Plenair Postema bij voortzetting Algemene financiële beschouwingen



Verslag van de vergadering van 20 november 2018 (2018/2019 nr. 8)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.02 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Postema i (PvdA):

Voorzitter, als dat maar goed afloopt. Alle gezondheid toegewenst overigens en de felicitaties aan collega Wever voor de mooie eerste toespraak.

Voorzitter. over de Miljoenennota van dit jaar zijn diverse bijzonderheden te constateren. Hij van smal postuur. En daarmee doel ik niet op de minister of de staatssecretaris, al klopt dat ook. Nee, de Miljoenennota zelf is dit jaar opvallend dun. Een magere 70 pagina's, ten opzichte van 105 vorig jaar. En dan zijn de bladzijden 10, 12 en 64 nog geheel leeg ook. Nu is kwantiteit niet altijd een waarborg voor kwaliteit, maar in dit geval lijkt de regering daadwerkelijk een gebrek aan stof te hebben. En er ontbreken ook zaken in deze Miljoenennota, in het bijzonder een gedegen risicoanalyse en bijbehorende beheersmaatregelen. Tot slot missen we de gebruikelijke capita selecta, waarin voor het begrotingsbeleid belangrijke onderwerpen en trends nader worden geduid. Ik zal elk van deze omissies kort bespreken en deze beschouwingen gebruiken om meer van de beide bewindspersonen te vernemen dan waarmee zij ons met de Miljoenennota hebben willen bedienen.

Ik start met het gebrek aan stof. De regering heeft klaarblijkelijk dit jaar gewoon niet zo veel te vertellen. De vergezichten van het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst lijken inmiddels een koude douche te hebben gehad. Ja, klimaatverandering, vergrijzing, technologische ontwikkelingen, globalisering en financiële risico's worden in een enkele zin als trend beschreven. Maar de antwoorden hierop — en dan wordt het pas echt interessant — blijven grotendeels achterwege. Het wachten is op een geloofwaardige invulling van het klimaatakkoord. De arbeidsmarktwetgeving die een antwoord moet bieden op de behoefte aan goed werk, op de vergrijzing en op het bestrijden van foute flex, stokt. Van een pensioenakkoord is nog geen sprake. Effectieve maatregelen om de grote krapte op de woningmarkt op te lossen en goed wonen voor alle inkomens mogelijk te maken blijven uit. In Europa zegt de regering alleen maar wat er niet moet gebeuren, en dan ben je snel door je gespreksstof heen. En voor de banken, zowel die van bricks and mortar als de virtuele banken, de schaduwbanken en de cryptobanken, heeft de regering ook nog geen agenda. Dat is dus mager, heel mager.

Voorzitter. Mede op verzoek van mijn fractie bevat de Miljoenennota sinds 2013 een uitgebreide risicoanalyse en overzicht van bijbehorende beheersmaatregelen. En dat was nodig ook, omdat het risicoprofiel van de staatsfinanciën er toen slecht voor stond. Door prudent financieel beleid van de vorige ministers van Financiën ten tijde van de crisis, zowel van CDA- als tot twee keer toe van PvdA-huize, is dit profiel verbeterd voor wat betreft de beheersing van het reguliere financieringstekort en de staatsschuld. De off-balance verplichtingen zijn in die jaren echter sterk toegenomen, en dit is vandaag de dag nog steeds het geval. Ik doel hier in het bijzonder op de enorme omvang van verstrekte garanties en borgstellingen en de onzekerheid over de mate waarin hiervan gebruik zal worden gemaakt. Waarom, zo vraag ik de minister, heeft hij ervoor gekozen dit belangrijke hoofdstuk in de voorliggende Miljoenennota in te ruilen voor een schamele paragraaf? Wat is zijn beleid ten aanzien van het beheersen van deze risico's?

Als volgende omissie bevat deze Miljoenennota geen capita selecta. Bood de vorige nota bijvoorbeeld nog een overzicht van het nationaal beleid om de globalisering in goede banen te leiden, een exposé over de rol van de markt en de overheid bij het behalen van de klimaatdoelstellingen en een inspirerende bijdrage over de inzichten uit de gedragswetenschappen, de voorliggende Miljoenennota ontbreekt het aan diepgang en perspectief. Ik reik de bewindspersonen daarom bij dezen een aantal potentiële capita selecta aan.

