Plenair Vos bij behandeling Vierde anti-witwasrichtlijn



Verslag van de vergadering van 9 juli 2018 (2017/2018 nr. 37)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 19.03 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Vos i (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Jaarlijks loopt de samenleving miljarden mis doordat geld illegaal wordt doorgesluisd via ketens van bedrijven of trusts. Het tegengaan van deze praktijken is dan ook van groot belang, niet alleen omdat het bijdraagt aan de internationale veiligheid, maar ook omdat het essentieel is voor de integriteit van het financiële systeem en duurzame groei. Deze richtlijn is hiermee van belang voor zowel de weerbaarheid van het Nederlandse financiële stelsel als voor bijvoorbeeld ontwikkelingslanden, die op dit moment veel inkomsten mislopen doordat geld makkelijk illegaal kan worden weggesluisd. De GroenLinks-fractie beoordeelt de meerwaarde van de implementatie van deze richtlijn dan ook op basis van zowel het nationale als het internationale belang van een eerlijk en weerbaar financieel stelsel.

De huidige witwaspraktijken stoppen niet voor grenzen en dus is een grensoverschrijdend en collectieve aanpak nodig om deze praktijken effectief tegen te gaan. In 1990 werd daarom de eerste Europese richtlijn om misbruik van het financiële systeem tegen te gaan, aangenomen. Mijn fractie is blij dat mede naar aanleiding van de aanbevelingen van de Financial Action Taskforce er nu een vierde verbeterde richtlijn voorligt. Wel hebben wij nog een aantal vragen over de privacygevoeligheid en de uitvoerbaarheid van dit voorstel. Allereerst de privacyaspecten. Door de implementatie van deze Anti-witwasrichtlijn zullen meer partijen meer gegevens moeten verzamelen van grotere groepen mensen. Het is daarom van belang dat er voldoende aandacht wordt besteed aan de verhouding tussen de verplichtingen uit deze richtlijn en het recht op privacy.

Hierbij is het voor de GroenLinks-fractie erg belangrijk dat de verzamelde gegevens niet voor commerciële doeleinden zullen worden gebruikt. Hoewel de minister in de beantwoording heeft aangegeven dat dit verboden is, vragen wij ons af of de autoriteit gegevensbescherming op dit moment voldoende middelen heeft om te waarborgen dat de AVG ook in het kader van deze richtlijn volledig wordt nageleefd. De instellingen zijn immers zelf verantwoordelijk voor de naleving van de AVG en voor de bepalingen in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De vraag is dus: als de instellingen hun werk niet goed doen, hoe zal de Autoriteit Persoonsgegevens daarop dan kunnen toezien en dit kunnen signaleren?

De minister geeft in zijn voorstel aan dat de bescherming van persoonsgegevens voldoende gewaarborgd is met het van toepassing zijn van de AVG. Mijn fractie leest echter in het wetsvoorstel ook dat artikel 15 van de AVG over het recht van inzage van de betrokkene, buiten toepassing kan worden gelaten wanneer een instelling dit noodzakelijk en evenredig acht. Hoe verenigt de minister de geheimhoudingplicht die instellingen hebben en het recht van inzage van de betrokkene? Kan de minister aangeven wanneer hij het noodzakelijk acht dat het recht van inzage van de betrokkene wordt ingeperkt?

Ook mijn fractie heeft vragen bij de politically exposed persons. Daar zijn al veel vragen over gesteld. Stel dat je kind bent van een politically exposed person. Jij hebt niet gekozen voor een ouder die de politiek ingaat en toch zul jij wellicht veel financiële gegevens moeten gaan inleveren en kenbaar moeten gaan maken. Hoe is de afweging gemaakt tussen de privacy van familieleden en het belang van het inzien van hun financiën ten behoeve van het voorkomen van witwassen?

