Verslag van de vergadering van 9 oktober 2018 (2018/2019 nr. 3)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.54 uur
De heer Ten Hoeve i (OSF):
Voorzitter. De beslissing van deze minister om de gaswinning in Groningen in een zo snel mogelijk tempo terug te brengen tot nul was een noodzakelijke, maar ook een moedige beslissing. Noodzakelijk omdat de bevolking in Groningen echt niet langer aan het lijntje gehouden kon worden met halfslachtige maatregelen met een te gering effect. Maar ook wel moedig, omdat het de consequentie heeft dat er in het Nederlandse energiegebruik heel erg veel in heel korte tijd moet veranderen, ook veel wat niet direct bijdraagt aan de noodzakelijke klimaatmaatregelen en dus een extra last vormt. Dit laatste moet namelijk toch daarachteraan gebeuren. Deze minister heeft dit aangedurfd.
Verstandig is de keuze om de betrokkenheid van de NAM bij alles waar de Groningse bevolking mee geconfronteerd wordt, zo volledig mogelijk te beëindigen. Dat gebeurt door de afhandeling van de schade en het opzetten van de versterkingsoperatie volledig onder de verantwoordelijkheid van het Rijk te plaatsen, maar de aansprakelijkheid voor de kosten natuurlijk wel bij de NAM te laten.
De indruk kan ontstaan dat deze keuzes meer genomen zijn uit financiële dan uit humanitaire overwegingen. Niet stoppen met de gaswinning zou een geweldige versterkingsopgave betekenen. Snel terugbrengen van de gaswinning betekent dat de noodzaak van versterking in snel tempo kleiner kan worden. Dat bespaart een hoop geld. Het klinkt als minder begaan met het lot van de Groningers, maar in feite onderstreept het natuurlijk nog eens de juistheid van de gekozen lijn.
Het nu voorliggende wetsontwerp brengt een duidelijke wijziging aan in de verhouding tussen het Rijk en de NAM, wat betreft sturing en ook wat betreft de financiële verhoudingen. Maar de noodzaak van deze wijziging in het wettelijke regiem wordt in vragen uit deze Kamer en ook door een groot aantal samenwerkende organisaties in Groningen sterk betwijfeld. Was zonder deze nieuwe wet, en ook zonder het hoofdlijnenakkoord dat met Shell en ExxonMobil gesloten is, niet hetzelfde materiële effect bereikbaar geweest wat betreft het tempo van terugbrengen van de gaswinning? En dan zonder dat de winstdeling in het nadeel van het Rijk aangepast zou zijn? De vraag ligt voor de hand en er lijkt, ook in de laatste antwoordnota van de minister nog niet een echt duidelijk antwoord op te zijn. Waarom schroeft de minister niet op basis van de bestaande wetgeving de te winnen hoeveelheid gas terug, naar gelang de door GTS te bepalen mogelijkheden? De druk op ondernemingen en huishoudingen om tot minder gebruik van laagcalorisch gas te komen moet hoe dan ook effectief gemaakt worden. Ik hoor van de minister wel graag een steekhoudende verklaring, al zijn er in het debat tot nu toe al een aantal elementen genoemd.
Of het wetsvoorstel wordt aangenomen of dat er met de bestaande tekst van de Mijnbouwwet gewerkt moet worden: in alle gevallen zal de minister het tempo van terugbrengen van de gaswinning laten afhangen van de afweging tussen enerzijds het veiligheidsrisico voor de Groningers bij een hoge winning, en anderzijds het veiligheidsrisico dat bij een heel beperkte winning ontstaat in ziekenhuizen, verpleeghuizen, woningen en allerhande andere gebouwen, plus het risico van maatschappelijke ontwrichting.