Wat te denken van de lessen uit de crisis, nu we een decennium verder zijn? Coen Teulings, de voormalige directeur van het Centraal Planbureau, is weinig positief hierover. Hij stelt in zijn recente boek Over de dijken - tien jaar na het uitbreken van de financiële crisis dat de problemen uit de jaren dertig zich in een iets andere vorm opnieuw voordoen: een te restrictief begrotingsbeleid, protectionisme, uitholling van multilaterale organisaties en op het politieke front de opkomst van het populisme. Wat zijn voor de minister de belangrijkste lessen uit de crisis en hoe zien wij in zijn beleid terug dat hij deze lessen daadwerkelijk ter harte heeft genomen? Is de minister bereid dit in een uitgebreide brief aan de Eerste Kamer toe te lichten, voor het einde van deze bestuursperiode?

Hieraan gerelateerd is het capitum selectum over de toekomst van het Europese Stabiliteits- en Groeipact. De minister is er net als zijn voorgangers doorgaans als eerste bij om de collega's in Europa te herinneren aan de noodzaak van budgettaire discipline, maar gaat daarmee voorbij aan het feit dat de onvrede over het pact groot is en dat er een herziening aan de orde is. Er is de afgelopen jaren immers sprake geweest van een steeds uitgebreidere set van soms tegenstrijdige regels binnen het SGP, die in toenemende mate onwerkbaar blijken. Daarnaast constateert mijn fractie dat de belangrijke automatische stabilisatoren die in ons trendmatige begrotingsbeleid zijn ingebouwd, als het er echt op aankomt in hun werking worden beperkt door het SGP. Een door deze Kamer in 2013 aangenomen motie van mijn collega Klaas de Vries riep de regering reeds op om de schadelijke effecten van deze normering voor de werkloosheidsbestrijding onder ogen te zien. In het verlengde hiervan is ook gepleit voor een Europese werkloosheidsnorm van maximaal 5%. Financiën zijn immers geen doel, maar een middel om het goede mee te bewerkstelligen.

In dit kader zijn de voorstellen van het Europees Begrotingscomité interessant. Dit onafhankelijke adviesorgaan van de Europese Commissie pleit voor een overheidsschulddoelstelling zoals we die kennen, in combinatie met — en dat is nieuw — een limiet op de groeivoet van de nominale primaire overheidsuitgaven. Daarbij is de limiet gebaseerd op de potentiële groei, zodat de regel een aanzienlijk meer stabiliserend effect heeft dan de huidige saldoregel. Immers, feitelijke groei boven potentieel leidt tot daling van de primaire overheidsuitgaven als deel van het bbp, terwijl een tijdelijk lagere groei juist tot stijging van deze uitgavenpost als deel van het bbp leidt. Daarmee worden de automatische stabilisatoren versterkt in plaats van verzwakt. Kan de minister een appreciatie geven van deze gedachte?

Anders dan het Europees Begrotingscomité hecht mijn fractie overigens wel aan het houdbaarheidssaldo en de bijbehorende Europese middellange termijndoelstelling voor de structurele balans. Dit saldo heeft zich de afgelopen jaren door de hervormingen van de vorige regering gunstig ontwikkeld. Uit de meest recente houdbaarheidsraming blijkt Nederland echter ineens een houdbaarheidstekort te hebben. Die prognose houdt rekening met hetgeen in het regeerakkoord van kabinet-Rutte III is afgesproken, maar nog niet met het besluit om de gaswinning op termijn stop te zetten. Waarom eigenlijk niet en wanneer gaat de minister de financiële effecten van dit, als zodanig moedige, besluit wel in zijn langetermijnplanning meenemen? En neemt de minister daar dan ook het financiële beslag in mee dat nodig is om de enorme versterkingsoperatie in Groningen mogelijk te maken?

Dit brengt ons bij een volgend hoofdstuk waar de regering aandacht aan had kunnen en wat ons betreft had móeten besteden. Een belangrijke factor in het houdbaarheidssaldo zijn immers de zorguitgaven en de vergrijzing. Ook college Wever wees daarop in zijn maidenspeech. Dit zijn geen thema's om de verkiezingen mee te winnen, maar toch mogen wij van de minister van Financiën verwachten dat hij zijn collega's van VWS aanzet tot het ontwikkelen van een gedegen visie op dit vraagstuk. Het probleem is evident. De zorg is in 2019 niet alleen de grootste, maar ook de snelst groeiende uitgavenpost uit de collectieve middelen. Dit wordt onder meer vertaald in een sterke stijging van de zorgverzekeringspremie voor de burgers. De zorgverzekeraars kwamen deze maand met een premiestijging van tussen de €50 en €100 per jaar. Voor de grote verzekeraars is dat een toename van circa 7,5%. Veel cao's moeten dit jaar nog worden afgesloten, maar daarvan zullen er nogal wat zijn die op jaarbasis nog niet eens een derde van dit percentage stijgen. Daarmee gaan zorguitgaven een steeds groter beslag op ons inkomen leggen, als een autonome ontwikkeling waaraan geen integraal regeringsbeleid ten grondslag ligt.

