Verslag van de vergadering van 3 juli 2018 (2017/2018 nr. 36)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.35 uur
De heer Lintmeijer i (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Nederland kent een parlementair stelsel dat in zijn opzet stamt uit 1848. Sindsdien is het geleidelijk geëvolueerd tot het systeem dat we nu kennen en waarvan je kunt zeggen dat het gaandeweg democratischer en toegankelijker is geworden voor steeds grotere groepen in de samenleving. De tijd van voor 1848 waarin de Koning de Eerste Kamer zelf samenstelde uit de aanzienlijksten van het land, ligt ver achter ons. In stappen ontwikkelden we de parlementaire democratie van een oligarchisch bestel dat alleen openstond voor mannen van boven de 40 die genoeg belasting betaalden tot een bestel waarin mannen en vrouwen van 18 jaar en ouder zowel kunnen kiezen als gekozen kunnen worden. Een stelsel dat de verzuiling overleefde. Een transitie van een periode waarin de toppen van de zuilen onder elkaar uitonderhandelden wat goed was voor de achterban, naar een ontzuilde samenleving waarin individuele burgers individuele keuzes maken. Het bracht ons de parlementaire representatieve democratie van nu, die op zichzelf kan rekenen op een brede steun in de samenleving.
"Het politieke systeem deugt, de politici minder", zoals het SCP meerdere keren opmerkte. Maar over dat politieke systeem zegt driekwart van de Nederlanders van nu ook dat er grote of kleine aanpassingen in nodig zijn. Want lang niet elke burger voelt zich gezien en gehoord in onze democratie.
Mevrouw Lokin-Sassen i (CDA):
Misschien mag ik ter aanvulling op uw prachtige begin even zeggen dat op 3 juli 1918, dus precies 100 jaar geleden, voor het eerst verkiezingen zijn gehouden krachtens de algemene vertegenwoordiging en krachtens het algemeen mannenkiesrecht. Met die mannenstemmen is mevrouw Groeneweg als eerste vrouw in de Tweede Kamer gekozen.
De heer Lintmeijer (GroenLinks):
Op zo'n aanvulling kan ik alleen maar "dank u wel" zeggen.
Zoals de commissie-Remkes concludeerde: "Het is zaak degenen bij de democratie te betrekken die nu het gevoel hebben dat het wel over mij, maar meestal zonder mij gaat." Dat geldt zeker in een globaliserende wereld waarin veel ontwikkelingen op een schaal plaatsvinden die ver van mensen af staat. In een wereld waar velen geen greep op denken te hebben is het belangrijk mensen in elk geval bij de eigen democratie te betrekken. Tijd voor een nieuwe stap.
De roep om meer directe betrokkenheid, om zeggenschap ook als er geen verkiezingen zijn en om politici die zich meer rekenschap geven van wat er onder burgers leeft, is verklaarbaar. Mensen zijn beter opgeleid, kunnen via de alom aanwezige media zich goed informeren en via social media zich mengen in het publieke debat. Sometimes for better, sometimes for worse. Tegelijkertijd lijkt een globaliserende wereld voor veel mensen steeds ongrijpbaarder. Het is dus niet verwonderlijk dat enerzijds toenemende mondigheid en betrokkenheid zich vertalen in een wens tot meer directe zeggenschap, en dat anderzijds dat vervreemding en achterstand leiden tot een noodzaak om mensen directer te betrekken om te voorkomen dat ze afhaken.
Toenemende emancipatie, democratisering en individualisering kunnen we beschouwen als een lange lijn in de geschiedenis van het democratische bestel. We zien hoe de democratie weerbaar kan blijven door mee te bewegen met de maatschappelijke ontwikkelingen zonder haar fundamenten aan te tasten. Tegelijkertijd dreigt er een onomkeerbaar omslagpunt als te veel mensen zich in een complexere wereld blijvend niet gehoord voelen en daardoor afhaken. In dat licht is het bijzonder dat we nu met een coalitie in debat gaan die geen stappen vooruitzet richting betrokkenheid, maar achteruitloopt en die een beperkte vorm van democratische vernieuwing, het raadplegend referendum, onder aanvuring van uitgerekend een D66-minister terugdraait.
