Plenair Van de Ven bij behandeling Pakket Belastingplan 2019



Verslag van de vergadering van 11 december 2018 (2018/2019 nr. 11)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.34 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van de Ven i (VVD):

Voorzitter. Vandaag behandelen we in dit huis het eerste belastingpakket van het kabinet-Rutte III. Sprake is van een indrukwekkende hoeveelheid belastingmaatregelen op vele terreinen met belangrijke gevolgen voor de belastingplichtigen. De wetsvoorstellen die nu voorliggen bij onze Kamer, negen stuks in totaal, zullen vanaf 2019 tot en met 2023 van toepassing worden.

Ik dank de staatssecretaris en ook de ambtenaren op het departement van Financiën voor hun niet aflatende inzet en betrokkenheid bij het pakket Belastingplan 2019 (zeven wetten), het wetsvoorstel voor de implementatie van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking, en het wetsvoorstel fiscale maatregel rijksmonumenten. De voorstellen omvatten vele en gevarieerde belastingmaatregelen. Omdat ik eigenaar en bewoner ben van een rijksmonumentale boerderij zal mijn collega Jan Anthonie Bruijn na mij op de fiscale maatregel voor rijksmonumenten ingaan. Ik verkort mijn spreektijd voor de bijdrage van collega Bruijn aan het belastingdebat van vandaag.

De staatssecretaris heeft op 23 februari van dit jaar zijn fiscale beleidsagenda naar de Tweede Kamer gestuurd. Die agenda is een nadere uitwerking van de fiscale onderwerpen uit het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst van 10 oktober 2017. De vijf prioriteiten in de fiscale beleidsagenda van de staatssecretaris zijn:

lastenverlichting voor burgers door lagere lasten op arbeid;

verbetering van het vestigingsklimaat voor ondernemers;

een vergroening van het belastingstelsel;

een stevige aanpak van belastingontduiking en -ontwijking;

verbetering van de dienstverlening door de Belastingdienst. 

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming van deze actielijst kennisgenomen. De lijst leidt tot vele maatregelen van de staatssecretaris. Bij de behandeling van de wetsvoorstellen heb ik noodgedwongen een keuze moeten maken omdat ik geen ruimte heb om alle onderwerpen hier te bespreken. Ik richt mij met name op de behandeling van de volgende drie onderwerpen:

het inkomensbeleid van het kabinet voor de middeninkomens en het midden- en kleinbedrijf;

overgangsregelingen in de diverse wetsvoorstellen;

instrumentalisering bij belastingwetgeving.

De VVD-fractie in deze Kamer beoordeelt steeds met de meeste aandacht het inkomensbeleid van het kabinet voor de middeninkomens en de inkomens van het midden- en kleinbedrijf. Mijn fractievoorzitter Annemarie Jorritsma heeft dit duidelijk uitgesproken tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in deze Kamer op 30 oktober jongstleden: "De VVD zal letten op de fiscale positie van de middeninkomens en het midden- en kleinbedrijf."

De VVD gaat uit van een zorgvuldig en sociaal beleid van het kabinet voor de laagste inkomenscategorieën in de samenleving. De mensen met de topinkomens hebben ook een eigen verantwoordelijkheid voor de maatschappelijke aanvaardbaarheid van hun inkomens. Per saldo zouden naar het oordeel van de VVD niet de middeninkomens en het mkb het kind van de belastingrekening van Nederland moeten zijn.

Gelet op berichten in de media in de afgelopen weken bij de behandeling van het belastingpakket in de Tweede Kamer verzoekt mijn fractie de staatssecretaris nog eens te reflecteren op de inkomensverbetering van de hardwerkende Nederlanders met een middeninkomen, met name rond het beginpunt van €68.507 van de hoogste tariefschijf. Dat beginpunt wordt immers van 2019 tot en met 2024 gefixeerd. Mijn fractie verneemt daarbij graag van de staatssecretaris wat bij een zodanig inkomensniveau de wisselwerking is tussen de tariefverlagingen in de inkomstenbelasting tot 37,05% en de toekomstige aftrekbaarheid tegen het tarief van 37,05% van de hypotheekrente, giften, de ondernemersaftrek en de mkb-winstvrijstelling. Maar inmiddels zie ik de heer Köhler bij de interruptiemicrofoon staan.

De voorzitter:

Ja, ik zat geïnteresseerd in uw tekst te lezen, moet ik eerlijk zeggen. Dat is het nadeel als ik al een tekst krijg.