Waar wel een duidelijke beleidskeuze ligt, of zou moeten liggen, is het waarborgen van de toegankelijkheid en de kwaliteit van de zorg. En dat maakt dit nu juist zo'n belangrijk en ingewikkeld vraagstuk: hoe wordt tot een verantwoord niveau van zorguitgaven gekomen binnen de harde randvoorwaarden van kwaliteit en toegankelijkheid? Welke keuzes dienen dan te worden gemaakt? Wij verwachten van de regering meer sturing op dit vraagstuk dan enkel een set kortetermijnakkoorden met de diverse branches in de zorg. Kan de minister aangeven hoe het kabinet met dit langere termijnvraagstuk wil omgaan, zodat ieder zeker kan zijn en blijven van de benodigde zorg?

En dan hebben wij nog het vraagstuk van het menselijk kapitaal, dat ondergewaardeerde activum dat maar niet op de staatsbalans verschijnt. De regering staat zich erop voor dat zij investeert in het onderwijs. In de Miljoenennota suggereert zij wat dit betreft zelfs een trendbreuk, maar dat is een vergissing. De onderwijsuitgaven zijn ten tijde van de crisis juist opvallend stabiel gebleven en vertonen vervolgens reeds vanaf 2015 een stijgende lijn. Daarmee zet de regering de koers voort van het vorige kabinet, maar met drie verschillen. Het eerste verschil is dat Rutte III veel lawaai maakt over de extra uitgaven aan onderwijs. Ondanks dat men trendmatig dus niet meer doet dan het kabinet-Rutte/Asscher onder aanzienlijk lastiger omstandigheden, doet de regering voorkomen alsof zij nu geweldig inzet op onderwijs. Dat is helaas feitelijk niet het geval, zoals wij ook reeds vorig jaar tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen uitgebreid met de minister van Financiën hebben gewisseld. Het kabinet schermt steeds met 1,9 miljard euro extra, maar daarvan is in 2019 slechts 831 miljoen euro daadwerkelijk bestemd voor onderwijs. Dat is minder dan de helft.

Van de 831 miljoen aan extra uitgaven die wél worden gedaan, gaat 646 miljoen, bijna vier vijfde, naar het basisonderwijs. Dat is eigenlijk nog een mooi geschenk van het vorige kabinet. Er wordt dus nauwelijks geïnvesteerd in het voortgezet onderwijs, het middelbaar onderwijs, het hoger beroepsonderwijs, het universitair onderwijs en het speciaal onderwijs. En ook die 646 miljoen voor het p.o. is nog lang niet genoeg om de salarissen in het basisonderwijs in de buurt te laten komen van die in het voortgezet onderwijs, laat staan van die in het beroepsonderwijs en hoger onderwijs. Blijkbaar is de redenering: hoe lager het onderwijsniveau, hoe lager de salarissen. Daar verzet de Partij van de Arbeid zich tegen. De inzet van leraren in het funderend onderwijs is daadwerkelijk fundamenteel en de opgave is groot. Juist deze docenten moeten uitstekend worden beloond voor hetgeen zij dagelijks voor onze kinderen doen. Als er nog eens een nieuwe WNT komt, dan zou dit voor de leraren een Wet normering topprestaties moeten zijn, met een ondergrens. En die geldt dan ook voor de medewerkers in de zorg en de agenten op straat. Is de minister van Financiën bereid om deze uitdaging namens het kabinet op te pakken?

Voorzitter. Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen van vorig jaar heeft de fractie van de Partij van de Arbeid gewezen op twee maatregelen in de OCW-begroting die volstrekt haaks staan op de belofte van de regering om te investeren in het onderwijs. In de eerste plaats legt de regering alle sectoren van het onderwijs, dus van primair onderwijs tot hoger onderwijs, gezamenlijk een doelmatigheidskorting op van maar liefst 183 miljoen euro per jaar. Desgevraagd blijkt de regering geen idee te hebben waarin die doelmatigheidswinst te behalen zou moeten zijn. Het is dus een onversneden bezuiniging op het onderwijs, en dan ook nog eens zo groot, zo ruim gesteld en zo visieloos dat dit als een brevet van onvermogen voor het kabinet-Rutte III moet worden bestempeld.

