het is maar een kleine ingreep, maar met grote gevolgen als het burgers bewust maakt van hun eigen stem die de vanzelfsprekendheid van politieke macht kan doorbreken." Aldus Thom de Graaf in het 35-jarig jubileumboek van D66 uit 2001.
Voorzitter. Kiest D66 er vandaag voor om dat kleine beetje vernieuwing weer los te laten of wil zij zelf alleen nog maar aan het draadje van de gevestigde orde zitten? Zijn al die jaren wrikken voor het referendum, voor het bewustzijn van de eigen stem van de burgers tevergeefs geweest, enkel en alleen om zelf deel uit te maken van die vanzelfsprekendheid van de politieke macht?
Of waren de woorden van de heer De Graaf toen al holle woorden? Het was immers D66 onder zijn leiding dat in 1999 weer als bijna vanzelfsprekend terugkeerde naar de politieke macht in het kabinet-Paars II nadat in deze zaal door de tegenstem van VVD-senator Hans Wiegel het correctief bindend referendum was weggestemd. Ook na deze Nacht van Wiegel bleek het referendum voor D66 uiteindelijk al geen hard punt meer. Of zouden zij vandaag toch eens bereid zijn de stem te zijn die hun minister van dit offer weerhoudt? Zullen zij zich, net als Wiegel destijds, niet laten binden aan de coalitieafspraak, maar zelfstandig een afweging maken en een "tegen" durven uit te spreken? Of tellen alleen het pluche en het compromis van het poldermodel en de bestuurselite?
Voor de PVV is het in ieder geval duidelijk: wij kiezen principieel voor behoud van het referendum, ook voor dit raadgevend referendum. Daarom zal de PVV tegen deze intrekkingswet stemmen.
Voorzitter, tot zover in eerste termijn.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Hattem.
Ik geeft het woord aan de heer Nagel.
De heer Nagel i (50PLUS):
Voorzitter. In West-Europa zal Nederland naast België het enige land zijn, als het aan deze regering ligt, dat geen enkel nationaal referendum kent. In West-Europa is Nederland nu al het enige land dat geen gekozen burgemeester kent. Wereldwijd kent men in alle varianten referenda. Terwijl de Nederlandse kiezers in alle toonaarden laten weten meer democratie te willen en het tussenrapport van de staatscommissie parlementair stelsel het referendum aanbeveelt, roept deze regering, gesteund door de arrogantie van de macht van één stem meerderheid, zichzelf uit tot een "volwaardige parlementaire democratie". Laten we zeggen hoe het is: de genoemde feiten maken Nederland op democratisch gebied tot een achterlijk land.
In de Eerste Kamer gaat het vandaag om een zeer belangrijke wet: de intrekking van het raadgevend referendum. Alom kijkt men met hooggespannen verwachtingen naar de handel en behandelwijze van de chambre de réflexion. De aanloop naar vandaag was weinig stijlvol. Afgelopen vrijdag kregen wij aan het eind van de middag een uitgebreid antwoord van de regering op nadere vragen. Om dit te bestuderen, eventueel nog eens een deskundige te raadplegen, een verantwoord betoog voor vandaag te maken en mogelijk fractieoverleg was een tijd gegund van niet meer dan één werkdag. Terwijl er geen enkel spoedeisend belang was om het wetsvoorstel vandaag te behandelen. Sterker nog: liefst zes fracties drongen tijdens de commissievergadering aan op behandeling op een later tijdstip en wezen erop dat het een gebruik is in de senaat als een dergelijke grote minderheid dat vraagt, hiermee rekening wordt gehouden. Het is typerend dat de D66-commissievoorzitter, wijzend naar de meerderheid in de Kamer, toch deze behandeling vandaag wilde doorzetten. De Eerste Kamer degradeert zichzelf als Kamer van bezinning.
Een van de kernpunten vandaag is of het raadgevend of correctief bindend referendum los van elkaar kunnen bestaan of dat ze onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. In het buitenland heeft men daar geen problemen mee, maar deze regering ziet beide referendavormen onlosmakelijk met elkaar gebonden. Met andere woorden: het is beide of geen van beide. Een raadgevend referendum kan in de visie van de regering niet zelfstandig bestaan, de regering ziet dat in elkaars verlengde. Nog vreemder is het dat een klein stukje inspraak van de kiezers wordt afgepakt zonder dat er iets tegenover staat, of dat er niet eerst gepoogd wordt de bestaande wetgeving te verbeteren. Met een argumentatie die bijna niet te volgen is, wijst de regering erop dat een raadgevend referendum bij aanname verwachtingen wekt die niet waargemaakt worden en dat hierdoor burgers zich teleurgesteld moeten voelen. Maar uit de cijfers van het Nationaal Kiezersonderzoek bij verkiezingen in 2017 blijkt dat, anders dan de regering stelt, het hier om een minderheid — 38% — gaat die vindt dat een regering de uitslag altijd moet overnemen. Daarentegen blijkt dat een grote meerderheid voor handhaving van het raadgevend referendum is. Het is de omgekeerde wereld dat deze regering wel een minderheidsopvatting overneemt maar een meerderheidsopvatting negeert. En daarmee vooral de lager opgeleiden, die toch al weinig of geen vertrouwen in de Haagse politiek hebben, opnieuw zeer ernstig teleurstelt. Beseft de minister hoe ernstig dit is?
In dit verband wijst de 50PLUS-fractie naar het rapport "Tussenstand" van de commissie parlementair stelsel, bladzijde 13: "Het bestuur kan uiteraard niet tegemoetkomen aan alle (soms tegenstijdige) verwachtingen in de samenleving. Teleurstelling van de kiezer is dus in zekere zin onvermijdelijk. Voor het vertrouwen in het politieke en parlementaire stelsel is het daarom van belang dat de burger ook op andere manieren dan de stembus wordt betrokken bij zaken van algemeen belang. Op nationaal niveau kan men leren van de vele vormen waarmee op lokaal niveau ervaring is opgedaan. Het algemeen belang vereist dan wel dat die vormen zo inclusief mogelijk zijn en bij voorbeeld niet alleen voor hoger opgeleiden aantrekkelijk zijn". Dat zegt het rapport. De brede basis van onze democratie ligt in de maatschappelijke democratie. Kan de minister hiermee instemmen en hoe wordt dit dan in de praktijk vertaald?
Een stukje democratie afnemen zonder iets ertegenover te stellen. Stel dat we bij de uitkering van de bijstand ontevreden zouden zijn over de wijze van uitvoering of de hoogte van de uitkering. Dan zou niemand toch op het idee komen de bijstand af te schaffen zonder dat er iets voor in de plaats zou komen? Dan zou men de wetgeving toch eerst gaan aanpassen? Waarom gebeurt dat in dit geval dan niet, wil de 50PLUS-fractie van de minister weten.
In de nadere memorie van antwoord stelt de minister: wij zijn voor het afschaffen van het raadgevend referendum, dus is het consistent om over de wet die dit afschaft geen mogelijkheid te bieden een referendum te houden. Premier Rutte zei het op de persconferentie na de ministerraad van 1 december 2017 nog duidelijker: "Wij zijn tegen referenda, dan is het gek om dit wetsvoorstel referendabel te maken". Getuigt dit niet opnieuw van een grote arrogantie om bij voorbaat alle opvattingen van de kiezers aan de laars te lappen?
Is de minister het met 50PLUS eens dat volstrekt voorbijgegaan wordt aan het feit dat de huidige wetgeving telt en dat die bepaalt dat er onder bepaalde condities raadgevende referenda mogelijk zijn. Dus zo lang de wet geldt, dient die toch gehandhaafd te blijven?
In 1968 was de DDR het laatste land dat het referendum heeft afgeschaft. De minister moet wel een groot bewonderaar zijn van de Duitse dichter Heinrich Heine, die ooit voorspelde dat in Nederland alles 50 jaar later gebeurt, om nu in 2018 op haar naam te schrijven dat ook in West-Europa het referendum 50 jaar later afgeschaft gaat worden. En tegelijkertijd geeft de regering hoog op over onze parlementaire democratie, die nadrukkelijk als volwaardig wordt aangeprezen. Ik sprak laatst een parlementariër uit een Oost-Europees land, die me vroeg: Jullie staatshoofd, wordt die gekozen? Nee, en hebben jullie wel landelijke referenda? Nee, maar kiezen jullie wel je burgemeester? Nee dus, maar jullie geven wel hoog op over jullie volwaardige democratie? Ik heb me uiteraard stevig verweerd en ons land verdedigd door te wijzen op het feit dat we in Amsterdam ook zonder de bevolking te raadplegen wel aan een burgemeester zijn gekomen en dat we een staatscommissie hebben die aanbevelingen mag doen en verzwegen dat nu al blijkt dat ze niet uitgevoerd gaan worden. Maar diep in mijn hart kan ik me voorstellen dat objectieve buitenstaanders een groot vraagteken zetten bij de door ons zo hoog aangeprezen volwaardige parlementaire democratie, ook wetende dat in ons parlement met één stem meerderheid besluiten worden genomen die de bevolking al 50 jaar lang niet wil en die bij een werkelijke vrije stemming ook anders zouden uitvallen. Handhaaft de minister haar gegeven opvatting in de memorie van antwoord van 9 mei 2018 dat Nederland een volwaardige parlementaire democratie is of meent zij dat er toch wel degelijk verbeteringen noodzakelijk zijn? Neemt de minister de opvatting van de staatscommissie in het rapport "Tussenstand" serieus dat de kwaliteit van de inhoudelijke representatie in het Nederlandse politieke systeem tekortschiet?
Kenmerkend is hoe de regering en deze minister omgaan met het rapport van de commissie parlementair stelsel dat uitgebracht is onder de titel Tussenstand en niet zoals de regering het interpreteert als Ruststand. De voorzitter, Remkes, heeft laten blijken dat hij nu niet het raadgevend referendum zou willen intrekken en zijn commissie pleit voor het correctief bindend referendum. Overduidelijk zegt de regering — bladzijde 1 op het antwoord van 29 juni jongstleden — dat het rapport geen nieuwe situatie oplevert. En nog goed voordat ook maar enige discussie kan plaatsvinden, wordt dit door de regering op twee manieren de grond ingeboord. De regering vindt dat beide vormen van referenda in elkaars verlengde liggen — zie de memorie van antwoord van 9 mei 2018 — dat er dus geen keuze kan worden gemaakt, en wijst beide vormen resoluut af. Zij voegt er de conclusie aan toe dat een meerderheid voor het bindend referendum niet in zicht is. In feite deponeert de minister het rapport al bij voorbaat in de prullenbak. Kan de minister uitleggen waarom gelet op deze regeringsstellingname het nog zinvol is voor de commissie om op dit punt verder te rapporteren?
Behalve de wet zullen wij ook centraal stellen de bijzondere rol van één van de coalitiepartners: D66. Een partij die opgericht is om het politieke bestel te laten ontploffen en de burgers meer inspraak te geven. Wat nu dreigt is dat juist een klein stukje inspraak van de burgers om zeep wordt geholpen met een wel heel bizarre argumentatie. D66 onder aanvoering van voormalig fractievoorzitter Thom de Graaf als een nieuwe Marx, bedacht een moderne versie van de Verelendungstheorie. Hoe minder inspraak de kiezer heeft, hoe gelukkiger die wordt. D66 is een pure regentenpartij geworden.
Dat begon al een paar jaar geleden in de Eerste Kamer. Een motie van 50PLUS en de Partij voor de Dieren om de Eerste Kamer, zolang die zou bestaan, niet meer getrapt maar direct door de burgers te laten kiezen, werd door D66 verworpen. D66 wil de Eerste Kamer afschaffen, een op zich nobel streven, maar op dit moment een onhaalbare zaak. Dus geen half ei maar een lege dop. En dan nu geen beperkte inspraak via een raadgevend referendum; nee D66 wil het op dit moment onhaalbaar bindend referendum. Geen half ei maar een lege dop. De vitrinekast boordevol met kroonjuwelen die D66 bij de oprichting etaleerde, is veranderd in een rommelzolder vol lege doppen.