Meneer Köhler. Ga uw gang.

De heer Köhler i (SP):

Ik kan me wel indenken, voorzitter, dat u benieuwd bent wat er nog gaat volgen. Ik ook, maar ik had nog een vraag over de opmerking van de heer Van de Ven over de ontwikkeling rond die €68.000 individueel inkomen. Hij bracht dat in het kader van de ontwikkelingen met betrekking tot de middeninkomens. Wat zijn in zijn definitie de middeninkomens? Waar beginnen die en waar eindigen die?

De heer Van de Ven (VVD):

Zoals ik heb gezegd, vinden wij als VVD dat de overheid moet zorgen dat er een goed inkomensbeleid is voor de lage-inkomensgroepen en dat degenen met de topinkomens rekening moeten houden met de maatschappelijke opvattingen over die inkomens. Daartussenin kun je variëren met wat je zelf als een topinkomen of een middeninkomen ziet. Het zal afhankelijk zijn van je politieke achtergrond en je eigen politieke ankers hoe je een middeninkomen wilt definiëren. Er is dus altijd een zekere bandbreedte, naar boven en naar beneden, rond het bedrag van die €68.507, dat zo pregnant naar voren komt. Dat bedrag is voor de komende jaren gefixeerd. Ik wacht wat dit betreft graag het antwoord van de staatssecretaris af.

De heer Köhler (SP):

Ik stel de vraag anders. Kunnen de inkomens die in het hoogste inkomenskwartiel vallen, dus de hoogste 25% van de inkomens, in uw benadering nog onder de middeninkomens worden gerekend?

De heer Van de Ven (VVD):

Ik vind dat een wat moeilijke discussie. Ik weet dat de heer Köhler een expert is op het gebied van de kwartielen, maar kwartielen zelf vormen al een middeling van een aantal inkomensstijgingen. Als ik daar een uitspraak over doe, begeef ik mij op het terrein van de kwartielenberekening en hoe dit daarmee samenhangt. Dat gaat mij wat te ver in dit verband. Ik zeg alleen dat je er individueel anders over kunt denken wat nu al of niet een middeninkomen is. Ik ben ervan overtuigd dat de heer Köhler daar een andere opvatting over heeft.

Ik ga verder met de belastingmaatregelen en overgangsregelingen. Het pakket Belastingplan 2019 leidt ertoe dat een aantal fiscale faciliteiten wordt afgeschaft of versoberd. Die maatregelen worden gekenmerkt door onmiddellijke ingang. Het lijkt erop dat het kabinet als beleid kiest om bij wijziging van fiscale faciliteiten principieel geen overgangsrecht meer voor te stellen.

Oorspronkelijk werden de volgende wetsvoorstellen zonder overgangsrecht ingediend:

De verhoging vanaf 2020 tot 26,5% van de dividendbelasting voor directeuren/grootaandeelhouders (DGA) in Box 2 en vanaf 2021 tot 26,9%.

Verkorten van de maximale looptijd van de 30%-regeling van acht naar vijf jaar met ingang van 2019. Lopende afspraken — met name voor expatriates waarvoor in 2011 de 30%-aftrekregeling is overeengekomen — zouden ondanks de gemaakte afspraken komen te vervallen.

De renteaftrek voor woningcorporaties, de beperking van de renteaftrekregeling, wordt vanaf 2019 onder de nieuwe regels tegen de bestrijding van internationale belastingontwijking en -belastingontduiking gebracht, ook wel aangeduid als ATAD 1, terwijl woningcorporaties, zwaar gefinancierd met vreemd vermogen, met name nationaal lenen. Voor deze situatie is er geen sprake van internationale belastingontwijking of -ontduiking. Hetzelfde geldt voor projecten van publiek private samenwerking (pps). Nieuwe pps-projecten vanaf 25 oktober 2018 vallen onder de voorstellen voor de renteaftrekbeperking vanaf 2019.

Voorgesteld werd vanaf 2019 in de vennootschapsbelasting de afschrijving op vastgoed te beperken. Onder deze maatregel zou de WOZ-bodemwaarde voor de maximale afschrijving op vastgoed in bv's worden verhoogd van 50% tot 100%. Gevolg is dat de kaasboer die zijn onderneming in een bv drijft, minder kan afschrijven op zijn bedrijfsvastgoed en dus meer belasting moet betalen. Dat beperkt zijn cash-flow voor nieuwe investeringen.