Dit onvermogen blijkt ook uit het handelen van de minister van Financiën in dezen. In december vorig jaar is in deze Kamer een motie aangenomen waarin de regering werd opgeroepen te bezien of de doelmatigheidskorting voor het onderwijs kan worden verzacht en bij voorkeur ongedaan gemaakt. Dat was een keurig verzoek, niet geheel toevallig tijdens de AFB primair aan de minister van Financiën gericht, zodat vanuit de totale rijksbegroting naar een oplossing zou kunnen worden gezocht.

De heer Rinnooy Kan i (D66):

Na de lofzang van de spreker op de onderwijsprestaties van het vorige kabinet past het hem misschien ook te onderkennen dat een deel van het financiële probleem waar hij naar verwijst, te maken heeft met een probleem dat het vorige kabinet achterliet op diezelfde begroting, met name de hogeronderwijsbegroting, in de orde van ongeveer 500 miljoen euro.

De heer Postema (PvdA):

Het vorige kabinet heeft een lange periode demissionair moeten zijn, omdat de vorming van het nieuwe kabinet erg lang, historisch lang, op zich liet wachten. In die periode is uitgebreid gesproken over twee zaken. Dat betreft deze taakstelling en dat betreft de salarissen in het basisonderwijs. In beide gevallen lagen er duidelijk voorstellen van het zittende demissionaire kabinet om die op te lossen. Dat heeft voor een hoop spanning gezorgd, omdat dat door de onderhandelingen voor het nieuwe kabinet heenliep, met als resultaat dat het ene wel en het ander niet is opgelost.

Voorzitter. Uit de brieven van de minister van Financiën naar aanleiding van deze aangenomen motie leiden wij af dat de regering de motie feitelijk naast zich neerlegt. Kan de minister dat bevestigen? Indien dit het geval is, dan hebben we toch wel een probleem vandaag. Want het parlement is niet alleen de controleur van de regering, maar ook haar principaal en opdrachtgever. Aangenomen moties moeten dus gewoon worden uitgevoerd, zeker als we het hebben over de spaarzame en weldoordachte moties die doorgaans uit deze Kamer komen. Dat geldt voor de motie-Hoekstra als het gaat om het niet samenbundelen van wetsvoorstellen die wezenlijk verschillende zaken betreffen. Dat geldt voor de motie-Van Apeldoorn inzake het terugdringen van de armoede onder kinderen, zoals vanochtend nog besproken. Dat geldt voor de motie-Ganzevoort over het sociaal minimum voor Caribisch Nederland, gebaseerd op werkelijke minimale kosten voor levensonderhoud. En dat geldt dus ook voor de vorig jaar in dit huis aangenomen motie-Postema, waarin de regering werd verzocht de doelmatigheidskorting voor het onderwijs te verzachten en bij voorkeur ongedaan te maken. Wij verwachten vandaag hierop alsnog een passende reactie van de minister.

De heer Schalk i (SGP):

Als de redeneringstrant is dat een motie uitgevoerd hoort te worden, dan moet er nog eentje in het rijtje. Dat is de motie over de eenverdieners die bij het vorige kabinet is ingediend.

De heer Postema (PvdA):

Had ik me dat maar eerder gerealiseerd. Ik had 'm erbij gezet. Dank u wel daarvoor.

De heer Schalk (SGP):

Maar erbij zetten helpt niet. De heer Postema vraagt om uitvoering. Mijn vraag zou dan zijn: waarom is door het vorige kabinet die motie niet uitgevoerd? Toen zat de Partij van de Arbeid in het kabinet en die motie is hier met meerderheid aanvaard.

De heer Postema (PvdA):

Zeker. U zult wat dat betreft de Partij van de Arbeid altijd aan uw kant vinden. Als moties zijn aangenomen, moet je daar loyaal vervolg aan geven. Dat is de democratie. We zijn als fractie overigens geen onderdeel van het kabinet, en in die zin de verkeerde figuur om aan te spreken.