50PLUS is een partij die vanaf de oprichting meer democratie wil. Kiezers en burgers moeten meer invloed krijgen en meer te vertellen hebben. Dat gold bij onze oprichting en dat geldt nu. Dat geldt niet alleen op papier maar ook in de praktijk als we in de Kamer moeten stemmen. Bij D66 zie je het omgekeerde. Hun stemgedrag heeft niets meer te maken met de idealen van de oprichting of zelfs het actuele verkiezingsprogramma. Hoe minder inspraak de kiezers hebben, hoe gelukkiger ze worden, is de kern van deze nieuwe D66-Verelendungstheorie. Zoals D66-minister Ollongren redeneerde: de kiezer vervreemdt en is teleurgesteld omdat het referendum niet bindend is. Die teleurstelling gaat D66 wegnemen door alle inspraak af te schaffen. Een drogreden. Een grote meerderheid van de Nederlandse kiezers is al meer dan 50 jaar voorstander van het referendum. Maar de nieuwe theorie van D66 houdt in: niet meer luisteren naar wat de kiezers willen, D66 weet wel wat goed voor ze is. De Eerste Kamerfractie van D66 of zelfs een enkel lid hiervan, kan voorkomen dat binnenkort deze Verelendungstheorie in de praktijk wordt gebracht. Maar dan zal iemand de moed moeten hebben in te gaan tegen de ijzeren leiding van de oud-fractievoorzitter, de nieuwe Marx Thom de Graaf, en zijn opvolger, die niet toevallig maar historisch bepaald Engels heet. Dat zou terecht zijn als je de uitspraken van D66 serieus zou nemen. Ik geef een paar voorbeelden.
De afwijzing van het raadgevend referendum is voor een belangrijk deel gebaseerd op de tot dan enige ervaring: het Oekraïnereferendum. De uitslag hierover beviel een aantal politici niet. Slechts één ervaring die ze niet bevalt, is genoeg om een stukje inspraak van de kiezers af te pakken. Maar wat staat er in het D66-verkiezingsprogramma 2017-2021? "Wanneer er voor het eerst gebruikgemaakt wordt van een nieuw instrument als het raadgevend referendum, dan omarmen we dat en leren we ervan. Wij staan niet als de andere partijen vooraan om te pleiten voor het afdanken van deze vernieuwing." Dat staat in het verkiezingsprogramma en dat beloofde D66 zijn kiezers. Ervan leren en niet afdanken. En wie staan er prominent vooraan bij deze afschaffing? De kille D66-minister, die de dagen dat D66 het politieke stelsel wilde laten ontploffen alleen maar kent uit de sprookjesboeken van Hans van Mierlo en geflankeerd wordt door de nieuwe Marx en Engels, die D66-minister staat met het verkiezingsprogramma weggestopt in de achterzak, juist helemaal voorop. Kan de minister uitleggen hoe het voelt als je tegen je eigen verkiezingsbelofte in vooraan staat om een stukje democratie af te schaffen?
Een tweede punt. Professor Tom van der Meer, hoogleraar politicologie Universiteit van Amsterdam, zei op 13 februari 2018 in de Tweede Kamer: "De intrekking van de wet en met name het niet referendabel verklaren hiervan, riskeert een daling van het vertrouwen in de politiek en een stijging van het politiek cynisme". En wat staat er in het verkiezingsprogramma van D66? "Door politici gemaakte valse beloften voeden het cynisme. Dat vraagt om een ander gedrag van politici. Alleen door te luisteren en te presteren kan de politiek beginnen het vertrouwen in de democratie te herstellen". Waar is het D66 dat luistert? Waar zijn de D66-ministers en -Kamerleden die zich anders gedragen dan de terecht gewantrouwde Haagse politici? Een duidelijker bedrog is helaas niet mogelijk. Huivert de minister hier niet van?
Een derde voorbeeld. D66 predikt de nu onhaalbare afschaffing van de senaat, maar wil niet zoals 50PLUS in de tussentijd een directe verkiezing door de burgers. D66 wil geen stukje inspraak via het raadgevend referendum, maar preekt een nu niet haalbaar bindend referendum. Dat is geen effectieve maar een getuigenispolitiek. Hoe denkt D66-ideoloog Engels hier werkelijk over? Dit zei de toen nog vicefractievoorzitter Engels tijdens een toespraak op het 98ste partijcongres van D66 in Utrecht: "Ik ben zelf lang genoeg actief om te weten dat getuigenispolitiek in termen van resultaat en gezag niets opleveren." Ja, voorzitter, soms heeft D66 een helder verlangen dat dwarsgezeten wordt door een impotentie om het waar te maken.
Vierde voorbeeld. Thom de Graaf noteerde op zijn website: "D66 geeft mensen liever zeggenschap over hun eigen toekomst dan te berusten in de status quo. Onze vernieuwende ideeën gaan uit van de eigen keuze van de mensen." Maar dat geldt kennelijk niet voor de meerderheid die een raadgevend referendum wil. Dan weet de regentenpartij D66 wel wat goed voor ze is.
Mag er dan geen hoop zijn bij deze behandeling in de Eerste Kamer? Om twee redenen zou die hoop er wel moeten zijn. Allereerst de behandeling in de Tweede Kamer die overduidelijk was en door het dagblad Trouw treffend werd samengevat in de kop: "Oppositie grilt Ollongren over afschaffen referendum", een kop die door menigeen met instemming zal zijn gelezen, met als uitzondering uiteraard de Partij voor de Dieren. In de tweede plaats de website van Thom de Graaf, die wij uiteraard heel serieus willen nemen. Ik citeer: "Het eigene van de Eerste Kamer is dat we aan het oordeel van de Tweede Kamer nog iets toevoegen. Argumenten die het verschil kunnen maken." En opnieuw letterlijk: "Er wordt niet een wet uit de kast getrokken om zo een incident symbolisch te bestrijden in plaats van echt iets te doen aan het achterliggende probleem." Duidelijke taal. Niet het incident Oekraïnereferendum moet leidend zijn, maar het probleem dat de kiezers zich niet vertegenwoordigd voelen. Dat achterliggende probleem is dat de kiezers zich machteloos voelen en denken: in Den Haag doen ze toch wat ze willen. Je mag na deze opsomming van letterlijke teksten en beloften van D66 vragen dat ze bij dit wetsvoorstel toch op één punt hun woord en beloften gestand doen!
Talrijke D66-prominenten zijn al geciteerd over het afschaffen van het raadgevend referendum. Ik noem er slechts twee. Oud-Tweede Kamerlid Boris van der Ham: "Het referendum is het enige dat we nog over hebben." Een trieste maar wel bondige samenvatting. En oud-politiek leider Jan Terlouw sprak in februari dit jaar in Middelburg over het feit dat zelfs over het afschaffen van het referendum geen referendum mag worden gehouden en of er een eenvoudige vraagstelling mogelijk was. Jan Terlouw: "Ik weet er een: bent u voor of tegen het afschaffen van het referendum? Simpeler kan het toch niet. Maar nee hoor, die vraag gaat niet gesteld worden. Vind ik ernstig. Mijn eigen partij doet het, onze minister. Vind ik ernstig. En zo zie ik overal de democratie verzwakken, in plaats van versterken." Aldus Jan Terlouw. Een mening die gedeeld wordt door achttien hoogleraren die in de NRC schreven dat het niet referendabel verklaren van de intrekkingswet getuigt van een dubbele kloof tussen volksvertegenwoordigers en hun achterban. Heeft de minister geen enkel begrip voor de visie van oud-partijleider Jan Terlouw en is dit de reden om haar eigen opvattingen bij te stellen? Graag een helder antwoord.
Conclusie: De kiezers van D66 zijn ronduit belazerd. Het verkiezingsprogramma van D66 is geschreven op toiletpapier, dat overmatig gebruikt wordt door hun volksvertegenwoordigers.
50PLUS verzet zich tegen deze gang van zaken en doet een beroep op de leden van D66 zich niet te laten knechten door de fractiediscipline maar trouw te zijn aan hun oprichtingsbeginselen en vooral hun laatste verkiezingsprogramma. Leden van D66 die niet willen dat deze intrekkingswet een feit wordt. Die niet accepteren dat dit gebeurt zonder een afgesproken wetsevaluatie na drie jaar. Die willen wachten op het debat over het advies van de Staatscommissie parlementair stelsel over de referenda. Die het ermee eens zijn, zoals Jan Terlouw, dat er een referendum over het afschaffen mogelijk moet zijn. Die dit geen goed democratisch bestuur vinden, die niet willen dat de kiezers een beleid krijgen waarin zij nooit zijn gekend en waarvan de meerderheid dit juist niet wil, en die doorhebben dat de in een diepe crisis verkerende politieke partijen hun belangrijke plaats hebben verspeeld door steeds te zoeken naar kulargumenten om de macht niet uit handen te geven. 50PLUS wil hierbij alle D66-fractieleden persoonlijk aanspreken.
Degenen die nog aarzelen, kunnen misschien geholpen worden door de steun uit eigen D66-kring. In de Volkskrant van 30 mei heeft voor het eerst een roep van inmiddels honderden D66-leden onder de naam "Opfrissing" een georganiseerd protest laten horen. Zij vinden dat hun partij met het afschaffen van het raadgevend referendum afgedwaald is van haar oorspronkelijke democratische idealen. Zij schrijven: "Een van de missies van D66 is om mensen te betrekken bij de politiek en onvrede en alternatieve opvattingen een stem te geven. 'Kanalen graven naar het centrum van de macht' noemde de partij dat ooit. Daarom verzetten wij —de Opfrissers — ons tegen de conservatieve reflex die nu mode lijkt. De afstand tussen samenleving en politiek moet worden verkleind, juist meer democratische inspraak is nodig."
Begrijpt de minister wat de D66-briefschrijvers willen of is de minister misschien zelf toe aan Opfrisverlof? Het D66-Tweede Kamerlid Rob Jetten benadrukt in de Volkskrant dat D66 met nieuwe voorstellen voor de democratische vernieuwing wil komen. Waarschijnlijk zal dat gaan over het correctief bindend referendum. De staatscommissie parlementair stelsel stelt voor het correctief bindend referendum in te voeren. Nieuwe schijnvertoningen kondigen zich al aan. Los van de vraag hoe groot de kans zal zijn dat een tweederdemeerderheid in zowel Tweede als Eerste Kamer hiermee zal instemmen, zal een dergelijke procedure naar verwachting acht à tien jaar duren. Jetten zegt dat het een proces van lange adem is, maar vanaf 1966 lijkt het er meer op dat de voorstellen aan de beademing liggen. In ieder geval is ook deze bespiegeling een reden te meer om het huidige raadgevende referendum in een te verbeteren vorm te handhaven en nog niet weg te doen. En in elk geval moet een referendum over het afschaffen mogelijk zijn, zeggen de Opfrissers van D66. Ook de voorzitter van de commissie parlementair stelsel, VVD-prominent Remkes, liet weten het raadgevend referendum nu niet te willen afschaffen. Wat bezielt dit kabinet om dan dwars tegen alle democratische stromingen en de meerderheid van de bevolking in, toch zijn zin te willen doordrijven?
Van alle kanten is erop gewezen dat er een toegenomen machteloosheidsgevoel bij de kiezers is. Uit onderzoek blijkt dat juist de lager en middelbaar opgeleiden, waaronder vele ouderen, minder vertrouwen in de politiek hebben dan de hoger opgeleiden en dat deze gang van zaken de kloof verder vergroot. Minder democratie is wel het slechtste middel om dat te bestrijden, angst is een slechte regeringsraadgever. Want waarvoor zijn het kabinet en D66 eigenlijk zo bang? Dat de burgers iets anders willen dan zij? Moeten daarom bestaande politieke spelregels gewijzigd worden in het voordeel van de politiek en in het nadeel van de burgers? Nederland is in Europa op twee punten zo'n beetje afgezakt naar de laatste plaats: voetbal en democratie. We zijn het enige land dat geen referenda en geen gekozen burgemeester kent. En dat noemen we een volwaardige democratie.
Voorzitter. We hebben aan het begin aangegeven waarom we zo uitvoerig aan D66 aandacht zouden besteden. Het gaat om hun beginselen en beloften en hun bijzondere positie bij deze beslissing. We rekenen erop dat hun woordvoerder Engels straks niet alleen zijn op papier voorbereid verhaal brengt, maar ook in eerste instantie reageert op deze bijdrage opdat we in tweede ronde een echt debat kunnen voeren. Maar ook de VVD-senatoren, die vaak goede ervaringen hebben met lokale referenda, zou het sieren als zij iets van hun zelfstandig denken zouden laten blijken. Zij zouden ook moeten vinden dat zolang de huidige wet geldt, die ook van toepassing moet kunnen zijn. Er moeten toch zelfstandig denkende VVD-Eerste Kamerleden zijn, die zich wat gelegen laten liggen aan wat hun voorman en wellicht toekomstig fractiegenoot adviseert? VVD-senatoren die niet als parlementaire koelies blind hun Tweede Kamerfractie volgen. Of is prominent Remkes de enige VVD'er die een referendum wil?