Inmiddels is voor een aantal, niet alle, belastingverzwarende voorstellen overgangsrecht voorgesteld. Ik noem de 30%-regeling voor expatriates die in het buitenland tot ongeloof leidde. Voor de afschrijving tot 100% van de bodemwaarde van vastgoed is een overgangsregeling voorgesteld die inhoudt dat de bv ook nog kan afschrijven op vastgoed dat tot drie jaar vóór 2019 in gebruik is genomen. Dat overgangsrecht leidt tot een wat langere afschrijvingsperiode voor recent verworven vastgoed en een lagere maximering van de bodemwaarde. Voor woningcorporaties heeft het kabinet als flankerende maatregel besloten om structureel 100 miljoen euro uit te trekken voor het verlagen van het tarief van de verhuurderheffing in het kader van de toegenomen fiscale lasten onder de voorgestelde renteaftrekbeperking.

De kern van de keuze van de regering om geen overgangsrecht in te voeren bij belastingverzwarende maatregelen betreft de kwestie van de betrouwbare overheid. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering om nog eens te reflecteren op de relatie tussen overgangsrecht ter gelegenheid van de invoering van nieuwe belastingmaatregelen en de kwestie van de betrouwbare overheid.

Mijn laatste onderwerp is de instrumentalisering van belastingheffing. De Raad van State constateert in het nader rapport bij het Belastingplan 2019 dat het draagkrachtbeginsel onder druk staat. Naar het oordeel van de Raad is het draagkrachtbeginsel de afgelopen decennia onder druk komen te staan mede onder invloed van de beleidskeuze om de belastingheffing dienstbaar te maken aan andere doeleinden dan het verdelen van de belastingdruk oftewel instrumentalisering. De Raad noemt als voorbeeld de arbeidskorting. De arbeidskorting is van oorsprong een fiscale aftrek voor kosten die samenhangen met de verwerving van inkomsten maar wordt thans ingezet om de arbeidsmarkt te bevorderen.

De VVD gaat uit van de volgende algemeen erkende uitgangspunten voor belastingheffing. Die uitgangspunten zijn neutraliteit, eenvoud en herkenbaarheid. Neutraliteit van belastingheffing houdt in dat belastingsubjecten naar algemene normen dienen te worden belast of vrijgesteld. Eenvoud en herkenbaarheid voor de burger van de belastingheffing zijn voorwaarden om de heffing als rechtvaardig te kunnen ervaren.

Hoofddoel van belastingheffing is op basis van de geldende belastingwetgeving de Staat van middelen te voorzien om de overheidstaken uit te kunnen voeren. De VVD is van oordeel dat instrumentalisering van belastingheffing, een nevendoel, toelaatbaar is mits het geformuleerde hoofddoel en het nevendoel niet met elkaar in strijd zijn. Het nastreven van nevendoelen kan de algemene uitgangspunten van belastingheffing voor de VVD van neutraliteit, eenvoud en herkenbaarheid aantasten.

In dit verband van liberale beginselen heeft mijn fractie met verbazing kennisgenomen van de maatregel om een forfaitaire bijtelling van 7% van de fiets van de zaak in te voeren. Bij een marktprijs van €1.000 van de fiets — we hoorden eerder een prijs van €2.000, maar wij zijn wat bescheidener bij de VVD — wordt het jaarlijkse belastbare voordeel van 7% voor de belastingplichtige werknemer €70, dat wil zeggen €5,80 per maand. Onder het toekomstige tarief van 37,05% leidt deze fiscale bijtelling tot een maandelijkse belastingheffing van €2,16. Mijn fractie neemt het standpunt in dat de opwarming van de aarde en de milieudoelstellingen van het kabinet noodzaken tot het nemen van fiscale vergroeningsmaatregelen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering wel of de voorgestelde fietsmaatregel wenselijk is, mede gelet op de prioriteit van de vergroening van het belastingstelsel. Zij stellen deze vraag in het bijzonder ook gelet op de noodzaak om de belastingwetgeving te vereenvoudigen. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Deze leden vragen de regering om in het algemeen nog eens te reflecteren op de vraag in hoeverre het belastingstelsel en de voorgestelde belastingmaatregelen vallen te handhaven nu de Raad van State constateert dat het draagkrachtbeginsel onder druk staat.

De VVD-fractie ziet dat de mensen in Nederland na de diepe financieel-economische crisis in het afgelopen decennium weer vertrouwen hebben gekregen in de veilige, stabiele, en positieve samenleving die de afgelopen jaren in Nederland door de mensen zelf is opgebouwd.

