Plenair Van Rij bij voortzetting behandeling Pakket Belastingplan 2019



Verslag van de vergadering van 11 december 2018 (2018/2019 nr. 11)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.08 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rij i (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Vandaag bespreken wij maar liefst negen fiscale wetsvoorstellen. Zonder dat het kabinet-Rutte III groteske woorden gebruikt, mag gesproken worden van een majeure verandering van ons belastingstelsel, voor zowel de directe als de indirecte belastingen. Met instemming constateert de CDA-fractie dat het inkomstenbelastingstelsel zich richting twee tarieven beweegt. De lijn zoals in het regeerakkoord afgesproken, een verbreding van grondslagen voor inkomen en winst, het verlagen van de tarieven en het ontmoedigen van het te veel lenen voor eigen huis of onderneming, ondersteunt de CDA-fractie. Daar hoort ook een redelijke verhoging van het verlaagde tarief van de btw bij, alsmede een gematigde vergroening van het belastingstelsel, teneinde burgers bewuster te laten omgaan met consumptie en energie. Deze veranderingen leiden tot een eerlijkere en betere verdeling van de lasten. Arbeid loont weer, ondernemen wordt gestimuleerd en vervuilende consumptie wordt beprijsd. Het verder terugdringen van het fiscaal instrumentalisme vanuit een oogpunt van vereenvoudiging en een betere uitvoering zijn goede nevendoelstellingen. Nu moeten wij in dat laatste niet doorslaan en ook steeds de rechtspositie van de burger als belastingplichtige goed voor ogen houden.

Ten slotte zou ik voor deze inleiding ook in het bijzonder aandacht willen vragen voor de enorme invloed die de OESO, de G20, en de EU, de laatste zowel in wetgevende als rechtsprekende zin, op ons nationale belastingrecht hebben. Ik zal mijn bijdrage aan het plenaire debat concentreren op drie kernpunten:

belastingen worden betaald zolang burgers begrijpen waarom;

het belastingstelsel is nooit af;

Nederland mag internationaal trots zijn op het te voeren fiscale beleid.

Mevrouw de voorzitter. Uit onderzoek blijkt dat het met de belastingmoraal in Nederland goed zit. Dat is echter geen vanzelfsprekendheid. Het raakt de kern van de relatie tussen overheid en burger. De burger heeft het monopolie om belasting te heffen aan de overheid — lees: aan de politici — toevertrouwd. Dat is een mandaat. Met dat mandaat moet prudent worden omgegaan. Belastingheffing is geen doel op zich. Belastingen zijn middelen om de uitgaven te kunnen financieren en de welvaart eerlijk en rechtvaardig te verdelen. Als delen van de bevolking zich stelselmatig overbelast voelen, dan is een opstand, zo niet een revolutie denkbaar. De geschiedenis laat dat keer op keer zien. Recent in Frankrijk nog, met de opstand tegen de verhoging van de accijnzen op diesel. Het is, kortom, een heel fragiel evenwicht.

De economie verandert razendsnel, onder meer door digitalisering en robotisering. Ons belastingstelsel is daar niet op ingespeeld. De grondslag tot heffen, in de vennootschapsbelasting bijvoorbeeld, gaat nog steeds uit van een economie die aard- en nagelvast is — denk aan fabrieken en schoorstenen — en niet virtueel. Het begrip "platform" kende de wetgever niet in het midden van de twintigste eeuw, toen de winstbelasting werd ingevoerd. Een deel van de onvrede zit hem dan ook hier. Burgers hebben in Nederland het netto beschikbaar reëel inkomen over de periode 2002-2017 met slechts gemiddeld 2% zien toenemen, terwijl de economie die periode met 15% groeide. Wij hebben de regering schriftelijk gevraagd of de cijfers in de Macro Economische Verkenning, op pagina 35, niet een diepere analyse behoeven. Uitsluitend de constatering dat de belastingen, de premies, zijn gestegen en dat het achterblijven van de brutoloonontwikkeling en in mindere mate de stijging van de zorgpremies debet zijn aan die zeer gematigde groei van het beschikbaar inkomen, stelde ons wat teleur. Daarom vragen wij de staatssecretaris nu nogmaals of hij daar in dit debat wat fundamenteler op wil reflecteren. Hoe komt het toch dat over zo'n langere periode de ontwikkeling van het netto beschikbaar inkomen per hoofd van de bevolking sterk is achtergebleven? Kan hij daarbij vooruitblikken op wat verschillende sprekers in dit debat al naar voren hebben gebracht, bijvoorbeeld dat de energietransitie met een lastenverhogend element gepaard zal gaan? Met andere woorden — dat is ook mijn vraag aan de staatssecretaris — als we de komende vijftien jaar weer een stijging van slechts 2% van het netto beschikbaar inkomen zien omdat veel van de koek naar de lasten gaat, dan kunnen we ons wel ongeveer de voortdurende onvrede bij de burgers voorstellen, zeker als we zien dat de winsten van technogiganten over dezelfde periode met het meervoudige zijn gestegen en dat de gemiddelde belastingdruk bij dit soort bedrijven ver onder ons huidige tarief van 25% ligt.