Ik neem aan dat ook voor de minister het veiligheidsrisico voor Groningen echt het meest concreet en dus het meest zwaarwegend is. Maar hoe en hoelang die afweging ook gemaakt zal worden, zal vooral afhangen van de voortgang in de vervanging overal in Nederland, en ook in het buitenland, van Groninger gas door hoogcalorisch gas of, nog liever, door hernieuwbare energie. In welk tempo dat zal gaan is niet op voorhand te garanderen. Ik heb er op zich wel vrede mee dat de minister niet in de wet het tempo van het terugbrengen van de gaswinning wil vastleggen, maar dat aan de genoemde afwegingen wil overlaten. Maar dat betekent wel dat het risico bestaat dat wij straks niet in 2022 het relatief veilige niveau van 12 miljard kuub winning bereiken en niet in 2030 de winning echt kunnen stoppen.
De voorzitter:
Meneer Reuten, mag ik u vragen in de microfoon te blijven spreken, want anders komt het niet goed over in de livestream.
De heer Reuten i (SP):
Dat zal ik doen. Ik heb een vraag over de prioriteiten. Meneer Ten Hoeve zegt: ik neem aan dat de veiligheid van woningen prioriteit heeft. In de wet staat niet dat dit het meest zwaarwegende belang is. Dat staat er niet. Er staat slechts: een zwaarwegend belang. Het andere belang kan ook zwaarwegend zijn. Het staat er niet. Het enige wat er staat, is dat dit zwaarwegend is. Er staat niet iets van prioriteit en er staat niet "zwaarwegender".
De heer Ten Hoeve (OSF):
Daar heeft de heer Reuten op zichzelf gelijk in, maar het is wel waar wat de minister zegt. Het feit dat hij gekozen heeft voor deze snelle afbouw betekent op zichzelf al het absolute prioriteit geven aan de belangen van de Groninger bevolking. Ik ga er ook absoluut van uit — maar de minister mag dat bevestigen — dat wanneer in de loop van dit proces calamiteiten optreden, de fysieke veiligheid toch altijd belangrijker zal zijn dan andere vormen van veiligheid. Maar de minister mag dat wat mij betreft nog wel heel duidelijk bevestigen.
De heer Reuten (SP):
Ik lees voor uit het verslag naar aanleiding van vragen van GroenLinks: met een snelle afbouw van de gaswinning heb ik het belang van veiligheid maximaal zwaarwegend gemaakt. Punt, uit.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Ja, ik moet bekennen dat ik op zichzelf in die redenering van de minister ook wel meega. Het in zo snel mogelijk tempo afbouwen van de gaswinning betekent het voorrang geven aan de veiligheid van de Groningers ten opzichte van de andere belangen die ermee gemoeid zijn. Het effect daarvan is dus ook inderdaad dat wij die andere noodzaken die er liggen op een andere manier dan tot nu toe moeten invullen. Dat is een zeer zware opgave, maar die opgave nemen wij met elkaar — de minister ook uitdrukkelijk — wel op ons. Dat is: kiezen voor de Groningers, voor afbouw. Zo snel mogelijk.
Als wij niet in 2022 het relatief veilige niveau van 12 miljard kuub bereiken en niet in 2030 de winning volledig kunnen stoppen, zou dat betekenen dat het langer duurt voor het gewenste risiconiveau van 1 op 100.000 bereikt wordt. Zou dat dan ook betekenen, vraag ik de minister, dat ook het aantal gebouwen dat versterkt moet worden gaat oplopen boven de nu veronderstelde 7.200 gebouwen, omdat anders die gebouwen nog langer onder de veiligheidsnorm blijven dan wij nu al genoodzaakt zijn om voor lief te nemen? En trouwens, in de normstelling voor de vraag wanneer versterking noodzakelijk is, is natuurlijk een onzekerheidsmarge ingebouwd, maar in de modellen die de geologische situatie en de risico's van gaswinning beschrijven, zitten ook onzekerheden, die niet gekwantificeerd zijn. Dus de normstelling voor de versterking blijft toch altijd een keuze zonder de garantie dat het echt voldoende is, toch? Maar de eerste vraag blijft: is er enige zekerheid te geven voor het tijdpad dat voor 2022 12 miljard kuub aangeeft en voor 2030 nul, of is het niet meer dan een papieren belofte? Wat gebeurt er concreet om straks de afwegingen zo te kunnen maken dat veiligheid voor Groningers, veiligheid voor de huidige gasgebruikers en ook nog het voorkomen van maatschappelijke ontwrichting geborgd zijn?
