Verslag van de vergadering van 4 december 2018 (2018/2019 nr. 10)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.57 uur
Mevrouw Andriessen i (D66):
Voorzitter. Zoals afgesproken in het regeerakkoord zet deze minister vol in op bestrijding van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Zijn inzet is te prijzen. Verschillende steden en regio's lieten weten aan de slag te gaan met het geld dat hij beschikbaar stelt. Het past in dit beleid dat ons een nader voorstel wordt voorgelegd om de drugscriminaliteit te bestrijden. De minister wil de bevoegdheid van burgemeesters verruimen, zodat zij een woning, lokaal of daarbij behorend erf kunnen sluiten als daar voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bestemd zijn voor onder meer de productie van harddrugs of grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt.
Uit de toelichting valt op te maken dat dit schakeltje nog miste in de Wet Damocles, oftewel artikel 13.b van de Opiumwet. Dat artikel maakt het al mogelijk dat een burgemeester een pand sluit wanneer daar drugs worden verkocht. Met de voorgestelde wetswijziging mag sluiting ook wanneer zo'n pand niet zozeer een verkooppunt is maar een plek waar aan de inboedel te zien is dat er drugs gefabriceerd worden. Dit extra schakeltje moet helpen om de steeds slimmer opererende onderwereld aan te pakken.
Toch leidt dit voorstel bij mijn fractie niet meteen tot een gevoel van veiligheid. Want laten we eerlijk zijn, het Nederlandse drugsbeleid is ernstig met zichzelf in de knoop geraakt. Waar we ook aan trekken, de knoop raakt niet los, maar wordt vaster. Bij de reflectie over dit wetsvoorstel vraagt mijn fractie daarom aandacht voor twee in de drugsknoop vastzittende kwesties.
Ten eerste: Nederlanders gebruiken nu eenmaal drugs. Wij hebben goedlopende coffeeshops, waar iets anders verkocht wordt dan koffie. Uit een vergelijkende analyse van rioolwater in Europa blijkt Nederland het hoogste gebruik te kennen van ecstasy. Een festival is tegenwoordig niet denkbaar zonder aanbod van partydrugs.
Over softdrugs begint de politiek voorzichtig anders te denken. Niet in het minst vanwege ontwikkelingen in buitenlanden, zoals de Verenigde Staten. Hier te lande mag een proef gestart worden met wiet. Zit het er niet in dat op den duur ook het nuttigen van bepaalde harddrugs, zoals ecstasy, als onvermijdelijk kwaad dan wel goed bezien zal worden? Het is inmiddels duidelijk hoe de minister daarover denkt. In enkele interviews liet hij weten: softdrugs zijn oké, harddrugs niet.
Voor mijn fractie blijft het de vraag of die opvatting in de praktijk goed uitwerkt. De advocaat die cocaïne snuift om door te kunnen buffelen, de festivalvierder die los wil gaan, de drugskoerier op zijn scooter, ze blijven gewoon hun ding doen. Zo lang dat het geval is, zal deze nieuwe sluitingsbevoegdheid voor de burgemeester daar geen verandering in aanbrengen. De drugsbedrijvigheid zal zich blijven verplaatsen. Van doorzonwoningen naar vakantieparken, van boerenschuren naar industrieterreinen. Ook als direct omwonenden er geen last van hebben, blijft het probleem dat de boel in de brand kan vliegen en afval wordt gedumpt. Onze eerste vraag is daarom: Hoe denkt de minister met deze nieuwe maatregel te voorkomen dat de illegale productie van drugs toch doorgaat?
Ten tweede vragen wij aandacht voor de burgemeester als sheriff. Een huisverbod, een ontruiming, uithuisplaatsing van gezinnen bij overlast, gebiedsverboden, de burgemeester legt tegenwoordig sancties op alsof hij een rechter is. Dat alles zonder dat de verdachte dezelfde rechten heeft als in het strafrecht. De hooggeleerde Nehmelman heeft zich al eens kritisch uitgelaten over de toename van dat openbareorderecht.
Deze minister geeft de burgemeester met dit wetsartikel nog meer bevoegdheid. Nu de rechter in deze strijd tegen ondermijning uit het zicht verdwijnt, doemen daarom vragen op over rechtszekerheid. De burgemeester als sheriff creëert rechtsongelijkheid, zoals huizenbezitters al hebben kunnen constateren. Welke procedures gaan straks gevolgd worden? In de ene gemeente zullen die anders zijn dan in de andere. Dat leidt voor bewoners en verhuurders in heel Nederland tot onduidelijke situaties.