In de zijlijn nog een opmerking hoe premier Rutte met lastige en bijna onmogelijke zaken omgaat. Tijdens zijn vorige kabinet moesten er pijnlijke sociale zaken geregeld worden zoals verhoging van de AOW-leeftijd met alle financiële gevolgen daarvan. Het lukte hem dit toe te spelen aan de partij die hier het minste mee op had en haar eigen programma moest verloochenen, de Partij van de Arbeid. De afstraffing door de kiezers was ongekend, arme Jetta Klijnsma. Bij dit kabinet is het niet anders. Minder democratie tegen het eigen verkiezingsprogramma in. D66 mag het regelen. De opiniepeilingen liegen er niet om. D66 staat op zwaar verlies: van negentien naar dertien zetels. Natuurlijk had formateur Rutte dit niet vooraf bedoeld. Maar in de politiek zijn er weinig toevalligheden. En wie de magnetische aantrekkingskracht van het pluche niet kan weerstaan, neemt de blaren op het zitvlak graag op de koop toe.
Dan een rechtszaak. Op 20 juni vond er een zitting plaats in de rechtszaak van de Stichting Meer Democratie tegen de Staat over het wetsvoorstel tot intrekking van de Wet raadgevend referendum. De rechtbank zal op 1 augustus hierover op het hoofdpunt uitspraak doen, niet te verwarren met de uitspraak op 4 juli. Wij hebben twee redenen om te vragen te wachten met het bekrachtigen van de wet tot na de uitspraak. In de eerste plaats ontbreekt elk spoedeisend argument. Tussen 10 juli en 1 augustus kan geen enkel feit spelen dat van belang is in deze kwestie. In de tweede plaats achten wij het om tal van redenen zuiverder en zorgvuldiger eerst die uitspraak af te wachten alvorens de bekrachtiging definitief is. Het mogelijk verlangen van de regering om op 10 juli vijf minuten na de stemming in deze senaat op alle stations uit te komen met een extra editie van de Staatscourant mag hierbij geen rol spelen. De regering stelt in haar antwoord van 29 juni dat het niet aan de regering is om de bekrachtiging eigenstandig aan te houden. De regering legt daarmee de verantwoordelijkheid bij de Kamer en daarom zullen wij een motie indienen. We hebben kennisgenomen van de motie van de PVV, maar onze argumentatie is iets simpeler en zal mogelijk enkele mensen van de coalitie om die reden makkelijker over de brug kunnen helpen.
De voorzitter:
Door de leden Nagel, Ten Hoeve, Koffeman en Baay-Timmerman wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er op 20 juni jongstleden een zitting is geweest omtrent de afschaffing van het referendum voor de Haagse rechtbank, aangespannen door de stichting Meer Democratie tegen de Staat der Nederlanden;
overwegende dat de rechtbank heeft bepaald dat hierover op 1 augustus aanstaande uitspraak zal worden gedaan;
overwegende dat er geen enkele spoedeisende reden is om de uitspraak van de rechtbank op 1 augustus aanstaande niet af te wachten;
verzoekt de regering een aangenomen wetsvoorstel 34854 niet te bekrachtigen voordat de genoemde uitspraak bekend en bekeken is,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter J (34854).
De heer Nagel (50PLUS):
We vertrouwen erop dat de minister geen bezwaar zal maken tegen deze motie met als bijkomend effect dat het door ons bepleite standpunt de naam van deze regering alleen maar goed kan doen.
Ik rond af. Wij geven alle senatoren nog eens met klem de opvatting van hoogleraar staatsrecht Wim Voermans in overweging dat een eindstemming nu over het raadgevende referendum de pas afsnijdt voor het verdere proces over directe democratie en dat daarmee de mat onder het werk van de staatscommissie weggetrokken wordt. Zijn opvatting is dat het nu politieke feiten maken met een minimale meerderheid over zo'n omstreden en wezenlijk democratisch vraagstuk, niet past bij zo'n eerbiedwaardig instituut. 50PLUS onderschrijft deze opvatting en hoopt dat er binnen de coalitiepartijen zelfstandig en onafhankelijk denkende leden zijn die hun mening tot gelding zullen brengen.
De voorzitter:
Dank u wel meneer Nagel. Ik geef het woord aan mevrouw Huijbrechts.
Mevrouw Huijbregts-Schiedon i (VVD):
Dank u wel, voorzitter. De VVD-fractie heeft niet deelgenomen aan de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel, want wij hadden geen vragen aan de regering waarvan het antwoord nodig was voor onze standpuntbepaling over het voorliggende voorstel. Bij de behandeling van wetsvoorstel 30372, het initiatiefvoorstel Wet raadgevend referendum, op 8 april 2014 hebben wij dat standpunt eigenlijk al op voorhand gegeven en ook toegelicht. Ik weet dat zo goed omdat ik toen ook al, evenals de heer Nagel, namens mijn fractie het woord heb mogen voeren. Dat deed ik toen ook al als zelfstandige, onafhankelijke, zelfdenkende VVD'er en namens al mijn zelfstandige, onafhankelijke, zelfdenkende collega's in de fractie.
De toenmalige indieners baseerden hun initiatief op de stelling dat de representatieve democratie aan legitimiteit heeft ingeboet en dat in onze veelzijdige en complexe samenleving de gekozen volksvertegenwoordiging niet meer in staat kan worden geacht op alle onderwerpen het mandaat van de kiezer te hebben. Burgers zouden met referenda het gevoel weer krijgen gehoord te worden. Met de initiatiefnemers was en is de VVD het eens dat de afstand tussen samenleving en politiek een punt van zorg is, een punt van zorg dat om aandacht en verbetering vraagt, maar het gekozen middel, het referendum, werd door ons om diverse redenen afgewezen. Het is symptoombestrijding zonder wezenlijke aanpassing van de politiek zelf, aldus de VVD in april 2014.
Voorzitter. Het zal dan ook niet verbazen dat de argumenten ter afwijzing die wij indertijd in april 2014 naar voren brachten, dezelfde zijn als die ter ondersteuning van het voorliggende wetsvoorstel. Het is dan ook heel verleidelijk om te citeren uit eigen werk en bij de afschaffing van de Wet raadgevend referendum te reflecteren op de behandeling van de invoering ervan, maar dat brengt ons niet veel verder, want de aanleiding voor dit experiment — laat ik het maar zo noemen — is nog niet van tafel. Integendeel! De afstand tussen kiezer en gekozene, tussen de politiek en de samenleving, wordt breed gevoeld.
De noodzaak tot aanpassingen van ons parlementaire stelsel en de rol, de positie en het functioneren van de politiek in de sterk veranderende samenleving, zoals die bij de behandeling van de beide referendumwetten naar voren zijn gebracht, vormden op 8 april 2014 de rode draad van mijn betoog. Vervolgens heeft onze toenmalige fractievoorzitter, Loek Hermans, tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen 2015, in november 2014, de minister-president uitgedaagd om een staatscommissie in te stellen om ons gehele parlementaire stelsel tegen het licht te houden. Uiteindelijk heeft de motie-Duthler in januari 2016 die wens hier in deze Kamer vastgelegd en werd een jaar later de staatscommissie bezinning parlementair stelsel een feit.
Inmiddels heeft de staatscommissie een tussenrapport van haar werkzaamheden gepubliceerd waarin een aantal denklijnen, rijp en groen, wordt gedeeld. Het zijn denklijnen Vooral de samenhang daartussen is belangrijk. Iedere verandering, toevoeging, aanpassing in ons parlementaire instrumentarium zal in die samenhang moeten worden beoordeeld en op effecten getoetst. Bij de behandeling van het initiatiefvoorstel voor het raadgevend referendum was de reactie van de regering er destijds een van, zoals de minister dat toen ook noemde, "geen verzet". Het zou allemaal wel meevallen omdat hooguit eens in de paar jaar een referendum zou worden aangevraagd. De negatieve effecten vallen wel mee, aldus de minister in 2015. Graag verneemt de VVD van deze minister of zij al ideeën heeft hoe straks om te gaan met het eindrapport van de staatscommissie. Op welke wijze denkt zij daarover het debat met zowel de samenleving als het parlement aan te gaan?
Voorzitter. Het is deze Kamer zelf geweest die de horizonbepaling in de wet heeft bepleit. In het toen voorliggende wetsvoorstel werd ervan uitgegaan dat raadgevend en correctief referendum naast elkaar konden bestaan. Na behandeling hier hebben initiatiefnemers een reparatiewet ingediend waarin is opgenomen dat het raadgevend referendum zou worden beëindigd zodra het voorstel voor het correctief referendum zou worden ingevoerd. Daardoor — en dat is groot onderdeel geweest van de debatten indertijd — werd het de facto een tijdelijke wet, op verzoek van een meerderheid in deze Kamer. Dat het initiatiefvoorstel voor het correctief referendum in de vorm waarin het voorlag, in tweede lezing door de Tweede Kamer is afgewezen, betekent dan ook voor de VVD dat deze tijdelijke wet terecht ophoudt te bestaan.
De heer Köhler i (SP):
Mag ik mevrouw Huijbregts vragen hoe zij erbij komt dat het daarmee een tijdelijke wet werd? Ook bij de wetsbehandeling is toen toch duidelijk uitgesproken dat het nog maar de vraag was of dat correctief bindend referendum er na grondwetswijzigingen zou komen en dat daarom die bepaling niet in de weg stond dat ook de Wet raadgevend referendum zijn eigen werking zou hebben? Dat is in het debat toen expliciet zo benoemd, zowel door diverse Kamerleden uit deze Kamer als door de initiatiefnemers.
Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):
Dat klopt, maar in de reparatiewet — nu doe ik het even uit mijn hoofd, en dat is een beetje tricky bij mij — is artikel 1, lid 3 aangepast, waarin die horizonbepaling is opgenomen. Daarmee wordt impliciet de eindigheid van het raadgevend referendum benoemd.
De heer Köhler (SP):
Ik hoef het niet van zo lang terug uit mijn hoofd te doen, want ik heb het gisteren nog even opgezocht. Die horizonbepaling houdt niet meer in dan de stelling: als er in de toekomst ook een bindend correctief referendum komt, vervalt het raadgevend referendum. Maar dat geldt alleen in dat geval. Dat houdt mijns inziens ook in dat die Wet raadgevend referendum gewoon blijft voortbestaan als dat bindend correctief referendum er niet komt, of zolang dat er niet komt.
Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):
Na de behandeling in de Tweede Kamer eind vorig jaar, en het besluit om niet door te gaan met de tweede lezing van het correctief referendum, is het correctief referendum in ieder geval voorlopig achter de horizon verdwenen. Daarmee is wat ons betreft ook de grond voor het raadgevend referendum vervallen.
De voorzitter:
Meneer Köhler, tot slot op dit punt.
De heer Köhler (SP):
Nu verwijst mevrouw Huijbregts naar de besluitvorming in de Tweede Kamer over de grondwetsherziening om een bindend correctief referendum mogelijk te maken, maar dat besluit in de Tweede Kamer is toch gevallen ver nadat in het regeerakkoord is vastgelegd dat de Wet raadgevend referendum zou worden ingetrokken? Dat kan daar toch niet de dragende motivering voor zijn?
Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):
In het regeerakkoord werd al gewag gemaakt van een afbrokkelend draagvlak en een politieke meerderheid voor de afschaffing van, of het niet door laten gaan van, het correctief referendum. Wat dat betreft had de regering een vooruitziende blik.
Voorzitter, ten slotte. Het verwachte effect van de initiatiefnemer destijds was dat de burgers door de referenda weer het gevoel kregen gehoord te worden.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik vind dit toch een opmerkelijke redenering van mevrouw Huijbregts. Zij zegt: het bindend correctief referendum is in de Tweede Kamer uit beeld op dit moment, en daarmee heeft deze horizonbepaling effect. Maar nergens is bepaald dat voor deze horizonbepaling sprake moet zijn van een op handen zijnd voorstel voor een correctief bindend referendum. Het is alleen maar voor het geval dat er zo'n voorstel zou worden aangenomen. Dan hoeft het niet in de lucht te hangen of op handen te zijn. Kunt u daar eens op reageren?
Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):
Mijn betoog is erop gericht dat in deze Kamer de relatie is gelegd tussen het raadgevend referendum en het correctief referendum. Dat zat oorspronkelijk niet in het initiatiefvoorstel. Hier heeft het debat daarover plaatsgevonden en zijn er met name op verzoek van de Partij van de Arbeid twee zaken gewijzigd in de reparatiewet: het opkomstpercentage, zeg maar de opkomstdrempel, en de koppeling van het raadgevend referendum aan het bindend referendum. Daarmee is de tijdelijkheid van het raadgevend referendum duidelijk geworden. Het is altijd de bedoeling geweest, door die reparatiewet, dat zodra er een bindend correctief referendum zou komen, het raadgevend referendum zou ophouden te bestaan.
De heer Van Hattem (PVV):
Het probleem is dat mevrouw Huijbregts, dat de VVD, hiermee gewoon geen duidelijk argument heeft. Want er is toen alleen bepaald dat beide vormen van referenda niet naast elkaar zouden bestaan ...
Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):
Precies.
