Verslag van de vergadering van 13 november 2018 (2018/2019 nr. 7)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 20.31 uur
De heer Engels i (D66):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik dank ook de initiatiefnemer en de minister voor hun uitvoerige en adequate beantwoording. Ik was ook mevrouw Van Leeuwen nog een felicitatie schuldig voor haar maidenspeech.
Ik herhaal graag wat voor mijn fractie de hoofdpunten in dit debat zijn. In de eerste plaats is er de vaststelling dat de aanstellingswijze van de burgemeester en de commissaris van de Koning niet van een constitutionele orde is. Dat wil zeggen: er is geen staatsrechtelijke verplichting om deze kwestie in de Grondwet op te nemen. Dat betekent dat degenen die wel hechten aan handhaving van de constitutionalisering in mijn ogen daarvoor een politiek motief hebben. Dat mag natuurlijk, maar dan moeten we dat wel zo benoemen.
Mijn tweede opmerking gaat over de volgtijdelijkheid van de deconstitutionalisering en mogelijke discussies over het behoud van dezelfde aanstellingswijze. Wij hebben proberen aan te geven dat die volgtijdelijkheid — eerst het deconstitutionaliseringsproces en daarna een debat over de vraag of en, zo ja, hoe wij tot een andere aanstellingswijze bij wet komen — wezenlijk is voor een open discussie. Dat is vandaag ook gebleken. Want ik heb moeten vaststellen dat er achter het verzet tegen die volgtijdelijkheid een politiek motief zit. Dat mag, maar dat is meestal gebaseerd op een stevige, politieke voorkeur of een mogelijk bestuurlijk belang om in ieder geval de bestaande situatie te handhaven. Daar is de Grondwet niet voor bedoeld. De Grondwet is niet bedoeld als een politiek strijdmiddel om bepaalde politieke voorkeuren te handhaven.
Voorzitter. In de derde plaats: anders dan sommige andere woordvoerders heb ik tot nu toe steeds vermeden om ook maar enig inzicht te geven in hoe de vervolgdiscussie inhoudelijk zou moeten worden gevoerd. Daar blijf ik bij, maar ik voel mij toch in die zin aangesproken dat ik graag nog wel wat meer systeemopmerkingen zou willen maken.
Voorzitter: Broekers-Knol
De heer Engels (D66):
Wie hecht aan het belang van het behoud van wat ik "de eigenstandigheid van het burgemeesterambt" heb genoemd — dat wil zeggen: een positie die de onafhankelijkheid van de burgemeester waarborgt — moet zich volgens mij een aantal zaken realiseren, want die bijzondere positie van de burgemeester is niet alleen afhankelijk van de aanstellingswijze. Die is ook afhankelijk van de taken en de bevoegdheden en zeker ook van de verhouding die de burgemeester heeft ten opzichte van de andere organen binnen het gemeentebestuur.
Waar het in het vervolgdebat — als dat er komt — op aankomt, is dus om te kijken of wij een evenwicht tot stand kunnen brengen tussen enerzijds die eindverantwoordelijkheid van de gemeenteraad, ook wel "hoofdschap" genoemd, en het mandaat van de burgemeester, hoe je dat dan ook vormgeeft, in relatie tot de positie van de burgemeester, want het mandaat en het takenpakket moeten ook een bepaald evenwicht hebben. In dat evenwicht moet aan die eindverantwoordelijkheid van de raad geen afbreuk worden gedaan. Dat vindt mijn fractie ook. Ik vind het plezierig om vast te stellen dat er ook daarover geen verschil van mening is met de initiatiefnemer en met de minister.
De burgemeester moet als onpartijdige ambtsdrager dus zijn rol als voorzitter en lid van het college maar ook als eenhoofdig bestuursorgaan kunnen blijven spelen. Om dit te waarborgen, zijn de door mij genoemde structuurprincipes van betekenis, want de mogelijke nieuwe aanstellingswijze zal dus ook systeemconform vorm moeten krijgen. Daarmee is ook een aantal varianten voor een directe verkiezing van de burgemeester — ik spreek nu volledig in theorie — op zichzelf denkbaar, kijkend naar de notitie van minister Plasterk. Dat geldt met name voor die varianten waarvoor geen grondwetswijziging nodig is.
Waar het vervolgens op aankomt, is dan ook vooral om te voorkomen dat een mogelijke andere aanstellingswijze leidt of zou kunnen leiden tot een conflict tussen twee mandaten die dan zouden kunnen ontstaan. Het mandaat van de gemeenteraad is het zwaarste mandaat vanwege de directe verkiezing en de evenredige vertegenwoordiging, ook wel "hoofdschap" genoemd. De verhouding tussen de mandaten zou hierdoor niet moeten worden aangetast. Met andere woorden, de wetgever zal in mijn ogen in een organieke wet, zoals de Gemeentewet, die dus al extra zorgvuldigheid vraagt, goed moeten nagaan dat in het lokaal bestuur de stabiliteit en de continuïteit die er nu zijn, gehandhaafd blijven. Daarmee bedoel ik dus ook dat dit betrekking moet hebben op het draagvlak van de burgemeester in de samenleving, in welke modaliteit dan ook.
Voorzitter. Staat u mij toe ... Nee, het is "mevrouw de voorzitter"; dat had ik even niet in de gaten. Mij ontgaat ook weleens wat.
De voorzitter:
Het gaat razendsnel hier, hè?
De heer Engels (D66):
Ja, laat ik eerlijk zijn. Ik vind mezelf ook altijd snel, maar dit ging te snel.
Voorzitter, staat u mij om één kleine persoonlijke ontboezeming te doen. Ik heb me vandaag gerealiseerd dat ik, nadat ik in 2004 tussentijds in de Eerste Kamer kwam, mijn eerste grote debat had op 23 maart 2005. Ik weet niet of die datum u wat zegt, maar toen hadden wij een debat over hetzelfde onderwerp als nu. Ik realiseer me ook dat dit vandaag waarschijnlijk mijn laatste grote debat is; ik werk er trouwens ook erg naar toe om alles te delegeren aan mijn fractiegenoten. Dat vond ik voor mijzelf wel een bijzondere markering. Die krijgt in die zin nog iets meer cachet nu ik hier sinds kort ook sta in de functie van waarnemend burgemeester van de wereldberoemde gemeente Loppersum. Ik kan u dus verzekeren dat ik hier desondanks volkomen zonder enig belang sta, want ik ben niet door de Kroon benoemd.
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dit was uw laatste speech. Het was geen maidenspeech, maar ...
De heer Engels (D66):
Een exitspeech.
De voorzitter:
Ja, wel zoiets. Heel eng! Dank u wel, meneer Engels. Ik geef het woord aan de heer Rombouts.