De burgemeester wordt sheriff zonder er ooit voor opgeleid te zijn, zonder speciaal hierop geselecteerd te zijn. Onlangs is in deze Kamer door een aantal senatoren al gewezen op de bedreigingen die daardoor op burgemeesters afkomen. Onze fractie houdt van burgemeesters, dat zal bekend zijn, maar wij vragen ons af of een burgervader of -moeder met deze taak opgezadeld moet worden. Niet alle burgemeesters zullen beter slapen door deze extra bevoegdheid. Het gaat immers niet om de mooie bevoegdheid, maar om de uitwerking ervan in de praktijk. Het is weer de burgemeester die in beeld komt, terwijl officieren van justitie en rechters zich kunnen hullen in anonimiteit.
Ex-burgemeester van Haarlem en voormalig voorzitter van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, Bernt Schneiders, van wie de auto in 2016 in brand werd gestoken, waarschuwde naar aanleiding van de bedreiging van zijn Haarlemse opvolger dat de zichtbare rol van burgemeesters hen kwetsbaar maakt voor intimidatie. "Ze moeten niet het boegbeeld zijn van de strijd tegen ondermijnende criminaliteit.", zei hij onlangs op de radio.
Het lijkt erop dat het zwaard van Damocles zo langzamerhand vooral boven het hoofd van de burgemeesters hangt. Wie beschermt de burgemeester, die vast komt te zitten in de klemmende knoop van ons drugsbeleid? "Als je de burgemeester opzadelt met nieuwe verantwoordelijkheden, moet je ook de organisatie hervormen". Dat zei Michel Vols, adjunct-hoogleraar in het recht van de openbare orde, in Het Financieele Dagblad van 8 november. Wanneer gemeente en burgemeester een prominentere rol krijgen bij criminaliteitsbestrijding, heeft dat onder andere gevolgen voor de beveiliging van ambtenaren. "Als je gemeenten wilt omvormen tot veiligheidsorganisaties, dan gaat dat veel duurder uitpakken."
Pieter Tops, hoogleraar in Tilburg, benadrukte daarom tijdens een miniconferentie over anti-ondermijning in de Tweede Kamer, dat burgemeesters niet zelf achter de boeven aan moeten gaan, maar een rol hebben als bestuurders die collectieve normen formuleren.
Dat brengt mij bij de tweede en laatste vraag aan deze bewindspersoon. Wanneer is de grens bereikt in de cumulatie van dit type bevoegdheden voor de burgemeester?
Met het leggen van deze nieuwe knoop hoop ik de minister aan het denken te zetten. Mijn fractie kijkt uit naar zijn antwoorden.
De voorzitter:
Mevrouw Andriessen, mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen.
U hebt Nederlands recht gestudeerd aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar u in 1969 bent afgestudeerd in de criminologie. Aansluitend bent u aan dezelfde universiteit gepromoveerd in de rechtsgeleerdheid. In 1994 keerde u nog even terug in de collegebanken toen u aan Harvard University politieke wetenschappen volgde.
Na uw promotie in 1976 werd u universitair hoofddocent criminologie — "wetenschappelijk hoofdmedewerker", zoals dat toen heette — in Groningen. In 1984 maakte u de overstap van wetenschap naar bestuur. U werd voorzitter van de raad van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam en tegelijk was u lid van de raad van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen. In 1990 maakte u een korte uitstap — terug naar het onderwijs — en werd u visiting professor aan Berkeley University in de Verenigde Staten.
In Nederland bleef u actief als bestuurder en adviseur bij vele organisaties, met name in het onderwijs, het openbaar bestuur en de culturele sector. Meest recent was u acht jaar voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie, waarvan u onlangs afscheid hebt genomen.
Lid van D66 bent u inmiddels twintig jaar. Even zo lang duurde het voor u volksvertegenwoordiger voor uw partij werd: in maart 2018 als lid van de stadsdeelcommissie Amsterdam-Noord en sinds afgelopen september als lid van de Eerste Kamer. U was binnen D66 al wat langer actief als redacteur van het partijblad Democraat en van Idee, het politiek-wetenschappelijke tijdschrift van de Mr. Hans van Mierlo Stichting.
Dat schrijven u ligt, blijkt ook uit uw bijdragen aan vele publicaties; fictie en non-fictie. In 2011 kwam zelfs uw eigen verhalenbundel uit, getiteld Goede werken.
Als lid van de commissie voor Justitie en Veiligheid in deze Kamer bent u weer terug bij het begin van uw loopbaan als criminoloog. Nogmaals van harte welkom en we kijken uit naar uw verdere inbrengen.
Ik schors de vergadering voor een kort moment om de collegae de gelegenheid te geven u geluk te wensen met uw maidenspeech maar, zoals altijd, zal dat pas kunnen gebeuren nadat ik u heb gefeliciteerd.