De heer Van Hattem (PVV):
... en dat wil niet zeggen dat als er geen initiatief is voor een correctief bindend referendum, het raadgevend referendum dan niet meer zou kunnen bestaan. Dan is de tijdelijkheid gewoon tot ver achter de horizon uitgesteld, net zolang tot er een keer wel een initiatief wordt aangenomen voor een correctief bindend referendum. Zolang dat niet in zicht is, hoeft deze wet ook niet te worden ingetrokken, is daar geen enkele noodzaak toe. Waartoe zou dan deze noodzaak nu opeens wel bestaan en dan ook nog met deze spoed waarmee het nu wordt voltrokken?
Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):
Voorzitter, deze discussie bewijst gewoon dat het een ondoorzichtige en slechte wet is. Dat meneer Van Hattem en de PVV een andere interpretatie van de toevoeging van artikel 1.3 hebben dan de VVD, is natuurlijk ook niet vreemd, omdat wij van begin af aan dit initiatiefwetsvoorstel hebben afgewezen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
Inderdaad tot slot. Ik moet concluderen dat de VVD hier gewoon geen goed argument op tafel kan leggen om dit punt te onderbouwen en dus met een drogreden komt over de horizonbepaling. Want meer dan dat is het niet. Wees dan ook gewoon eerlijk en zeg gewoon: wij hebben als VVD zijnde gewoon lak aan de burger, lak aan uitslagen van referenda en dat willen wij van tafel hebben. Kom niet aan met zulke drogredeneringen over horizonbepalingen die geen recht hebben in dit proces.
Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):
Zoals we ook gedaan hebben bij de inbreng van de heer Van Hattem: hier wil ik niet op reageren.
Voorzitter, ten slotte ...
De heer Koffeman i (PvdD):
Collega Huijbregts heeft het over een horizonbepaling, maar de wet heeft ook een hele duidelijke horizonbepaling, namelijk dat er na drie jaar geëvalueerd zou worden. Het was wettelijk gezien geen noodverbandje, er werd gezegd: we gaan dit drie jaar proberen, dan gaan we dit serieus evalueren en dan kunnen we conclusies trekken. Geldt voor de VVD-fractie dat die evaluatie helemaal niet meer nodig is en dat zelfs de wettelijke bepaling daarover met het badwater overboord gegooid kan worden?
Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):
Ook de heer Koffeman was woordvoerder in 2014, dus hij weet ook nog hoe uitgebreid de discussie toen was. Hij weet ook wat toen de insteek van de VVD was en dat wij deze hele wet niet zagen zitten, ook vanwege het feit dat die op vele fronten rammelde. Het is de wetgever die de wet mag intrekken, dat mag de wetgever op ieder moment doen. U zegt: ware het niet beter geweest om te wachten tot het referendum zelf zou worden geëvalueerd? Wij als VVD vinden dat wij het recht hebben, dat het mogelijk is, om de wet eerder in te trekken. Wij vinden dat zelfs wenselijk, om de onduidelijkheid niet langer voort te laten bestaan.
De heer Koffeman (PvdD):
Dan zou ik collega Schiedon willen vragen of zo'n wettelijke bepaling niet een belangrijke belofte aan de kiezer inhoudt, namelijk "wij gaan hier een wet invoeren en over drie jaar gaan we 'm evalueren, daar kunt u op rekenen"? De kiezer merkt nu dat hij daar niet op kan rekenen, dus die voelt zich bedrogen. De afstand tussen burger en politiek wordt daarmee groter. Mijn vraag aan collega Schiedon was: vindt u dat met het intrekken van die wet de evaluatie totaal overbodig geworden is?
Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):
Ja.
Ik had al mijn "ten slotte" uitgesproken, voorzitter. Ik wou nog even zeggen dat het wat ons betreft van moed getuigt om na een paar jaar te constateren dat daar waar de verwachting was dat burgers door de referenda weer het gevoel zouden krijgen gehoord te worden, dat effect is uitgebleven en dat het zelfs een averechtse werking had. Bij die constatering sluit de VVD zich bescheiden aan, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Huijbregts. Ik geef het woord aan de heer Sini.
De heer Sini i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Toen de Tweede Kamer sprak over deze intrekkingswet, werd dat beschreven als een zwarte dag voor de democratie en ging het uitgebreid over de rol van D66 als regeringspartij die haar eigen kroonjuwelen afschaft. In deze Kamer richt mijn fractie zich graag op de onderbouwing van het wetsvoorstel dat nu voor ons ligt. De leden van de Partij van de Arbeidfractie hebben zich sterk verbaasd over de gebrekkige onderbouwing van zowel de noodzaak als de snelheid van dit voorstel en over het ontbreken van evaluaties van voorgaande raadgevende referenda.
Laat ik beginnen met de waarde van een raadgevend referendum. De Partij van de Arbeid is van mening dat de invloed en betrokkenheid van kiezers bij het te voeren beleid vergroot zou moeten worden, aanvullend op ons huidig systeem van representatieve democratie. Ook de staatscommissie komt in haar tussenrapportage met deze visie en noemt hierbij specifiek het referendum als een interessant middel. De Partij van de Arbeid is geïnteresseerd in experimenten met nieuwe vormen van democratische betrokkenheid. Zo willen wij dat er meer ruimte komt voor burgerinitiatieven op verschillende niveaus van besluitvorming, van lokaal tot nationaal. Wij denken dat verschillende vormen van betrokkenheid en directe democratie kunnen worden ingezet om onze huidige democratie te versterken en de ervaringen met het huidig raadgevend referendum, het onderwerp dat we vandaag bepreken, kunnen hierin worden meegenomen.
Een raadgevend referendum kan een bijdrage leveren aan het versterken van onze democratie. Dat is ook de reden dat onze partij hiertoe, samen met GroenLinks, destijds een initiatiefvoorstel heeft ingediend. Dat wil niet zeggen dat dit het enige of meest ideale middel is, maar wel een interessant middel dat burgers meer invloed kan geven op het beleid van hun land. Het is wat de Partij van de Arbeid betreft alleen in samenhang met een discussie over ons hele politieke bestel mogelijk om een goed oordeel te vellen over het al dan niet voortzetten van het referendum. De adviezen en de aanbevelingen van de staatscommissie zouden dus een mooi aanknopingspunt kunnen zijn om over de meerwaarde van referenda in ons systeem te spreken. De staatscommissie geeft in haar tussenrapportage aan dat de samenhang en de balans tussen haar verschillende oplossingsrichtingen in het eindrapport verder zullen worden uitgewerkt. Hoe kijkt de minister tegen dit voornemen van de staatscommissie aan? De regering geeft aan het intrekkingsvoorstel los van het groter geheel te hebben gedaan. Wij horen graag de reactie van de minister wat dit betreft.
Wij begrijpen dat de reden van deze intrekkingswet voornamelijk politieke drijfveren heeft, maar wij verbazen ons over de tunnelredenering die wordt gebruikt om de noodzaak van de intrekkingswet uit te leggen in zowel de memorie van toelichting als de antwoorden op onze schriftelijk vragen. Eigenlijk beperkt het kabinet zich tot twee argumenten waarom de wet niet zou werken: dat hij leidt tot een bindend referendum — dat was net in discussie — maar dat dat niet langer mogelijk is, en dat hij voor een vervreemding onder de kiezers zorgt.
Voorzitter. Ik ga graag op beide argumenten in. Allereerst beschrijft de regering dit raadgevend referendum als een opmaat naar een bindend referendum. Dat is echter nooit de bedoeling van het initiatiefvoorstel geweest. Het raadgevend referendum kan wel degelijk los worden gezien van een bindend referendum. De minister verwijst in de beantwoording naar de horizonbepaling in de wet. Die is echt aantoonbaar iets anders. De horizonbepaling geeft aan dat een bindend referendum verstrekkender is dan een raadgevend referendum; dat zal niemand tegenspreken. Dat het raadgevend referendum minder verstrekkend is, betekent echter niet dat het daarmee geen op zichzelf staande wet kan zijn. Dit argument van de regering is en blijft ongefundeerd. Kan de minister nog eens uitleggen waarom het raadgevend referendum geen op zichzelf staande betekenis kan hebben?
Het tweede argument gaat over de vervreemding van kiezers. De regering stelt dat het raadgevend referendum niet heeft gebracht wat ervan werd verwacht en dat kiezers teleurgesteld zijn dat er niets werd gedaan met de uitkomsten. Mijn fractie heeft veel bezwaren tegen deze argumentatielijn; die bezwaren loop ik graag weer langs. Allereerst is de mogelijke teleurstelling bij kiezers over het effect van een raadgevend referendum nooit goed te vergelijken met de teleurstelling die kan ontstaan als kiezers zien dat dit middel wordt afgeschaft. Denkt de minister dat intrekking van het raadgevend referendum niet ook zou kunnen leiden tot onbegrip en vervreemding bij de kiezer? Zo nee, dan is mijn fractie benieuwd naar de argumentatie van de minister.
Ten tweede is de analyse dat het raadgevend referendum niet heeft gebracht wat ervan werd verwacht, een heel magere en subjectieve observatie. Waarom heeft het niet voldaan aan de verwachtingen? Welke verwachtingen had de regering? Welke verwachtingen zijn wel en welke zijn niet uitgekomen? Het is dus objectiever om niet te spreken over de verwachtingen die de regering had, maar om te leren van de ervaringen aan de hand van een brede en een diepe evaluatie van het raadgevend referendum. De fractie van de Partij van de Arbeid betreurt het dat die niet heeft plaatsgevonden. De regering heeft nu slechts naar één casus gekeken, terwijl er inmiddels meer ervaring is opgedaan met een tweede referendum en een poging tot een derde referendum.
Is de regering het met mijn fractie eens dat het referendum over de Wet op inlichtingen- en veiligheidsdiensten veel mensen heeft geïnformeerd over het werk van de veiligheidsdiensten? Blijkt uit het voornemen van de regering om naar aanleiding van het referendum met voorstellen te komen om de genoemde wet op enkele punten aan te passen, niet de waarde van het raadgevend referendum? Wij horen graag de reactie van de minister op deze punten.
De regering kiest ervoor geen wetenschappelijke evaluatie te verbinden aan de intrekking. De Partij van de Arbeid vindt zo'n breder en dieper onderzoek juist noodzakelijk. Daarin zouden wij kunnen kijken naar de voorwaarden voor referendabele onderwerpen, de drempel en de meningen van verschillende groepen kiezers. Ook als het raadgevend referendum mocht worden ingetrokken, dan nog kunnen de resultaten van deze evaluatie worden betrokken bij de discussie over het eindrapport van de staatscommissie. Ziet de minister de waarde van een dergelijke evaluatie? Wil zij toezeggen die uit te voeren?
Voorzitter. Intrekken is niet de enige optie. Als iets niet aan de verwachtingen voldoet, betekent dit niet meteen dat het moet worden afgeschaft. Je kan een wet immers ook aanpassen. De regering stelt dat 40% van de kiezers vindt dat een uitslag een-op-een uitgevoerd moet worden. De fractie van de Partij van de Arbeid vindt dit een interessant gegeven en is nieuwsgierig naar de betekenis daarvan. Zijn de kiezers dus onvoldoende voorgelicht over het advieskarakter van het referendum? Of was het complexe onderwerp van het Oekraïneverdrag eigenlijk niet geschikt voor een referendum? Of is de drempel voor instemming verkeerd gekozen? Of heeft de regering nagelaten tijdens de campagne behoorlijke informatie te verstrekken over de EU-Oekraïnesamenwerking, zo vragen wij de minister.
Dit zijn vragen waarop het antwoord niet is gegeven en waarop wij in dit debat graag een antwoord krijgen van de minister. Was het in de ogen van de minister op basis van de antwoorden niet logischer geweest om het raadgevend referendum aan te passen in plaats van af te schaffen?
Het aanpassen van het raadgevend referendum lijkt ook politiek een verstandiger keuze, omdat nieuwe wetgeving erg lang duurt. Waarom oude schoenen — die komen weer terug - - die nog amper zijn gebruikt, weggooien terwijl je nog niet eens weet of er wel nieuwe schoenen komen? Een bindend referendum zoals door de staatscommissie voorgesteld, zal door de noodzaak tot grondwetswijziging een traject van jaren in beslag nemen. Wat weerhoudt de minister ervan om het huidige raadgevend referendum te behouden en waar nodig te verbeteren?