Dat is bijzonder, omdat op lokaal niveau ook door deze coalitiepartners en zeker ook door D66 volop is meegedaan aan het zoeken naar nieuwe vormen van zeggenschap. Ik noem participatieladders, die gaan van informeren tot meecreëren en beslissen. Ik zie vormen van deliberatieve democratie en een verscheidenheid aan referenda opduiken. Er zijn op lokaal en regionaal niveau veel instrumenten ontwikkeld om overheid en burger meer bij elkaar te brengen. Loopt dat altijd even goed? Nee. Is iedereen even tevreden over de uitkomst van de participatietrajecten? Allerminst: regelmatig overheerst de teleurstelling. Zijn lokale referenda een succes? Soms wel, maar niet altijd. Is dat reden om het hele instrumentarium aan participatiemogelijkheden dat ontwikkeld is dan maar aan de kant te zetten? Zeker niet. Colleges, raden en staten en hun betrokken inwoners blijven zich inzetten voor nieuwe en verbeterde instrumenten en verbetering. De dynamiek in de samenleving van mensen die meer invloed willen dwingt dat ook af. De positie van mensen die dreigen af te haken vereist dat des te meer.
De situatie op nationale schaal steekt daar schril bij af. Hier geen vernieuwing, geen visie, geen zoektocht door het kabinet naar nieuwe vormen, maar alleen een defensieve reactie op de blijkbaar niet gewenste uitkomsten van slechts twee referenda. De vraag is niet of het raadplegend referendum het allerbeste is wat we kunnen bedenken. De vraag is hoe Kamer en parlement kunnen inspelen op de behoefte aan meer betrokkenheid en directere zeggenschap van mensen en hoe we kunnen voorkomen dat mensen zich afwenden van de democratie. Zo bezien is dit wetsvoorstel drie keer mis.
Het is mis, omdat het een van de weinige instrumenten voor directe zeggenschap op nationaal niveau om zeep helpt, nog voordat het drie keer is toegepast. Het eerste referendum was wennen. Het debat ging weinig over de inhoud en met de uitkomst worstelden velen, ook mijn fractie. Maar de samenleving leert. Het referendum over de Wiv ging stukken beter: een goed inhoudelijk debat, een hoge opkomst dankzij een verstandige koppeling aan de gemeenteraadsverkiezingen, en een genuanceerde uitslag, waar het kabinet ook op heeft geacteerd. Los van de vraag of we het met alle stappen die het kabinet daarna heeft gezet eens zijn: op het Wiv-referendum als zodanig valt weinig aan te merken.
Wie dacht dat nu de sluis open zou staan, kwam bedrogen uit. De kiezer blijft selectief in wanneer hij wel en niet wenst op te draven en liet de gelegenheid voor een referendum over de donorwet aan zich voorbijgaan. Dat overziend vragen we het kabinet of er niet alsnog voldoende aanleiding is om de ontwikkeling van het referendum de tijd te geven en niet de oude schoenen weg te gooien voor de nieuwe zijn gekocht. Helaas staat dat ook in mijn tekst. Volgens mij is dat nu drie keer genoemd.
Voorzitter. Waarom zet het kabinet niet in op verbetering van het raadplegend referendum, bijvoorbeeld door goed te onderzoeken wat de effecten van een uitkomstdrempel in plaats van een opkomstdrempel zouden zijn? Met een uitkomstdrempel verdwijnt in elk geval de perverse prikkel die voorstanders thuishoudt. Ook breder zou het kabinet naar de wenselijkheid van een quorum bij een raadgevend referendum kunnen kijken. Zonder quorum vervalt ook de vermeende bindendheid van een raadplegend referendum, zo zeg ik ook in de richting van de CDA-fractie. Je gebruikt het instrument dan waar het voor bedoeld is: de burger raadplegen. Waarom heeft het kabinet niet naar dit soort verbetermogelijkheden gekeken, al dan niet met de evaluatie die in de wet staat? Graag een reactie.
Het is voor de tweede keer mis, omdat juist die groepen in de samenleving die een grote kloof ervaren met de politiek het raadplegend referendum als hun instrument beschouwen. Het gaat dan vooral om mensen met een lager, of liever gezegd praktisch opleidingsniveau. Dat blijkt uit diverse onderzoeken. Ook de geraadpleegde deskundigen in de hoorzitting hier in de Eerste Kamer wezen hierop. Het argument van het kabinet dat de vorm van het raadgevend referendum uiteindelijk kan leiden tot vervreemding van de kiezer overtuigt niet, zeker niet als je nog eens goed naar de quorumeisen zou kijken. Juist het afschaffen van het raadplegend referendum werkt die vervreemding in de hand, vooral bij mensen die praktisch geschoold zijn en die al een afstand voelen tot de politiek. Die vervreemding neemt toe omdat via een juridische kunstgreep het wetsvoorstel uitgezonderd is van een oordeel door de kiezer. Het kabinet vindt het onlogisch dat dit intrekkingsvoorstel zelf onderdeel van een referendum kan zijn. Een dunne redenering, waarvan de logica onze fractie ontgaat. Het is een simpel ja-neevraagstuk over de wenselijkheid van een instrument dat de kiezer zelf aangaat. Er is helemaal niks onlogisch aan om dat aan de kiezer voor te leggen.