Dat is heel moeilijk uit te leggen. Dat is eigenlijk niet uit te leggen. Nederland kan die onevenwichtige situatie niet eenzijdig aanpakken. Daarom steunt de CDA-fractie de lijn van het kabinet om het onderwerp digital tax voor de langere termijn mondiaal, dus multilateraal, te regelen. Tegelijkertijd is de EU ook actief op dit vlak. Zie de twee ontwerprichtlijnen die door de Europese Commissie op 21 maart jongstleden zijn gepresenteerd: één voor de lange termijn en één voor de korte termijn, de zogenaamde digitaledienstenbelasting. Vorige week is op de Ecofin-vergadering echter besloten om het onderwerp door te schuiven naar het Roemeens voorzitterschap in de eerste helft van 2019. Er is een akkoord tussen Duitsland en Frankrijk over het onderwerp, zo hebben wij mogen vernemen. Is de staatssecretaris content met deze ontwikkeling? Hoe schat hij het in? Denkt hij dat er in de eerste helft van 2019 een politiek akkoord komt over de digitaledienstenbelasting?

Dat wordt dan wel een belasting over de omzet en niet over de winst. Dat wordt een tijdelijke belasting, met een horizonbepaling. Eigenlijk is dat jammer, want als het over de problematiek van de digitale economie gaat, dan gaat het juist om de winsttoerekening. In die zin begrijpen wij de gedachte in Brussel om in de voorstellen voor de CCCTB een nieuwe definitie van het begrip vaste inrichting te verwerken. Alleen, hoe verhoudt dat zich tot de ontwikkelingen in OESO-verband? Zou u ons daarover weer eens even willen bijlichten? Want u zit aan die tafels in Brussel. U was daar vorige week bij.

Mevrouw de voorzitter. Onze fractievoorzitter, Elco Brinkman ...

De voorzitter:

Die is ziek.

De heer Van Rij (CDA):

Die is ziek; daar heeft u gelijk in. Wij wensen hem van harte beterschap. Hij heeft bij de Algemene Politieke Beschouwingen al aangegeven dat wij in een welvarend land leven, een land dat echter nooit af is, een land waarin instituties belangrijk zijn. Vanuit deze Kamer wil de CDA-fractie duidelijk aangeven dat een goed functionerende Belastingdienst cruciaal is voor de belastingmoraal. In die zin doet onze fractie niet mee aan het veel beoefende gezelschapsspel van het "bashen van de Belastingdienst". De Belastingdienst functioneert in de regel goed, anders halen wij per jaar geen 305 miljard euro aan belastingen en premies op, die nodig zijn voor de financiering van de overheidsuitgaven en de volksverzekeringen. Zijn er dan helemaal geen problemen? Natuurlijk wel. De Belastingdienst heeft een aantal forse problemen, met name op het gebied van de ICT. Dat vraagt veel inzet en veel capaciteit, niet alleen ambtelijk maar ook politiek. Het CDA kijkt dan ook uit naar het overleg met de staatssecretaris op 29 januari aanstaande over het functioneren van de Belastingdienst. Misschien kan de staatssecretaris, vooruitlopend daarop, al zijn top drie prioriteiten voor de Belastingdienst aangeven. Wij vinden het niet in de trias politica passen als het parlement dagelijks op de stoel van de Belastingdienst wil gaan zitten. Uiteraard moet het parlement controleren, maar enige terughoudendheid, zeker vanuit de Eerste Kamer, is daar op zijn plaats. De eerste verantwoordelijkheid ligt bij de staatssecretaris van Financiën, en die krijgt van ons het vertrouwen om de problemen bij de Belastingdienst op te lossen. Wij beseffen dat dat niet van de ene op de andere dag gebeurd zal zijn.