Voorzitter. De argumenten voor de intrekking van deze wet zijn in de ogen van mijn fractie slecht onderbouwd. De regering besluit een wet in te trekken die amper drie jaar bestaat en waarop tot het moment van de indiening van het voorliggend wetsvoorstel slechts een keer een beroep is gedaan. Waarom besluit de minister deze wet in te trekken terwijl daar amper ervaring mee is opgedaan? De wet heeft niet voldoende tijd gehad om er genoeg ervaring mee op te doen en had zich nog verder kunnen ontwikkelen. Ook de kiezers hebben weinig tijd gehad en te weinig referenda meegemaakt om aan het raadgevend referendum te wennen. Om dus nu al definitief deze optie tot democratische vernieuwing af te schaffen, is zeer voorbarig. De regering lijkt er alles aan te doen om de onderhavige intrekkingswet met stoom en kokend water door deze Kamer heen te loodsen en tot uitvoering te brengen. Vanwaar deze haast, zo vraag ik de minister. Er komt de afgelopen maanden nog erg weinig wetgeving van het kabinet en dan wordt er prioriteit gegeven aan een onderwerp waarnaar nu nog onderzoek wordt gedaan door de staatscommissie. Mijn fractie is benieuwd of de regering ook overwogen heeft om het onderhavig wetsvoorstel tijdelijk op te schorten. De staatscommissie komt immers over een halfjaar met haar eindrapport en daarbij zal ongetwijfeld ook het raadgevend referendum volop aan bod komen. Met deze intrekking lijkt de regering alvast een voorschot te nemen op deze discussie en daarmee weinig respect te tonen voor het werk van de commissie. Graag de reactie van de minister op dit punt.
Om deze ingewikkelde maatschappelijke en parlementaire discussie over de toekomst van ons parlementaire stelsel zo goed mogelijk te voeren, is het wel belangrijk dat alle opties besproken kunnen worden. Het kan tot vervreemding leiden bij burgers wanneer de regering op voorhand al een onderwerp van de agenda streept. Naar de opvatting van de PvdA is het dus geloofwaardiger, zelfs als je tegen dit raadgevend referendum bent, om deze wet on hold te zetten. Heeft de minister deze optie overwogen? Zo ja, waarom heeft zij er niet voor gekozen? Zo nee, wil zij overwegen daar alsnog voor te kiezen? Is de minister het met ons eens dat het belangrijk is om maatschappelijke betrokkenheid te organiseren rondom het eindrapport van de staatscommissie? En ziet zij ook dat het tot vervreemding en onbegrip kan leiden bij de kiezer wanneer de regering alvast een van de onderwerpen uitsluit nog voordat deze discussie heeft plaatsgevonden?
Ten slotte sta ik nog stil bij het besluit van de regering om niet alleen deze wet af te schaffen maar ook de referendabiliteit daarvan onmogelijk te maken. Dat de regering zover gaat het voorliggend wetsvoorstel van de mogelijkheid van een referendum uit te zonderen en dat ook nog met een zeer beperkt minderheid in het parlement, getuigt volgens ons en vele deskundigen niet van politieke en juridische zuiverheid. Wat betreft de politieke zuiverheid versterkt dit het beeld dat de regering niet geïnteresseerd is in de mening van kiezers, en dat ze voornamelijk bang is voor een uitslag waarop ze niet zit te wachten. Dit zal voor velen voelen als een vergroting van de kloof tussen burger en politiek en juist zorgen voor de vervreemding waar deze regering juist zo bang voor is. Denkt de minister inderdaad dat als deze wet referendabel wordt, dan zal blijken dat een meerderheid van de kiezers wel voor een raadgevend referendum is?
Wat betreft de juridische zuiverheid spraken de verschillende deskundigen die wij hier uitgenodigd hadden over een lelijke kunstgreep om politieke tegenstanders de pas af te snijden door hen een democratisch recht te ontzeggen. Een ander zegt hier een bijzonder zware constructie te zien. Nog iemand anders sprak van een niet erg chique handelwijze. Het moge dan juridisch effectief zijn, zoals de Raad van State stelt, maar in de ogen van de PvdA-fractie zou recht en goed bestuur over veel meer moeten gaan dan alleen de politieke effectiviteit. Hoe oordeelt de minister over deze kritiek?
Voorzitter, ik kom tot een afronding. De Partij van de Arbeid ziet het referendum als een interessant instrument in onze ambitie om burgers meer zeggenschap te geven. We zien tegelijkertijd dat er ook nadelen aan kleven en staan ervoor open om verder te discussiëren over welk middel het beste werkt, maar dan wel op basis van een gedegen evaluatie en in samenhang met ons hele politieke bestel. Wij kijken uit naar de beantwoording van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Sini. Ik geef het woord aan de heer Köhler.
De heer Köhler i (SP):
Dank u wel, voorzitter. Eergisteren, 1 juli, had de evaluatie van de Wet raadgevend referendum op tafel moeten liggen. Er zou heel wat te bespreken zijn. Zijn twee referenda in drie jaar veel of weinig? Is de drempel om een raadgevend referendum aan te vragen te hoog als je die alleen blijkt te kunnen halen met actieve steun van een televisieprogramma? Is het niet beter met een uitkomstpercentage te werken dan met een opkomstpercentage, dus dat een bepaald percentage van de keizers tegen de wet moet hebben gestemd om een geldige uitslag te krijgen?
Van sommige zijden verwachten we ook de vraag of een raadgevend referendum over al afgesloten internationale verdragen wel kan werken, en of bij een raadgevend referendum naast het invoeren of intrekken van de wet, ook het wijzigen van de wet een optie moet zijn. Maar zo'n in de Wet raadgevend referendum voorziene evaluatie, legt het kabinet ons helemaal niet voor.
In het regeerakkoord van oktober 2017 hebben de coalitiepartijen zonder verdere discussie met de bevolking of het parlement vastgelegd dat het raadgevend referendum afgeschaft gaat worden. Een democratisch recht van de bevolking, want dat is het raadgevend referendum, wordt zonder meer afgeschaft. De regering noemt het een pas op de plaats, maar het is een stap terug. Nederland voegt zich weer bij het hele kleine groepje landen uit de Europese Unie die helemaal geen enkele vorm van een referendum op nationaal niveau kennen.
De regering noemt twee argumenten voor haar voorstel, want ja, tot enige argumenten voelde zij zich toch verplicht. De eerste is dat het raadgevend referendum niet aan de verwachtingen heeft voldaan. Dat was een conclusie nadat er één raadgevend referendum had plaatsgevonden. Op de vraag aan wiens verwachting niet is voldaan, komt de regering met de uitkomst van een onderzoek waaruit blijkt dat een grote minderheid van 38% van de kiezers vindt dat de regering de uitslag altijd moet volgen en deze kiezers dus teleurgesteld zullen zijn als het kabinet besluit een eventueel "nee" niet te volgen. Let wel, het gaat hier dus om een interpretatie van de regering van de mening van de minderheid van kiezers. Voorwaar, geen krachtig argument.
Daarnaast baseert de regering zich op een ander kiezersonderzoek, waaruit blijkt dat 63% van de kiezers vindt dat de regering moet luisteren naar de uitslag van het Oekraïnereferendum. Hier kunnen we de regering in haar redenering niet volgen: de regering meent immers dat zij naar de uitslag heeft geluisterd en met haar inlegvel bij het verdrag tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de meerderheid van de kiezers tegen het associatieverdrag met Oekraïne, en dus aan de verwachtingen van de kiezers heeft voldaan.
We hebben de indruk dat het echte argument van de regering is: omdat we ons steeds weer weinig of niets gelegen laten liggen aan een eventueel nee als uitslag van een raadgevend referendum, zullen we de kiezers steeds teleurstellen en voldoet het referendum dus niet aan de verwachtingen. Het antwoord op dit probleem is volgens de SP-fractie niet om het raadgevend referendum af te schaffen, maar om ons, regering en parlement, meer gelegen te laten liggen aan de geldige uitkomst van een referendum. Graag horen we een reactie van de minister op dit punt.
Het tweede argument van de regering is dat de politieke steun voor een bindend correctief referendum is afgenomen, dat dat er vooralsnog niet gaat komen en dat het raadgevend referendum dus niet meer een voorfase voor het bindend referendum is en daarom kan worden afgeschaft. Deze redenering houdt volgens mijn fractie geen stand, omdat uit de wetsgeschiedenis van de Wet raadgevend referendum duidelijk blijkt dat de wet zijn eigen waarde heeft, los van het eventueel later in te voeren bindend correctief referendum. En dat in de wet staat dat die twee eventueel, als er een bindend correctief referendum zou komen, niet meer samen kunnen gaan, doet daaraan niets af.
Dat is ook duidelijk verwoord door de heer De Graaf — ook ik citeer deze rechtsgeleerde — namens de D66-fractie bij het debat in deze Kamer op 8 april 2014, dat zowel ging over het wetsvoorstel om te komen tot een raadgevend referendum als over het wetsvoorstel om te komen tot een herziening van de Grondwet om een bindend correctief referendum mogelijk te maken.
Ik citeer de heer De Graaf: "Mijn fractie begrijpt het aldus dat de initiatiefnemers dit raadgevend referendum als losstaand instrument zien, dat wil zeggen: niet gerelateerd aan het decisief referendum waarvoor nu een grondwetswijziging voorligt. Dat de initiatiefnemers voor twee ankers willen gaan liggen, is begrijpelijk: als onverwacht de grondwetsherziening niet tot stand komt, is er altijd nog het raadgevend referendum."
Voorzitter, deze uitleg van de heer De Graaf is toen ook door de initiatiefnemers bevestigd. Het argument dat het uitzicht op een bindend correctief referendum vooruitgeschoven is en niet nabij lijkt, en dat er daarom een eind zal moeten komen aan het raadgevend referendum, is gezien de wetsgeschiedenis niet valide.
Voorzitter, de SP is voor een bindend correctief referendum, als aanvulling op onze representatieve democratie.
Mevrouw Huijbregts-Schiedon i (VVD):
De heer Köhler heeft gelijk als hij citeert uit dit oorspronkelijke wetsvoorstel zoals het hier voorlag. Maar het reparatiewetsvoorstel gaat wel degelijk die koppeling aan. Daar wordt aan artikel 128 als het gaat over de inwerkingtreding van de Wet op het raadgevend referendum als lid 2 toegevoegd: "vervalt op het tijdstip waarop de wet of wetten ter uitvoering van de in het voorstel tot verandering in de Grondwet strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum ingevoegde paragraaf 1A van hoofdstuk V van de Grondwet in werking treedt of treden." Wil hij dan zeggen dat die koppeling er niet is?
De heer Köhler (SP):
Nee, dat wil ik niet zeggen en dat heb ik niet gezegd. Maar zoals ik net al in het interruptiedebat dat ik met mevrouw Huijbregts voerde heb geprobeerd te verduidelijken, is die koppeling er alleen in zoverre dat als er een correctief bindend referendum in de toekomst ontstaat, na grondwetsherziening en na wetsherziening die daartoe strekt, dan het raadgevend referendum zijn functie verliest en vervalt. Maar daar is niet de omgekeerde redenering, dat als dat bindend correctief referendum niet ontstaat, dan evengoed het raadgevend referendum vervalt. Het is gewoon niet logisch om dat eruit af te leiden. En uit de wetsgeschiedenis, bijvoorbeeld uit het citaat dat ik net noemde van de heer De Graaf, blijkt ook dat het tegendeel de bedoeling was.
Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):
Indertijd, in april 2014, werden correctief en raadgevend referendum gezamenlijk behandeld en werd er tijdens de behandeling — ik adviseer de heer Köhler om daar de Handelingen nog eens op na te slaan — wel degelijk een relatie tussen beide gelegd. Hier was ook sprake van die relatie.
De heer Köhler (SP):
Voorzitter, ik heb zoals ik bij interruptie al heb verklaard, ter voorbereiding van dit debat uiteraard de Handelingen op dit punt integraal doorgenomen. Dat sterkt mij in de overtuiging dat weliswaar beide onderwerpen tegelijk werden behandeld en dat weliswaar op verzoek van de Eerste Kamer die horizonbepaling erin is gekomen, maar dat die geen andere betekenis had dan voor het geval in de toekomst dit correctief bindend referendum gaat ontstaan, dán de Wet op het raadgevend referendum zou moeten vervallen omdat die twee naar de mening van de meerderheid van de Eerste Kamer, niet goed samengaan. Maar evengoed is er toen gezegd: als dat tweede niet tot stand komt, dan hebben we altijd nog — ik citeer nu bijna letterlijk de heer De Graaf — die Wet op het raadgevend referendum, die dan gewoon doorloopt.
Dus ik zou mevrouw Huijbregts echt adviseren in dezen nog eens de logica van de redenering na te gaan. Dan denk ik dat zij toch wel tot dezelfde conclusie zal komen als onze fractie. Ik hoor nu dat dit ijdele hoop is, maar nee, ik geef de hoop nooit op dat mijn collega's ook uiteindelijk na nadere bestudering tot de meest logische conclusie zullen komen. Voorzitter, als ik die hoop niet had, zou ik hier helemaal geen inbrengen meer leveren in een poging anderen te overtuigen!