Het wetsvoorstel zal er ook toe leiden dat verschillende partijen meer gegevens moeten verzamelen van meer mensen. Dit kan er ook voor zorgen dat de administratieve lasten voor bijvoorbeeld kleine ondernemers en instellingen te groot gaan worden. De minister erkent in de stukken dat de regeldruk kan stijgen. Verschillende partijen hebben benadrukt dat het wetsvoorstel te veel uitgaat van één set verplichtingen voor alle instellingen, ongeacht hun aard en omvang. Als oplossing draagt de minister aan dat het cliëntenonderzoek ruimte laat voor een op de aard en omvang van een instelling afgestemde inspanning, maar is de minister het met de GroenLinks-fractie eens dat zolang er onduidelijkheid bestaat over wat er precies verwacht wordt van kleine ondernemers, deze ruimte alleen maar voor verwarring zal zorgen? En hoe wil de minister ervoor zorgen dat de nieuwe verplichtingen ook daadwerkelijk uitvoerbaar worden voor deze groep? Zou de minister bijvoorbeeld bereid zijn om voor kleine instellingen richtlijnen met aparte verplichtingen op te stellen die beter in lijn zijn met de omvang van deze instellingen?

Nog een vraag over het tempo van implementatie, want dit wetsvoorstel had allang geïmplementeerd moeten zijn. Ook de Raad van State sprak zijn zorgen daarover uit. Nederland is in 2017 in gebreke gesteld. De minister geeft in de beantwoording aan dat hij zich niet zoveel zorgen maakt over eventuele consequenties, maar het lijkt mijn fractie toch belangrijk om te bekijken waarom wij deze tijdslimiet zo hebben overschreden en hoe wij dit in de toekomst kunnen voorkomen. De vijfde Anti-witwasrichtlijn is namelijk alweer gepubliceerd en moet voor januari 2020 geïmplementeerd zijn. Hoe wil de minister voorkomen dat we achter de feiten aan blijven lopen en ook deze richtlijn weer te laat gaan implementeren?

Ook een aantal belangrijke onderdelen van deze richtlijn, zoals bijvoorbeeld de verplichting dat er een register komt van de uiteindelijk belanghebbenden, zal bij aparte wetgeving geregeld gaan worden. Maar ook deze wetgeving is er nog niet. Een vraag die wij aan de minister hebben, naast de vraag hoe hij hierin tempo gaat maken, is of hij kan bevestigen dat uiteindelijk altijd de echte, natuurlijke persoon, die de uiteindelijk belanghebbende is, in het register kan komen en dat deze personen zich niet zullen kunnen verschuilen achter bestuurders van een trust die als bestuurder hun vennootschap bestuurt. Graag daar nog een toelichting op.

Ik heb ook nog een vraag over de vele AMvB's die gaan volgen. In de Tweede Kamer is daarover een debat geweest en heeft de minister toegezegd dat hij een voorhang zal regelen. Zal dit gaan gelden voor alle AMvB's die in het kader van dit wetsvoorstel tot stand gaan komen?

Juist omdat het tegengaan van witwassen een langlopend proces is dat telkens geëvalueerd moet worden, zou mijn fractie graag meer inzichtelijk krijgen hoe verschillende landen de richtlijn implementeren en wat de effecten zijn geweest van de verschillende richtlijnen. In de Tweede Kamer is een motie ingediend, mede door GroenLinks, die vraagt om bij de implementatie van de toekomstige Europese regelgeving te beargumenteren waarom er wordt gekozen voor welke lidstaatoptie en te beschrijven wat de gevolgen van deze keuzes zijn. Mijn fractie vraagt zich af of hierbij kan worden gekeken naar de effectiviteit van het antiwitwasbeleid in de EU. Zijn er actuele cijfers over de situatie in de verschillende lidstaten, gekoppeld aan de wijze waarop lidstaten de opties die de richtlijn biedt hebben geïmplementeerd? Op die manier kunnen wij zien welke aanpakken meer of minder effectief zijn waar het gaat om het terugdringen van illegale financiële transacties en witwaspraktijken.

Voorzitter, mijn fractie wacht met veel belangstelling op de beantwoording van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Vos. Ik geef het woord aan de heer Van Kesteren.