De CDA-fractie is ervan overtuigd dat het kabinet niet alleen de juiste lijn te pakken heeft bij de uitvoering van de fiscale paragrafen van het regeerakkoord, maar ook het juiste tempo. Je zou kunnen zeggen dat met dit pakket van negen wetsvoorstellen het kabinet voor deze periode — althans, zo lijkt het — fiscaal voor ten minste 75% is uitgeregeerd. De wetgever in Brussel zit echter niet stil. Het Planningsoverzicht maatregelen aanpak belastingontwijking en -ontduiking laat zien dat er voor 2019 en 2020 nog ten minste tien wetgevende voorstellen in de pijplijn zitten, die voornamelijk vanuit de Europese Commissie zijn geïnitieerd.

Mevrouw de voorzitter. Met betrekking tot het voorliggende pakket ontkomt de CDA-fractie er helaas niet aan om ook een kritische noot te kraken ten aanzien van het wetsvoorstel fiscale maatregel rijksmonumenten. Dat betreft de voorgenomen omzetting van de fiscale aftrek voor particuliere eigenaren van rijksmonumenten in een subsidieregeling.

Het spijt me, minister, dat die kritische noot zich nou net in uw portefeuille afspeelt. Maar wij vervullen onze rol hier. Wij hebben deze maatregel namelijk getoetst op de typische criteria waarop de Eerste Kamer wetgeving beoordeelt. De eerste vraag die wij ons stellen, is wat het echte probleem is, om vervolgens te bezien of de aangedragen oplossing ook de juiste oplossing is. Daarna wegen wij de criteria van rechtmatigheid, waarbij hier met name de rechtszekerheid belangrijk is. Ten slotte zijn bij dit wetsvoorstel, zoals bij ieder wetsvoorstel, ook de uitvoering en de handhaving van belang.

Laat ik maar heel duidelijk zijn: dit wetsvoorstel kent niet alleen een bochtig parcours qua parlementaire geschiedenis. Het is tenslotte al in 2016 ingediend, met een ander oogmerk. Het is, om het positief te formuleren, maar goed dat we het hier in de Eerste Kamer nog een keer over hebben. Wij hebben in twee rondes verschillende schriftelijke vragen gesteld. Wij stellen die vragen, zoals u weet, niet om naar de bekende weg te vragen. Wij doen dat omdat wij ons werk hier serieus willen nemen als medewetgever. Wij geven de minister en de staatssecretaris uiteraard de kans om in dit debat nog een keer objectief en goed uit te leggen waarom een subsidieregeling voor particuliere eigenaren van rijksmonumenten beter uitpakt dan de huidige fiscale aftrek, en dan niet alleen vanuit de argumentatie van de overheid. U mag het echt nog wel een keer zeggen, maar die argumentatie is wel geland. Het gaat ons er vooral om het te zien vanuit het oogpunt van de burger, de eigenaar van het rijksmonument. Wordt die er beter van? En hoe zit het met de rechtszekerheid? De heer Bruijn heeft daar in zijn bijdrage namens de VVD-fractie al op een andere wijze naar gevraagd. Ik sluit mij graag aan bij de vragen rondom de rechtszekerheid en heel specifiek op het punt van de subsidieaanvraag en de subsidieverkrijging versus de huidige situatie dat je een fiscale aftrek krijgt als je je aan de regels houdt. Maar goed, dat geldt natuurlijk ook voor de subsidieverlening.

Daarnaast hebben wij nog wat andere vragen. Wij doen niet mee met mensen die een beetje de indruk wekken dat eigenaren van rijksmonumenten een gedeelte vormen van zeer vermogend Nederland. Ongetwijfeld zullen er zeer vermogende mensen zijn die ook een rijksmonument hebben. Maar er zijn ook hele normale Nederlanders die een rijksmonument hebben, die daar gewetensvol onderhoud aan willen verrichten, die niet honderdduizenden euro's of miljoenen euro's op de bank hebben staan en die in 2018 opdracht hebben gegeven voor onderhoud, in de veronderstelling dat zij een fiscale aftrek zouden hebben. Als een deel van die werkzaamheden niet wordt uitgevoerd in 2018 maar in 2019, dan zou voor hen op 1 januari in één keer het doek vallen. Dan zouden zij niet meer voor de fiscale aftrek in aanmerking komen maar voor de subsidieverlening. Dat creëert veel onzekerheid.

Wij kregen onder meer een brief daarover van een familie die in Zuid-Limburg een boerenhoeve uit 1633 bewoont. Die gaf overigens ook aan hoe belangrijk het is dat de fiscale aftrekregeling zoals we die thans kennen in combinatie met de leenfaciliteit bij het Nationaal Restauratiefonds mogelijk is. Dat kan straks niet meer. Niet iedereen kan dat betalen. Niet iedereen kan naar de bank en daarvoor een lening krijgen. Sommige mensen kunnen dat wel, maar anderen niet. Dat creëert onzekerheid. Het heeft met goed overgangsrecht te maken. Ik wil heel graag dat de minister en de staatssecretaris daar nog eens een keer goed op ingaan. Wij beseffen heel goed dat je, als je straks een subsidie krijgt van 38% van de subsidiabele kosten en je 100% hebt geleend, die 38% subsidie meteen gebruikt voor een aflossing van de schuld. Dan heb je ook weer een wat gezondere financieringsverhouding.