De heer Schalk i (SGP):

Ik heb een vraag aan de heer Van de Ven. Ik ga terug naar het instrumentalisme; een lang woord, nog langer gemaakt door mevrouw Sent namelijk microinstrumentalisme. Terecht geeft de heer Van de Ven aan dat het belastingstelsel, neutraal, eenvoudig en herkenbaar zou moeten zijn. De Raad van State zegt inmiddels dat het stelsel van inkomensverdeling en toeslagen leidt tot verschillen die niet goed meer verklaard kunnen worden uit de verschillen in positie tussen deze groepen. Een prachtig zin van de Raad van State, die ik maar even heb geciteerd. Is de heer Van de Ven het ook eens met hetgeen ik aan mevrouw Sent voorlegde namelijk dat er op een zeker moment onrechtvaardigheid is ontstaan doordat de inkomstenbelasting in feite werd gebruikt voor politieke doelen, zoals het aan het werk brengen van alle mensen bijvoorbeeld.

De heer Van de Ven (VVD):

De heer Schalk is een zeer goed luisteraar. Ik heb inderdaad gezegd dat hier een probleem ligt dat we hebben te bekijken. Daarom verzoek ik ook de staatssecretaris om daarop te reflecteren. Om meteen te roepen dat dit onrechtvaardig is, gaat mij wat ver. Ik denk niet dat wij dat standpunt al moeten innemen. Ik ben het met de heer Schalk eens dat het inkomensbeleid van de regering en de instrumentalisering die daarbij plaatsvindt, zeker ook een punt van aandacht van de VVD-fractie is.

De heer Schalk (SGP):

Ik kom hier zo meteen in mijn eigen betoog op terug. Ik stop nu met de vragen aan de heer Van de Ven.

De heer Binnema i (GroenLinks):

Ik kom nog terug op de opmerking van de heer Van de Ven over de fiscale vergroeningsmaatregelen waarbij hij uitgebreid inging op de maatregel die de fiets betreft. Eerder in zijn betoog zei hij in navolging van zijn fractievoorzitter bij de Algemene Beschouwingen dat het belangrijk is om goed te kijken naar de effecten op de koopkracht van burgers en naar de effecten op het midden- en kleinbedrijf. Hoe kijkt hij in dat licht aan tegen de maatregel die ook in de fiscale vergroening is opgenomen om de korting op energiebelasting terug te draaien? Dat brengt een verschil van €50 met zich. Hoe ziet hij sowieso de balans die daarin gevonden wordt tussen lasten voor burgers en lasten voor het bedrijfsleven?

De heer Van de Ven (VVD):

Ik dank de heer Binnema voor zijn vraag. Hij gaat in op een specifiek aspect waarvan ik de details op dit moment niet voor de geest heb. Dat gaat mij wat ver. Naar mijn mening is het zo dat er compensatie wordt geboden voor deze versobering van de verlichting zoals beschreven. Ik ben het met de heer Binnema eens dat de regering op hoofdlijnen moet kijken naar het inkomensbeleid. Dat betekent dus ook dat er een evenwichtig inkomensbeleid moet volgen bij maatregelen in het kader van de vergroening. Die balans heeft het kabinet aangebracht. Ik heb erop gewezen dat de VVD de fiscale vergroeningsmaatregelen ondersteunt. Maar wij vragen ook nog eens om in het kader van dat pakket met name te kijken of dat pakket in de toekomst wel evenwichtig blijft. Dan ben ik een beetje terug bij de vraag van de heer Schalk. Het instrumentaliseren moet op een gegeven moment een grens kennen om de belastingheffing herkenbaar te laten zijn voor de mensen in het land. Zij moeten weten waarvoor zij belasting betalen.

Mevrouw de voorzitter. Ik had het over de Nederlanders die de afgelopen jaren zelf die veilige, stabiele en positieve samenleving weer hebben opgebouwd. Ik ben onderhand aan het slot van mijn bijdrage gekomen. De VVD stelt vast dat de inzet van de regering met de belastingmaatregelen in het Belastingpakket 2019 gericht is op het verstevigen van de positieve vooruitzichten die de mensen hebben.

De leden van mijn fractie zien met belangstelling uit naar de beantwoording door de staatssecretaris van hun vragen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van de Ven. Ik geef het woord aan de heer Bruijn.