Voorzitter. Ik was pas bij het feit dat wij voor een bindend correctief referendum zijn, als aanvulling op onze representatieve democratie. Wij zien ook wel dat medestanders daarvoor soms even wegvallen en er op andere momenten soms weer bijkomen. En wij nemen aan dat het debat hierover weer zal opleven nadat de Staatscommissie parlementair stelsel in haar eindrapportage zal adviseren om te komen tot een bindend correctief referendum. Maar de SP-fractie ziet geen enkele reden om tijdens deze discussie het al bestaande democratisch recht van de bevolking op een raadgevend referendum, zonder alternatief af te schaffen.
Voorzitter. Ik kom nu op de wetsartikelen die aan het intrekken van de Wet op het raadgevend referendum terugwerkende kracht geven, zodat het referendum over het intrekken van de wet geblokkeerd wordt. Volgens de meeste rechtsgeleerden die we er als Eerste Kamer over gehoord hebben — we hebben er apart een hoorzitting voor uitgeschreven — zijn deze wetsartikelen niet onrechtmatig. Volgens een enkeling wel, maar de meesten zeggen: ze zijn niet onrechtmatig, maar volgens velen getuigen ze niet behoorlijk bestuur en worden ze betiteld als kunstgrepen. De motivatie van het kabinet is ook op dit punt naar onze mening erg zwak. Het noemt het logisch dat als de wetgever van het raadgevend referendum af wil, je daar dan geen raadgevend referendum over gaat houden. Maar dat ís helemaal niet logisch: alle raadgevende referenda gaan over het verwerpen van een wet waar de wetgever net bewust toe heeft besloten.
Eigenlijk zegt de regering: dit punt uit het regeerakkoord is zo hard dat we er ook na een eventuele afwijzing door de kiezers bij een raadgevend referendum toch mee door zullen gaan. En daar sluit de cirkel zich: van begin tot eind wenst de coalitie en de regering zich niets aan te trekken van de mening van de bevolking over dit wetsvoorstel. Het begint ermee dat de partijen die het raadgevend referendum willen afschaffen geen meerderheid halen bij de Tweede Kamerverkiezing. Dan wordt in de onderhandelingen over het regeerakkoord D66 overgehaald mee te gaan met deze afschaffing in ruil voor ... Ja, waarvoor eigenlijk? Vervolgens wordt het wetsvoorstel toegelicht met de ondeugdelijke redenering dat het raadgevend referendum de bevolking niet heeft gebracht wat het daarvan verwachtte. En dan wordt de bevolking de kans onthouden door middel van een raadgevend referendum uit te spreken wat ze er zelf van vindt.
Al met al kwalificeer ik deze gang van zaken zo dat wel de spelregels van de parlementaire democratie formeel worden gevolgd, maar dat het zeker niet democratisch te noemen is. Laten we dat eens vergelijken met de volgende uitspraak van de heer De Graaf in eerder genoemd debat. Ik citeer hem opnieuw: "Soms echter kan de uitkomst van het parlementaire besluitvormingsproces onderworpen zijn geraakt aan politieke deals waar geen kiezer zich meer in kan herkennen. In die randen van de parlementaire democratie, waarin de representatie ondergeschikt is geraakt aan de wetmatigheden van de actualiteit of van de politieke macht, kan het correctief referendum een uitkomst bieden." Het is alsof de heer De Graaf de actuele situatie heeft voorzien. Er is alle reden om over deze intrekkingswet een referendum mogelijk te maken. Daarom vraag ik de minister nogmaals de wet daartoe aan te passen. Minister, kom met een novelle waarin de juridische kunstgrepen, de artikelen V en VI van de wet, geschrapt worden. Is de minister daartoe bereid, zo vraag ik haar.
Ten slotte nog een andere vraag aan de minister. Dit wetsvoorstel, met name het punt van de terugwerkende kracht, ligt bij de rechter. Die doet op 4 juli en op 1 augustus uitspraak. Wil de minister alsnog toezeggen dat de regering de wet pas van kracht laat worden nadat de rechter zich heeft uitgesproken? Met een toezegging van de minister zou zowel de motie van de heer Van Hattem als die van de heer Nagel — waar wij het overigens mee eens zijn — overbodig worden. Maar nog belangijker: daarmee zou voorkomen worden dat zowel de kiezers als de rechter buitenspel gezet worden.
In de hoop dat in dit debat alsnog de democratische gezindheid de overhand krijgt, ziet mijn fractie uit naar de reactie van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel meneer Köhler. Ik geef het woord aan de heer Ten Hoeve.
De heer Ten Hoeve i (OSF):
Voorzitter. Na een ontluisterende ervaring met het eerste referendum dat onder de regie van de referendumwet werd gehouden, lag de conclusie dat dit zo niet kon al snel voor de hand. Dat referendum werd misbruikt om doelen te bereiken die met het referendumonderwerp maar heel zijdelings te maken hadden en leverde desondanks een geldig negatief resultaat op. Dus half Nederland was teleurgesteld door de schade die met zo'n referendum kon worden aangericht. Maar voorzien van een verhelderende verklaring van alle betrokken EU-staten werd het associatieakkoord met Oekraïne toch ook door Nederland geratificeerd, zodat weer een ander deel van Nederland teleurgesteld werd, deze keer door het gevoel dat het referendum te weinig uithaalde.
Het referendum over de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kreeg een naar mijn gevoel evenwichtiger en voor bijna iedereen acceptabeler afloop en daarna mislukte het aangekondigde referendum over de donorwet door gebrek aan handtekeningen, wat bewees dat Nederlanders niet altijd aanleiding zien voor een referendum. Ondanks deze toch wat geruststellende ervaringen heeft de coalitie besloten een eind te maken aan dit experiment en de referendumwet in te trekken. Met, in feite, twee argumenten. Het eerste is dat het raadgevend referendum onder de huidige omstandigheden niet meer lijkt te kunnen dienen als opstap naar een beslissend referendum. Die constatering lijkt inderdaad op zich niet onjuist. En ten tweede lijkt het raadgevend referendum lijkt te veel risico te geven dat het voor de deelnemers een teleurstelling wordt. De gang van zaken met het Oekraïnereferendum getuigt daar inderdaad van. De conclusie uit het kiezersonderzoek dat de meerderheid van de kiezers wil dat op een negatieve uitkomst van een referendum door de regering gereageerd wordt met intrekking van de betreffende wet, en dat dat zelfs ook geldt voor degenen die "voor" stemden, wijst er inderdaad op dat juist de mogelijkheid dat de regering de uitkomst van een referendum naast zich neerlegt niet begrepen wordt. Dat betekent dat het raadgevende karakter inderdaad inherent het grote risico van teleurstelling in zich draagt. De argumentatie van de regering komt mij op zich juist voor.
Ik ben geen groot voorstander van referenda. De vertegenwoordigende democratie geeft bij een wat abstracte of ingewikkelde problematiek een veiliger beoordeling dan de makkelijker te manipuleren volksraadpleging. Dat betekent dat referenda over lokale of zelfs provinciale beslissingen die in de regel over concretere, beter grijpbare, beter zichtbare zaken gaan een mooie vorm van directe democratie kunnen zijn, maar dat bij beslissingen van de landelijke overheid en ook van Europa een referendum minder gauw zinvol is. Sommige beslissingen, de donorwet bijvoorbeeld, is zo concreet en ook zo direct van invloed op iedereen dat een referendum daarover zinvol had kunnen zijn. Maar goed, daar was dus onvoldoende behoefte aan.
Ondanks mijn niet heel positieve gezindheid ten opzichte van landelijke referenda moet toch geconstateerd worden dat we niet in een nulsituatie zitten. We hebben een referendumwet, die in een aantal opzichten zeker niet gebracht heeft wat sommigen er van verwacht hadden, maar die wel nu eenmaal het gekozen vehikel is voor directe inspraak. Dat zomaar opzij zetten is een bruuske ingreep, die weerstand oproept, getuige alleen al de honderden e-mails die wij de laatste dagen krijgen. De meest voor de hand liggende vraag is dus: heeft de regering, hebben de coalitiepartijen, er niet over nagedacht of met een beperktere ingreep, een aanpassing in plaats van intrekking, niet een goed en voor minder misverstand vatbaar resultaat te halen was geweest? Een beperking van de referendabilteit waarbij in ieder geval met meerdere mogendheden uitonderhandelde verdragen uitgesloten zijn of een aanpassing van de geldigheidsnorm tot een eis van een bepaald percentage van het totale aantal kiesgerechtigden bijvoorbeeld? Het eerste ligt voor de hand want zo'n verdrag is moeilijk reparabel, als al duidelijk zou zijn wat er dan eigenlijk gerepareerd moet worden. Het tweede is zinvol want het overrulen van een door de twee Kamers van de volksvertegenwoordiging genomen besluit moet alleen kunnen in het geval van een zeer grote weerstand vanuit de bevolking. Het zijn maar mogelijkheden, maar de vraag is of de regering zo'n alternatieve aanpak serieus heeft overwogen en, zo ja, waarom zij dan niet daarvoor gekozen heeft. Ik hoor daar graag de minister over.
Wat betreft het terugwerkende kracht geven aan de intrekking om daarmee een referendum over de intrekkingswet zelf onmogelijk te maken, kan ik de redenering van de regering volgen. Maar het wel toelaten van een referendum over deze intrekking zou ook kunnen leiden tot een regeringsreactie vergelijkbaar met de reactie op het WIV-referendum, dus tot een aanpassing in plaats van een intrekking. Als ik de minister nu vraag daarop te reflecteren komt dat natuurlijk weer in lijn met de vorige vraag over aanpassing als zodanig.
Maar ook bij het onmogelijk maken van een referendum over deze wet blijft het een feit dat in augustus een rechterlijke uitspraak verwacht wordt, juist over die referendabiliteit. En het feit dat voor een oppervlakkige beschouwer er geen enkele urgentie lijkt te zijn voor het in werking treden van deze wet, laat de vraag opkomen waarom de regering daar met de bekrachtiging van deze wet blijkbaar niet op wil wachten. De regering heeft toch goede argumenten, dus waarom niet de tijd gunnen? Ook daarover hoor ik graag de minister.
Ten slotte, voorzitter, de toekomst. De staatscommissie-Remkes stelt een bindend referendum voor. Afgezien van het feit dat de kans daarop niet groot is, geeft zo'n referendum weliswaar minder kans op teleurstellingen, maar als er niet allerlei zinvolle beperkingen worden aangebracht dus ook meer kans op onherstelbare schade. Dat is geen gebrek aan vertrouwen in het oordeel van de bevolking maar een inschatting van de complexiteit van bepaalde beslissingen en de onoverzichtelijkheid van de gevolgen daarvan. De Zwitserse regering weet daarvan mee te praten tot haar grote verdriet.
De hoofdconclusie leg ik nog maar eens aan de minister voor: was een andere benadering niet beter geweest om zowel de nadelen van het systeem als de onrust over de opheffing van het systeem te voorkomen? Ik hoor graag de reactie van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel meneer Ten Hoeve. Ik geef het woord aan mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):
Dank u wel voorzitter. Wie is er tegen het versterken van de democratische rechtsstaat? Een retorische vraag, wij kunnen de waarde van onze democratie en onze rechtsstaat niet hoog genoeg schatten. De Nederlandse democratie kenmerkt zich door het representatieve stelsel. Er is geen kiesdrempel en gemakkelijk treden nieuwe partijen toe bij verkiezingen. Een bijzonder kenmerk dat onderscheidend is en de reis voert niet ver over de grens om te zien wat de meerwaarde van ons stelsel is. De fractie van de ChristenUnie koestert dit Nederlandse stelsel en de ruimte voor minderheden in het democratisch debat. Het was een van de belangrijke argumenten in de bijdrage van mijn collega Kuiper bij de bespreking van de Wet raadgevend referendum. De opkomst bij Tweede Kamerverkiezingen is hoog, en zo vormt de vierjaarlijks gekozen Tweede Kamer een goede afspiegeling van wat de Nederlandse bevolking wenst. Die vertegenwoordigers hebben te stemmen zonder last, maar precies op dat punt ging de Wet raadgevend referendum mank. Want wat doe je als volksvertegenwoordiger bij een geldige uitslag die anders is dan jouw overtuiging, terwijl de opkomst lager was dan bij de vorige verkiezingen? Wat je dan ook kiest, het wringt. We hebben de desillusie gezien bij sommigen na de uitslagen van de referenda. Ik heb ook volop potentiële kiezers gesproken die niet voor het referendum gingen stemmen in de hoop dat de opkomst niet gehaald zou worden. Daar hebben we het tweede probleem met het huidige instrument: voordat voorstanders naar de stembus gingen, wogen ze eerst af of dat met de opkomstdrempel wel wijs was. Zo'n ongelukkige vormgeving leidt tot andere uitslagen. Ten slotte bleek dat het Oekraïnereferendum voor de aanjagers helemaal niet over de Oekraïne ging. Het doel was de Nederlandse deelname in de Europese Unie onder spanning te zetten.
