Plenair Köhler bij behandeling Vierde anti-witwasrichtlijn



Verslag van de vergadering van 9 juli 2018 (2017/2018 nr. 37)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 18.28 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Köhler i (SP):

Dank u, voorzitter. We bespreken de Implementatiewet voor de vierde anti-witwasrichtlijn van de Europese Unie. Die kent een aantal aanscherpingen ten opzichte van de derde richtlijn. Over één daarvan wil ik het hebben. De implementatiewet bepaalt dat leden van de Nederlandse regering en van het parlement, hoofdbestuursleden van politieke partijen, leden van het hooggerechtshof, leden van de Rekenkamer, bestuurders van De Nederlandsche Bank en staatsbedrijven, ambassadeurs, hoge officieren en bestuurders van internationale organisaties alsmede hun echtgenoten, ouders en kinderen — dus personen met een publieke functie en hun familieleden — behoren tot een groep cliënten van financiële instellingen met een hoger risico op het witwassen van geld of het financieren van terrorisme. De voorgestelde wet schrijft voor dat de financiële instellingen daarom bij al deze personen — ze worden politically exposed persons, PEP's, genoemd — een verscherpt cliëntenonderzoek moeten doen.

Op onze vraag welke feiten ten grondslag liggen aan de veronderstelling dat deze groepen mensen met een publieke functie en hun familieleden een hoger risico vormen met betrekking tot het witwassen van geld en het financieren van terrorisme, is de regering tot nu toe het antwoord schuldig gebleven. De minister verwijst alleen naar internationale afspraken, eigenlijk aanbevelingen, waarin deze groepen als risicogroepen voor corruptie genoemd worden. Dat kan voor een land als Oekraïne best kloppen, maar daarmee geldt dat volgens ons nog niet voor Nederland. Zonder enige aanwijzing wordt de top van de krijgsmacht, van de rechterlijke macht en van de volksvertegenwoordiging geïncrimineerd. De vrijwilligers die een functie in het bestuur van een politieke partij vervullen, worden als risico gezien voor criminele handelingen als witwassen en financiering van terrorisme en onderworpen aan een verscherpt onderzoek door hun bank. Wat een belediging, om nog niet te spreken van hun familieleden die dit volgens dit wetsvoorstel ook over zich heen krijgen! Vindt de minister dit proportioneel?

Mijn fractie vindt het opmerkelijk dat de internationale aanbevelingen niet voorschrijven dat bij binnenlandse PEP's altijd een verscherpt cliëntenonderzoek moet plaatsvinden. Dat is binnen de Europese Unie zelf verzonnen, omdat het onderscheid tussen binnenlandse en buitenlandse PEP's niet zou stroken met het vrije verkeer. Dit is een rare redenering die mijn fractie niet kan volgen. Welk vrij verkeer? Van kapitaal? Van personen? En waarom strookt dat dat dan niet daarmee? Misschien heeft de minister een antwoord op deze vragen. Overigens moest ik de toelichting op deze niet onbelangrijke artikelen uit de implementatiewet uiteindelijk aantreffen op bladzijde 55 van de memorie van toelichting. Misschien kan de minister navragen hoe dat daar terecht is gekomen en dan alsnog mijn vragen "welk vrij verkeer en waarom strookt dat niet" beantwoorden.

Op onze vraag hoe de banken te weten kunnen komen dat hun cliënten tot genoemde groepen met een hoog risico behoren, heeft de minister geantwoord dat er lijsten bestaan van deze groepen mensen. De banken kunnen deze data klaarblijkelijk kopen bij een van de vele handelaren in data die we tegenwoordig aantreffen. Afgezien van het feit dat ik dit helemaal geen geruststellende mededeling vind, betwijfel ik dat zulke lijsten bestaan voor de ouders en kinderen van de betrokken functionarissen. Kan de minister hier misschien ook helderheid over verschaffen?

Als de banken een financiële relatie met een persoon uit de risicogroepen hebben of aangaan, moeten zij een verscherpt cliëntenonderzoek doen. Dat geldt voor het hebben of openen van een betaalrekening, een spaarrekening en een beleggingsrekening, ongeacht welk bedrag hierop is gestort. Gezien de brief die de ASN Bank ter uitvoering van de implementatiewet reeds verstuurde, lijkt dit in de praktijk neer te komen op een onderzoek naar de herkomst van het vermogen van deze cliënten. Daarbij wordt gesteld dat cliënten hun verhaal kunnen onderbouwen met salarisstroken, belastingaangiften en dergelijke. Dus als het kind van een bestuurslid van een politieke partij een betaalrekening opent en daar enkele honderden euro's op stort, wordt dit hele proces op gang gebracht. Vindt de minister dat ook buiten proportie? Waarom wordt er bij het hebben van rekeningen geen financiële grens van €15.000 gesteld, net als bij financiële transacties, voordat er moet worden overgegaan tot een verscherpt cliëntenonderzoek door de bank?

Voorzitter. Ten slotte nog een vraag over de evaluatie van deze wet. Ik neem aan dat de Europese Commissie deze vierde richtlijn gaat evalueren, net als indertijd de derde richtlijn, en dat de lidstaten, dus ook Nederland, daarvoor gegevens gaan leveren. Ik vraag de minister deze gegevens ook aan onze Kamer te rapporteren. In of buiten dat kader wil mijn fractie graag over enkele jaren horen hoe vaak een cliëntenonderzoek naar een PEP heeft geleid tot het niet aangaan of verbreken van een zakelijke relatie en hoe vaak tot een melding bij een Fiscale inlichtingeneenheid en/of bij het Openbaar Ministerie, en hoe vaak dat heeft geleid tot vervolging en veroordeling van zo'n prominente politieke functionaris of een familielid. Wil de minister toezeggen de Kamer hierover te rapporteren?

Voorzitter, wij zien uit naar de beantwoording van onze vragen door de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Köhler. Ik geef het woord aan mevrouw Prast.