Voorzitter. Het zou goed zijn als de minister nog eens uitdrukkelijk kan bevestigen dat de kosten van schadeherstel en van versterking voor rekening van de NAM komen en blijven, ook na staking van de winning. En dat daar garanties van Shell en ExxonMobil achter liggen, die het onmogelijk maken dat de ook in de verdere toekomst nog altijd mogelijke schades niet meer gedekt worden. En daarnaast moet duidelijk zijn dat, mochten er toch schades niet meer door de NAM gedekt worden, de Staat aansprakelijk is. De minister schrijft daarover dat de kosten, waar naar mijn overtuiging de Staat dan aansprakelijk is, dan uit het waarborgfonds moeten worden gedekt. Hoe zeker is het dat dit waarborgfonds altijd voldoende dekking biedt? In een debat met de vorige minister is daar weleens twijfel over ontstaan.
Voorzitter. Dat bij mijnbouw in principe de exploitant aansprakelijk is, ligt voor de hand. Het ligt naar mijn gevoel evenzeer voor de hand dat altijd gevolgen van mijnbouw die niet meer door een exploitant gedekt worden voor rekening komen van degene die de vergunningen verstrekt heeft en dus de risico's heeft geaccepteerd. Bij de mijnbouw is dat in het algemeen het Rijk. Bij de vergunningverlening en de realisatie van windparken ontstaat naar mijn gevoel een vergelijkbare situatie. Het is niet onmogelijk dat er op termijn persoonlijke schade gaat optreden bij omwonenden. Dan is de exploitant aansprakelijk en daarachter toch de vergunningverlener, vaak het Rijk, soms een gemeente. Is de minister het met deze redenering eens of ziet hij die situatie anders?
Voorzitter. Afgezien van andere elementen in het voorliggende wetsvoorstel, vind ik het een juiste benadering dat de overheid bepaalt hoe precies omgesprongen wordt met de exploitatie van de delfstof. Ik vind het dus ook juist dat na dit wetsvoorstel er wetsvoorstellen achteraan komen die de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie volledig onder rijksverantwoordelijkheid brengen. Het moet wel snel, met doorberekening van de kosten aan de veroorzaker. Ik ben het er graag mee eens dat het Rijk ervan uitgaat dat ook de waardevermindering van het vastgoed tot de verhaalbare schade wordt gerekend en ik ga er graag van uit dat dit ook voor de immateriële schade zal gelden. Die is in veel gevallen reëel genoeg om daar een geldbedrag aan vast te knopen. Ook daar is de veroorzaker aansprakelijk. Hoe dat allemaal geregeld gaat worden, daar komen wij graag later met de minister op terug.
Ten slotte, voorzitter. Met het Groningenveld hebben we een groot probleem over ons afgeroepen. Met de zoutwinning zijn al vervelende ongelukken gebeurd en de kleine gasvelden kunnen ook nog best verrassingen opleveren. Nieuwe vergunningen voor het beschermde Waddengebied zullen niet meer verleend worden, maar in feite is juist de rest van ons land te dicht bevolkt om daar op een verantwoorde manier gevaarlijke operaties met de ondergrond uit te kunnen halen. Dus: wat mij betreft geen nieuwe vergunningen voor delfstoffenwinning dan alleen in dagbouw, grind of zo. En voor lopende en al afgelopen winningen een schaderegeling die even toegankelijk is als nu voor Groningen wordt opgezet, en ook volledig onder verantwoordelijkheid van het Rijk. De instituties die nu worden opgezet kunnen breder gebruikt worden. Misschien wil de minister daar eens verder over nadenken.
Voorzitter. Ik zal graag de beantwoording door de minister horen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ten Hoeve. Ik geef het woord aan de heer Nagel.