Voorzitter, u vermoedt het al: al met al hebben de ervaringen van de afgelopen jaren mijn fractie niet van gedachten doen veranderen over het instrument raadgevend referendum, noch over de eigenstandige verantwoordelijkheid van de volksvertegenwoordigers, die hiermee schuurt. Bovendien liep ten tijde van het indienen van deze wet ook een initiatiefwetsvoorstel dat juist in aanpassing van de Grondwet voorzag. Dat is uiteindelijk niet gebeurd, en wij vinden dat de regering bij de intrekking van dit wetsvoorstel terechte argumenten noemt.
Maar is er dan geen probleem? Is onze democratische rechtsstaat dan helemaal perfect, om door een ringetje te halen? Ik kom niet uit een traditie die alleen de positieve kant van het leven benoemt, en dat geldt ook als het over de democratie gaat. Ja, op de internationale vergelijkende lijstjes scoort Nederland heel goed op tevredenheid met de democratie, maar wie dieper in de cijfers duikt en bijvoorbeeld de burgerperspectieven van het Sociaal en Cultureel Planbureau erbij pakt, komt tot de constatering dat er een wisselend vertrouwen is. Het planbureau wijst erop dat de laagopgeleiden, of misschien beter gezegd de praktisch geschoolde kiezers, een grotere afstand tot de volksvertegenwoordiging ervaren. Deze groep kiezers waardeert het referendum als instrument meer dan andere kiezers. De fractie van de ChristenUnie vindt dat een belangrijk punt van aandacht.
De minister heeft in het betoog ter ondersteuning van deze wet vermeld dat de stap naar het correctief referendum uit beeld is. Ik begrijp dat helemaal in het licht van de stemming in de Tweede Kamer over dat initiatiefvoorstel-Van Raak, vorig najaar, maar tegelijkertijd constateer ik dat zo het correctief referendum als een soort noodrem, met allerlei nader in te vullen mitsen en maren en overwegingen die ik me ook wel zo kan voorstellen, van tafel gaat terwijl de staatscommissie nog studeert. Ik hoor graag toch een nadere reflectie van de minister op dit punt. En om een klein voorschot mijnerzijds te geven: ik wil dat correctieve referendum — ondanks alle bezwaren die ik heb en hoewel ik niet weet of het echt verstandig is, juist omdat ik onze representatieve democratie koester — nu nog niet helemaal uitsluiten omdat die staatscommissie aan de slag is.
Ik wil daarbij wel benoemen dat we de werkelijkheid tekortdoen als we nu zeggen dat het een wondermiddel is waardoor het vertrouwen van de groep laagopgeleide kiezers terug zal keren, want ook hier blijft staan dat de deelname relatief gezien nog steeds minder is dan die van hoger opgeleide kiezers. Alleen is het vergeleken met andere vormen van democratische participatie een verbetering te noemen. Dat gegeven vraagt om een verdere reflectie, zowel ten aanzien van de trends op dit punt alsook voor onszelf, bijvoorbeeld op de manier waarop politieke partijen zich organiseren. Maar denk ook aan de schaalvergroting van gemeentes. Wat doet dat met de afstand van burgers tot gemeenteraadsleden? Over dat laatste punt — dit is echt een teaser — hoop ik volgende week verder te spreken met de minister. Maar ik hoor ook graag hoe de minister dit alles oppakt in het licht van de staatscommissie, als die haar bevindingen presenteert.
Voorzitter, terug naar het voorliggende wetsvoorstel. Inhoudelijk kan mijn fractie de intrekking ondersteunen, maar ten aanzien van de vormgeving van het wetsvoorstel leven nog enkele vragen. Tot een maand geleden was het spannende vraagstuk of er mogelijk een referendum zou volgen over de Donorwet. Uiteindelijk bleek gisteren dat er onvoldoende handtekeningen zijn ingezameld. De mogelijkheid van een referendum bleef eerder in stand doordat deze Kamer te kennen heeft gegeven niet betrokken te willen raken in een soort wedloop. Ik vroeg de minister in de schriftelijke ronde, toen dat spanningsveld nog wel bestond, of het halen van het aantal handtekeningen terwijl de termijn voor het binnenhalen nog niet verstreken was, alsnog voldoende aanleiding zou zijn om ruimte te geven voor een referendum. De minister hield zich in de beantwoording aan de letter van de wet: geen referendum dus. Hoe kijkt ze daar nu op terug? Leert dit ons lessen voor andere voorkomende situaties, waar de invoering van een nieuw wetsvoorstel juist gebaat kan zijn bij een beetje inlevingsvermogen van de wetgever in anderen? Is het dan niet verstandig om wat ruimhartiger te zijn met het overgangsrecht?
Voorzitter, ik kom bij het pièce de résistance van dit wetsvoorstel: het dubbele slot op de deur om uit te sluiten dat er een referendum plaatsvindt over het wetsvoorstel zelf. Juridisch effectief, oordeelde de Raad van State. De politicologen die in dit huis bij de deskundigenbijeenkomst op de plek van de minister zaten waren eensgezind not amused, mild gezegd. Staatsrechtgeleerden wisselden van mening over de vormgeving, maar waren het er dan wel weer over eens dat dit juridisch kan. Laat dat ook vastgesteld zijn. Een latere wet mag een eerdere wet wijzigen, en dat beginsel geldt hier ook. Daarmee is het nog niet meteen een fraai stukje wetgeving. Ik zou de minister daarom willen vragen om nog eens met kracht uit te leggen waarom zij het waardevol acht dat de constructie van de terugwerkende kracht in dit wetsvoorstel is opgenomen. Heeft dat te maken met de inhoudelijke overwegingen die de regering heeft ten aanzien van het instrument raadgevend referendum? Als ik voor mezelf spreek, moet ik wel bekennen dat ik als volksvertegenwoordiger tot een stroming behoor die ook bij een meerderheidsstemming voor het raadgevend referendum nog steeds ernstige bedenkingen heeft bij het instrument. Dat is ook een argument, maar is dat de overtuiging van deze regering? Daarbij komt ook nog de vraag of dat argument zwaarwegend genoeg is om de terugwerkendekrachtconstructie in het wetsvoorstel op te nemen. Ik hoor ook graag hoe de minister het aspect van de rechtszekerheid in dit opzicht weegt.
Voorzitter. Zonder kritische kiezer geen gezonde democratie. Mijn fractie heeft zo haar reserves gehad bij het inrichten van de staatscommissie, maar juist in de zoektocht naar instrumenten die wel bijdragen aan een stevigere representatieve democratie, die die waarde koesteren, zijn wij zeer benieuwd naar de uitkomsten van de commissie. De minister heeft ervoor gekozen om het raadgevend referendum, vooruitlopend op de bevindingen van deze commissie, af te schaffen. Inhoudelijk heb ik daar alle begrip voor, maar spijtig is wel dat we nu niet kunnen spreken over goede mogelijkheden die wél bijdragen aan het versterken van onze representatieve democratie, nationaal, provinciaal en lokaal. Ik hoop, en spreek daarom namens mijn fractie de wens uit, dat de minister juist op dit punt in het vervolg van haar ambtsperiode met goede plannen en fantastische wetsvoorstellen komt. Ik geef haar dat aan het slot van deze bijdrage graag als aanmoediging mee en zie uit naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bikker. Ik geef het woord aan de heer Koffeman.
De heer Koffeman i (PvdD):
Voorzitter. Een debat om des keizers baard. Dat zou zich hier vandaag in dit huis kunnen ontrollen wanneer het dualisme het verliest van coalitieafspraken, wanneer we hier niet komen tot een vrije en onafhankelijke weging van de kwaliteit van voorliggende wetgeving, maar tot slaafse navolging van een dictaat zoals vastgelegd in het regeerakkoord. Men hoeft geen profeet te zijn om te kunnen voorspellen dat er in dat geval een minieme meerderheid zal zijn voor afschaffing van het raadgevend referendum. Afgaande op de verkiezingsprogramma's — en geef de kiezer die daarvoor opteert eens ongelijk — en afgaande op wat door de partijen in dit huis en aan de overzijde van het Binnenhof beloofd is, is er een ruime meerderheid in de Staten-Generaal voor het handhaven van het referendum, maar via het coalitieakkoord legt een minderheid afschaffing op. Een voorbeeld van hoe representatieve democratie in het huidige stelsel niet goed functioneert. Dat is niet mijn vaststelling, maar die van Boris van der Ham, prominent lid van D66 en een van de geestelijk vaders van het raadgevend referendum, dat volgende week ten grave gedragen zou kunnen worden indien er niet zonder last gestemd wordt, maar volgens de lijnen van het coalitieakkoord.
Voorzitter. In 2005 was Nederland nog een van de vijf landen wereldwijd die nog nooit een nationaal referendum hadden gehouden, de hekkensluiter. In 2015 diende Boris van der Ham van D66 met twee andere leden een initiatiefwet in om het referendum ten langen leste ook bij ons mogelijk te maken. Boris van der Ham is nog steeds groot voorstander van het referendum, maar inmiddels wil minister Ollongren het vandaag met stoom en kokend water ten grave dragen. Daarover zei Boris van der Ham ten tijde van de behandeling in de Tweede Kamer: "De Tweede Kamer debatteert over afschaffing van het raadgevend referendum zonder alternatief, zonder evaluatie en zonder keurig op de staatscommissie te wachten. Onbehoorlijk om zo met een democratisch instrument van burgers om te gaan." De afschaffing is al beklonken in het regeerakkoord en zal geen vrije kwestie worden zoals de donorwet van D66 dat wel was.
Inmiddels hebben we twee referenda gehouden. Het advies van de bevolking was in beide gevallen: nee. Dus besloot Rutte III om de bevolking tussentijds gewoon niks meer te vragen. Rutte III schaft het referendum af en wel per direct, zonder het referendabel te maken. Dat doet men via een listige kunstgreep van een vermeend spoedeisend belang. Dit terwijl niemand het spoedeisende karakter ziet of kan verklaren, ook de minister niet. Tot zover de participatiemaatschappij. We zouden het eerste democratische land zijn dat het referendum afschaft. Alleen Oost-Duitsland in de DDR-tijd maakte eerder deze antidemocratische ommezwaai. Dankzij D66 en een niet-vrije stemming in dit huis van reflectie staat dat nu ook ons te wachten.
De vier partijen waarvan er drie het woord "democratie" in hun partijnaam opgenomen hebben, dragen het laatste restje vertrouwen van de burger in de politiek ten grave. Het is zeer bedenkelijk om de intrekkingswet voor het raadgevend referendum met een discutabel juridisch kunstje onmiddellijk in werking te laten treden om te voorkomen dat die referendabel wordt. Vanwaar die haast? De Wet raadgevend referendum zou na drie jaar geëvalueerd worden; deze zomer. De staatscommissie parlementair stelsel die zich zou buigen over de democratie en de toekomst van het raadgevend referendum kon niet worden afgewacht. Waarom niet? De minister heeft daarop wat mijn fractie betreft nog niet het begin van een antwoord gegeven. De minister is zelf zeer overtuigd maar overtuigt niet. Heeft D66 haar democratische veren definitief afgeschud? In het verleden is al viermaal gebleken dat voor D66 regeren direct gevolgd wordt door halveren, gestript van al haar idealen en met gebroken verkiezingsbeloften en in zodanige existentiële nood dat vanuit de partij bij herhaling is gepleit voor opheffing. Van het verlangen naar het in verbinding zijn met de burger naar totale verblinding.
De 44 mensen die D66 op 24 oktober 1966 oprichtten in de kelder van reclamebureau FHV, legden de nadruk op democratisering van de samenleving en op een nieuw partijenstelsel. Daarnaast benadrukte de nieuwe partij geestelijke vrijheid en individuele ontplooiing. Die geestelijke vrijheid en individuele ontplooiing is exact het spiegelbeeld van wat de voorstanders van een referendum nu wordt ontnomen. Het is onvoorstelbaar dat mensen die ooit lid zijn geworden van D66 vanwege de idealen van politieke vernieuwing, waarvan het referendum er een was, nu tegen hun eigen idealen moeten stemmen als ze hun partij vertegenwoordigen in de Tweede of Eerste Kamer van de Staten-Generaal vanwege coalitieafspraken en een minister die niet gediend lijkt van meer inspraak en politieke vernieuwing. D66 draait de klok terug uit angst voor de burger en diens mening. "Politiek is niet voor bange mensen", is een geliefde uitspraak van Alexander Pechtold. Het is zeer de vraag vanwaar dan toch de plotselinge motivatie komt om democratische verworvenheden zoals het raadgevend referendum met voorrang bij het grofvuil te zetten, zonder de evaluatie en het advies van de staatscommissie af te wachten en zonder het alibi van een correctief referendum waarin de partij zegt meer te zien. Een lege dop, zoals collega Nagel terecht opmerkte.