Voorzitter. Een tweede maatregel die wij vorig jaar in de Miljoenennota zagen opgenomen, is de verhoging van de rente op het studievoorschot. Ook dit onzalige idee is vorig jaar tijdens de AFB uitvoerig met de minister van Financiën gewisseld. Onzalig, omdat het kabinet goede sier wenste te maken met een beperkte verlaging van het collegegeld, maar dit stiekem financierde door de rekening bij financieel kwetsbare studenten neer te leggen. Een oproep van mijn fractie tijdens de AFB van vorig jaar en nogmaals tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Verlaagd wettelijk collegegeld kreeg in deze Kamer veel bijval, maar helaas nog net niet genoeg voor een meerderheid. Inmiddels hebben de leden van de partij van minister Hoekstra, het CDA, ons initiatief overgenomen en tijdens het congres van 3 november jongstleden de eigen bewindspersonen opgeroepen over die vermaledijde verhoging van de rente op studieleningen opnieuw de onderhandelingen met de coalitiepartners aan te gaan. Wij weten ons dus inmiddels gesteund door het CDA in dezen, en dat geeft de burger moed. Is de minister bereid om de voorgenomen renteverhoging op het studievoorschot in te trekken, zo vragen wij hem vandaag.

Een laatste hoofdstuk dat zeker niet had misstaan in de Miljoenennota betreft de wijze waarop het bedrijfsleven in ons land bij de middelentoedeling steeds weer aan het langste eind weet te trekken, ten koste van de uitgaven voor de burgers aan onderwijs, zorg en veiligheid. Verkiezingsbeloften aan de burgers worden als het er op aankomt consequent ondergefinancierd, terwijl het bedrijfsleven steeds meer krijgt dan was beloofd. En deze afwijkingen tussen verkiezingsprogramma's en regeerakkoord blijken zelfs nadelig voor de economische groei. Er is dus ook nog geen achterliggende reden voor ook. Dit is door Wimar Bolhuis haarscherp blootgelegd in zijn proefschrift Van woord tot akkoord, dat hij enkele weken geleden aan de Universiteit Leiden met succes verdedigde. Waarom doet de regering dit toch, zo vraagt mijn fractie zich af. Wat vinden we nu eigenlijk met z'n allen van het "pakket bedrijfsleven", zoals opgenomen in het budgettair overzicht bij het regeerakkoord Rutte III?

Dit pakket betekent dat er netto en structureel ruim 3,3 miljard euro extra voor het bedrijfsleven beschikbaar is, veruit de grootste budgettaire beslissing van dit kabinet. Ook een beslissing, het is al eerder gememoreerd, die in geen enkel verkiezingsprogramma op die manier terugkomt, en die in een keer in een regeerakkoord als bijlage vermeld wordt. We zien dit pakket als zodanig echter in de rijksbegroting nergens terug. Ja, de onderdelen natuurlijk wel, maar niet als pakket. Het is een enveloppe die de premier alleen uit de binnenzak haalt wanneer hieraan geknabbeld dreigt te worden, zoals met het veel te late besluit om de onzalige plannen met de dividendbelasting bij het grofvuil te zetten. De premier haalde pijnlijk bakzeil, maar schroomde niet toch direct met nieuwe claims voor "zijn" bedrijfsleven te komen. Er was immers een enveloppe met inhoud toegezegd en de multinationals schroomden vorige maand niet die in het Catshuis te komen opeisen. Een verzoek vanuit de Tweede Kamer om vervolgens direct door te rijden naar het Binnenhof om ook met het parlement te spreken, vond onder de CEO's geen gehoor. Het is de hoogste tijd dat deze ondoorzichtige praktijken worden beëindigd: de rijksfinanciën worden bestuurd via de Miljoenennota en de rijksbegroting, níét via ondoorzichtige en stijf dichtgelikte enveloppen voor de vrienden uit het bedrijfsleven.

Voorzitter. De Nota betreffende den toestand van 's lands financiën die minister De Meester op 18 september 1906 aan de Staten-Generaal aanbood en die als eerste Miljoenennota wordt beschouwd, telde 8 pagina's. In die zin lijkt mijn ongemak over de omvang van de eerste Miljoenennota van het kabinet-Rutte III niet nodig. In 1906 waren echter véél zaken dunner, zoals de mensen, hun portemonnee en ook het draadje waaraan het leven hing. Onze tijd is complex en dynamisch, uitdagend en ook wel bedreigend, een tijd van heroriëntatie en herinrichting. Dat vergt een kabinet met visie. Een visie die zich vervolgens laat vertalen in concreet beleid, in wetsvoorstellen die ter finale behandeling hier in de Eerste Kamer belanden. In het eerste regeringsjaar van Rutte III is het te rustig geweest, te passief, te dun. Wij wensen de regering en ons land wat dat betreft aanzienlijk meer daadkracht toe dan de voorliggende Miljoenennota ons belooft.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Postema. En dan nu meneer Rinnooy Kan.