Voorzitter. De onderbouwing van het intrekkingsvoorstel is mager. Ook het argument dat het raadgevend referendum een opmaat is naar een correctief referendum overtuigt niet. Waarom kan een verbeterd raadplegend referendum niet op zichzelf staan, zo vragen wij het kabinet. Al met al is de argumentatie in de ogen van mijn fractie onvoldragen en daarmee neemt het kabinet de kiezer weinig serieus. Graag ook daarop een reactie van de minister. Zou de minister er niet alsnog voor openstaan om op zijn minst dit wetsvoorstel referendabel te houden? Dan weten we precies of de kiezer daar behoefte aan heeft en wat de kiezer van het raadplegend referendum vindt.
Ten slotte: de derde en eigenlijk de meest ernstige keer mis. Het is ernstig mis omdat het kabinet met geen enkel voorstel of initiatief, of zelfs maar een opvatting komt over hoe de directe democratie te versterken. We zien geen pogingen om de kloof tussen de burger en dit kabinet kleiner te maken. Zelfs op vragen van onder meer de GroenLinksfractie daarover komt deze coalitie niet verder dan te melden dat zij te zijner tijd een opvatting zal hebben over de voorstellen van de commissie-Remkes. Welnu, die voorstellen liggen met de tweede tussenbrief voor een deel op tafel: een correctief referendum, constitutionele toetsing en een gekozen formateur. Maar zelfs gisteren nog schreef de minister in haar aanvullende memorie van antwoord dat het "maar een tussenstand" is en dat het te vroeg is om een opvatting te hebben. Remkes zou immers nog van mening kunnen veranderen. Voorzitter, wat een armoede! Kan de minister niet op z'n minst reflecteren op deze voorstellen en aangeven of het kabinet daar verder vorm aan wil geven? Het is maar beter dat nu te weten dan dat de commissie nog een tijdje aan het ploegen blijft op een door het kabinet toch als onvruchtbaar beschouwde akker.
Tot slot, voorzitter. In de hoorzitting en in de schriftelijke vragen is het veel gegaan over het juridisch construct dat het kabinet heeft gekozen om onder een referendum over deze intrekkinsgwet uit te komen. Ik ga er niet meer te veel op in, want het is uitvoerig gewisseld. De gedeelde, maar zeker niet unanieme opvatting van het overgrote deel van de geraadpleegde rechtsgeleerden is: het kan wel, maar fraai is het allerminst. Nou is wetgeving niet per se een beautycontest, maar het aanleggen van een juridisch noodverband om onder de mening van de kiezer uit te komen is allesbehalve elegant. Het is wel arrogant.
Wie de discussie daarover in het Nederlands Juristenblad heeft gevolgd — zeg ik als niet-jurist — herkent dat de wetgever zich op glad ijs begeeft als hij zich van kunstgrepen moet bedienen. Ik parafraseer professor Voermans: "De wetgever heeft geen passe-partout en kan niet naar believen onrechtmatig handelen." En verderop: " (...) dat soort denken is riskant in een juridische ordening gebouwd op de kwetsbare waarden van onze democratische rechtsstaat." Misschien kan de minister van Binnenlandse Zaken, als hoeder van onze rechtsstaat, daar ook nog op reflecteren.
Voorzitter. De democratie en het parlementair bestel staan nooit stil en groeien mee met de samenleving. Nu is het urgent dat we stappen zetten in de richting van directe zeggenschap voor de burger. Enerzijds omdat geëmancipeerde burgers hun betrokkenheid willen verzilveren, en anderzijds omdat groepen die zich nu al slecht gehoord voelen, niet moeten afhaken. Dit kabinet zien we hierin geen stappen zetten. En als er al een stap is, gaat die de verkeerde kant op.
De intrekkingswet schaft het raadplegend referendum af. En dat is spijtig. Niet omdat het een perfect instrument is, maar wel omdat het kabinet de mogelijkheid om het instrument te verbeteren laat liggen en er niks voor in de plaats stelt. Dat het kabinet ten laatste de kiezer de gelegenheid onthoudt zich hierover uit te spreken, is een verkeerde keuze. Wij roepen de coalitie op toch minstens deze mogelijkheid te bieden en verder het gesprek met de samenleving aan te gaan over nieuwe stappen om de directe democratie te verkennen en de representatieve democratie te versterken.
Wij kijken uit naar de reflectie van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Lintmeijer. Ik geef het woord aan de heer Engels.