In het regeerakkoord van Rutte III valt te lezen dat het raadgevend referendum niet zou hebben gebracht wat men ervan verwacht had. Een boude stelling die op geen enkele manier onderbouwd wordt. Er is overduidelijk voldoende zelfreinigend vermogen: de voorgenomen referenda over de wet-Hillen en de donorwet kwamen er niet wegens gebrek aan ondersteuningsverklaringen. Vanwaar dan toch die betutteling om het raadgevend referendum af te schaffen zonder dat daar electoraal draagvlak voor is en zonder de kiezers het recht te geven zich daarover uit te spreken in een raadgevend referendum? Vanwaar die haast? Welke commissie van wijzen heeft hier een duidelijk oordeel over gegeven waarin een rechtvaardiging gevonden kan worden tot afschaffing? Hoewel de regering bij allebei de referenda — de eerste over de Europese grondwet en de tweede over het handelsverdrag met Oekraïne — de uitslag van het referendum achteloos terzijde heeft geschoven om vervolgens het oorspronkelijke plan erdoor te drukken, zijn bij de laatste verkiezingen 90 van de 150 Kamerzetels naar partijen gegaan die als verkiezingsbelofte hadden: minimaal instandhouding van het raadgevend referendum. Volgens onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau wil 70% tot 80% van de Nederlandse bevolking dat het echte, correctief bindend referendum wordt ingevoerd, nog steeds. De teleurstelling over de referenda zat vooral bij de politiek zelf, die van de burger niet het gewenste mandaat kreeg bij verstrekkende voorstellen als de Europese grondwet of het Oekraïneverdrag. Juist in een politiek klimaat dat gekenmerkt wordt door compromissen, uitruil van verbroken verkiezingsbeloften en het verloochenen van je idealen zijn referenda nodig. Het is een realitycheck die de politiek niet kan missen. Theodore Roosevelt zei: "Ik geloof in referenda, niet om het representatieve stelsel te vernietigen maar juist om het te corrigeren wanneer het niet meer representatief is." Daar zijn we nu.
Voorzitter. Ondanks het feit dat het er alle schijn van heeft dat er sprake is van politieke matchfixing, het maken van afspraken in ruil voor andere afspraken, van een kunstmatig de kop indrukken van het dualisme dat het wezenskenmerk is van een levende democratie, ondanks dat wil ik heel graag de redenen voor het behoud van het referendum op een rij zetten, al was het maar voor het nageslacht, zodat in de Handelingen zichtbaar wordt dat afschaffing van het referendum geen enkele noodzaak of spoedeisend belang kende maar onderdeel vormde van een politieke koehandel tussen partijen die bereid zijn om alles uit te ruilen, zelfs hun eigen idealen en hun eigen politieke bestaansrecht. Zoals we vorige week weer gezien hebben bij het compromis rond het klimaatakkoord, dat van links tot rechts gesteund wordt maar geen enkel uitzicht biedt op het behalen van de doelstellingen zoals geformuleerd in de Parijse klimaatafspraken. Maar goed, we hebben een akkoord.
Ik wil graag met u de voordelen van het behoud van het raadgevend referendum doornemen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau meldt dat 70% tot 80% van de Nederlanders al decennialang de invoering van het correctief referendum wenst. Volgens een peiling van Maurice de Hond wil twee derde van de Nederlanders het raadgevend referendum behouden. Ik zei het al, de burgers hebben bij de laatste Kamerverkiezingen in meerderheid, namelijk 90 van de 150 zetels, gestemd op politieke partijen die in hun verkiezingsprogramma beloofden het raadgevend referendum te steunen. De Tweede Kamer heeft dus geen intrinsiek democratisch mandaat om het referendum af te schaffen. Daarom moeten burgers zich direct over de afschaffing van het referendum kunnen uitspreken. De rechter zal op verzoek van Meer Democratie uitspraak doen en ik wil graag van de minister weten of zij bereid is de invoering van de wet uit te stellen totdat het oordeel van de rechter bekend is.
In het regeerakkoord is niets opgenomen over een eventueel referendum over de afschaffing van het referendum. Het is voor coalitiepartijen dus een vrij onderwerp. Kan de minister duidelijk maken of op enige wijze druk is uitgeoefend op de regeringsfracties om te stemmen volgens fractiediscipline, dus met last? De wet geeft burgers het recht een referendum aan te vragen. Om een referendum over het referendum te voorkomen neemt het kabinet nu zijn toevlucht tot een romantische wetsinterpretatie die als juridisch gegoochel, onrechtmatig en illegaal wordt betiteld door niet de minste: professor Wim Voermans.
Het kabinet zegt dat het raadgevend referendum als opmaat was bedoeld voor een bindend correctief referendum en dat, nu dit bindend referendum is afgevoerd, het logisch is om ook het raadgevend referendum af te schaffen. Dat is niet waar en het is ook niet logisch. De indieners van PvdA, D66 en GroenLinks zijn vanaf het begin duidelijk geweest dat het raadgevend referendum een zelfstandig instrument is, juist omdat er rekening mee werd gehouden dat het bindend referendum nooit, of althans niet binnen afzienbare termijn de vereiste tweederdemeerderheid zou halen. Het feit dat de boot nog niet klaar is voor vertrek zou geen reden moeten zijn om de loopplank maar vast met spoed binnen te halen. Dat riekt naar sabotage van democratische vernieuwing, nota bene door D66, opgericht om zo'n vernieuwing mogelijk te maken. Onacceptabel voor Jan Terlouw, een van de, laten we zeggen, gewetens van de partij. Er is wettelijk bepaald dat de referendumwet drie jaar na inwerkingtreding, dus komende zomer, geëvalueerd zal worden door de Tweede Kamer. Het ligt voor de hand om die afspraken na te komen. Na twee referendumervaringen, waarvan niet voor iedereen geldt dat de uitslagen ervan als onbevredigend zijn ervaren, lijkt het erop dat het kabinet tijdens de wedstrijd de wet wil wijzigen. Een vorm van staatsrechtelijk hooliganism die in Nederland nog maar weinig is vertoond.
In januari 2017 heeft de regering de staatscommissie parlementair onderzoek ingesteld die moet adviseren over de toekomst van de democratie inclusief het raadgevend referendum. Het eindverslag van die commissie zou logischerwijs afgewacht moeten worden voorafgaand aan verstrekkende en premature wetswijzigingen als deze. Ook de aan de kiezer bij wet beloofde evaluatie zou er gewoon moeten komen, zelfs als die door collega Huijbregts met een woord terzijde wordt geschoven.
Alleen in de DDR is het referendum afgeschaft na eerder ingevoerd te zijn. Er zijn tal van gezonde representatieve democratieën die het referendum wel kennen. Het kabinet heeft op geen enkele wijze duidelijk gemaakt waarom het raadgevend referendum juist in ons land versneld zou moeten worden afgeschaft anders dan dat het nu eenmaal is afgesproken. Het heeft iets weg van de afschaffing van de dividendbelasting, taxrulings met Shell en het voor veel te weinig geld aftroggelen van een crematievereniging van hoogbejaarde leden. Het is nu eenmaal afgesproken, het is niet rechtvaardig, maar goed, we hebben het zo gedaan en dit is het dan maar.
Het cynisme en wantrouwen onder de bevolking ten aanzien van de politiek worden gevoed door het afschaffen van het referendum, betoogt professor Tom van der Meer van de Universiteit van Amsterdam. Kan de minister nog eenmaal een poging wagen om ons uit te leggen in welk opzicht zij dit niet met hem eens is? Het referendum geeft de bevolking een noodrem om de wetgever te corrigeren of tussentijds bij te sturen als die bevolking het in groten getale oneens is met de volksvertegenwoordiging die bijvoorbeeld door compromissen en coalities is afgedreven van de kiezersuitspraak. Die laatste stelling is ons aangereikt door Alexander Pechtold, die er toen anders over dacht dan zijn minister nu doet. Kan de minister aangeven in welk opzicht zij het met deze eerdere stelling van haar politiek leider of de politiek leider van haar partij oneens is?
Voorzitter. Een groep prominente leden van D66 voelt zich door hun eigen partij in de steek gelaten waar het gaat om de voorgenomen afschaffing van het referendum. Gisteren ontvingen wij van hen een indringende brief waarin aandacht wordt gevraagd voor een aantal overwegingen. De groep, die honderden leden van D66 vertegenwoordigt — en dat zijn er meer dan de partij in 1974 over had na de stormachtige beginjaren— maakt zich zorgen over het feit dat tegenover de wens voor meer inspraak, steeds opener de wens tot beperking van inspraak wordt bepleit. Deze kritische leden van D66 willen dat deze destructieve tegenstelling wordt doorbroken. Meer inspraak is niet alleen nodig voor het draagvlak van beslissingen, maar ook omdat ideeën van burgers een zeer goede bijdrage kunnen leveren aan de kwaliteit van beleid, schrijven de kritische D66'ers in hun open brief.
In het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst hebben de Tweede Kamerfracties van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie afgesproken het nationaal raadgevend referendum af te schaffen. Dat wordt gemotiveerd met de ervaring met slechts één enkele toepassing van dit instrument, namelijk het referendum over het associatieverdrag met Oekraïne. In het regeerakkoord wordt geconcludeerd dat het raadgevend referendum als tussenstap niet heeft gebracht wat ervan werd verwacht vanwege de controverse over de wijze van aanvragen en verschillende interpretaties van de uitslag. Het is merkwaardig dat D66 een van de door haar verworven democratiseringsrichtingen rücksichtslos overboord zet. De kritische D66-leden vinden het onbehoorlijk om een instrument van de burgers af te pakken zonder dat daaraan een degelijke evaluatie is voorafgegaan of enige vorm van inspraak. Ook de voorzitter van de staatscommissie parlementair stelsel, Johan Remkes, partijgenoot van mevrouw Huijbregts, maakte tijdens de presentatie van zijn tussenrapportage op 21 juni hierover een opmerking. Hij stelde: inhoudelijk vind ik een raadgevend referendum niet heel gelukkig omdat daar weeffouten in zitten, maar een intrekkingswet indienen vooruitlopend op de evaluatie vind ik uit het oogpunt van een behoorlijk bestuurlijk politiek proces wel een beetje geforceerd. Die observatie werd al eerder gedaan door de deskundigen die in dit huis zijn gehoord op 27 maart jongstleden, waarbij werd gewaarschuwd voor het nog verder schaden van het vertrouwen in de politiek.
De huidige referendumwet wordt door het kabinet omschreven als niet ideaal. De voors en tegens zullen in ieder geval moeten worden meegenomen in de al genoemde evaluatie van de wet die het kabinet overduidelijk niet wil afwachten en die volgens sommige collega's niet eens meer zal plaatsvinden. Bedroefd maar dankbaar, geen bezoek aan huis, geen bloemen, einde verhaal. De kille uitvaart van wat eens een kroonjuweel was.
Voorzitter. Een wet afschaffen zonder dat daaraan eerst een evaluatie is voorafgegaan, is niet zorgvuldig en niet behoorlijk. De keus van de regering om met een noodgreep de intrekkingswet niet referendabel te maken, past niet in een volwassen omgang met de burgers. Bovendien heeft juist onze Kamer ervoor gezorgd dat de staatscommissie parlementair stelsel op dit moment werkt aan een breed advies over de toekomst van ons politieke bestel. Het is redelijk om ook op die uitkomsten te wachten.
Het afschaffen van een democratisch instrument van burgers is alleen te rechtvaardigen als er iets beters voor in de plaats komt. Zolang dit tastbaar alternatief ontbreekt, moet het raadgevend referendum in ieder geval niet worden geschrapt, maar worden verbeterd. Ik ben dat zeer eens met de leden van Opfrissing. Ik zou de minister willen vragen haar partijgenoten en de kiezer serieus te nemen en de burger een van de weinige correctiemechanismen waarover die burger beschikt, niet af te nemen. Er moet toch een redelijk alternatief te bedenken zijn, zo vraag ik de minister. "Het redelijk alternatief", ooit stond het op posters van de partij van de minister. Tegenwoordig is de leuze "En nu vooruit". Tja, een democratiseringsbeweging die struikelt over haar eigen benen, haar eigen afkomst verloochent en dat zo snel mogelijk weer wil vergeten.
Ik zie de beantwoording van de vragen door de minister met belangstelling tegemoet. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Koffeman.
Ik schors de beraadslaging en de vergadering voor de lunchpauze tot 13.30 uur.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.34 uur tot 13.36 uur geschorst.