Mevrouw de voorzitter. Kortom, de CDA-fractie wil eigenlijk op vier punten duidelijkheid. Eén. meer rechtszekerheid voor de eigenaren ten aanzien van de subsidieaanvraag en subsidieverlening, zodat er een gelijke positie is zoals die thans is. Twee. Beter overgangsrecht; ik heb daar net een voorbeeld van gegeven. Drie. De instandhouding van de combinatie subsidie en lening uit het Nationaal Restauratie Fonds. Vier. Ik heb dit bij interruptie al naar voren gebracht toen de heer Bruijn het woord voerde: het respecteren van de fiscale transparantie van met name de landgoed-bv's, of als het om afgezonderd particulier vermogen gaat.

De heer Bruijn i (VVD):

Ik heb een vraag ter verduidelijking aan de heer Van Rij. Ik heb in mijn inbreng inderdaad die rechtszekerheid aan de orde gesteld, maar ik heb daarbij niet gevraagd om eenzelfde mate van rechtszekerheid als we nu hebben. Ik wil daarover een vraag stellen aan de heer Van Rij. Het is toch in de huidige regeling ook zo dat je pas zekerheid hebt op het moment dat je weet of de Belastingdienst de door jou opgegeven aftrekpost ook accepteert? Dat is ook ruim een jaar nadat je de investering hebt moeten doen, even los van die leenmogelijkheid. In mijn inbreng namens mijn fractie heb ik het wel wenselijk geacht dat er meer rechtszekerheid komt en dat je eventueel van tevoren een subsidie kunt aanvragen, maar ik heb dat niet gegoten in het vat dat de rechtszekerheid nu anders zou zijn dan in de nieuwe regeling, als de subsidie pas achteraf aangevraagd kan worden. Het zou dus wel winst zijn, maar het doet niet af aan de wet als dat niet zou kunnen.

De heer Van Rij (CDA):

Dank voor deze vraag. Formeel-juridisch heb je in de huidige situatie pas zekerheid op het moment dat je aanslag is opgelegd. Maar goed, ik hoor natuurlijk ook graag wat de staatssecretaris daar straks over zegt. Zo is het altijd; dat geldt voor iedere aftrekpost. Dat is bij de hypotheekrenteaftrek net zo. Echter, de afgelopen decennia heeft zich een praktijk ontwikkeld waarbij er uitstekende taxateurs van de Belastingdienst vooraf in overleg zijn gegaan met de eigenaren van rijksmonumenten, toen het bureau monumentenzorg nog goed geëquipeerd was en daar echt uitstekende mensen werkten. Dan werd zo'n onderhoudsplan voorgelegd aan de betreffende ambtenaren. Dan werd dat minutieus doorgenomen. Als er een verwarming bij zat of wat dan ook, dan werd die eruit geschrapt. Dan wist de belastingplichtige precies: als ik me nu hier aan houd, is er een aan meer dan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat de aftrek wordt geaccepteerd als het zo doe en mijn aangifte zo indien. Dus materieel zekerheid vooraf.

De heer Bruijn (VVD):

Iets is zeker of het is niet zeker, maar goed.

De heer Van Rij (CDA):

Dat is flauw, want zo werkte dat gewoon.

De heer Bruijn (VVD):

Eens, dus als we in de nieuwe regeling zouden kunnen afspreken met de regering dat ook daar de mogelijkheid zou ontstaan om vooraf in ieder geval een principeuitspraak te krijgen, bijvoorbeeld rechtstreeks van de RCE, zouden we al heel wat winst geboekt hebben. Daar zouden we dan samen in kunnen optrekken, om te kijken of we dat kunnen regelen.

De heer Van Rij (CDA):

We hebben de spanning denk ik dermate hoog opgevoerd dat we straks eerst maar eens gaan luisteren naar wat de bewindslieden daarover te zeggen hebben.

De heer Ester i (ChristenUnie):

Het is goed om de passie te mogen zien van de heer Van Rij als het gaat om rijksmonumenten. ik vraag mij af of hij die passie nog wat meer zou kunnen oprekken. Hij heeft vier hele kritische punten. Ik hoop niet dat dit leidt tot afstel van deze regeling, omdat in die regeling — we hadden het er straks al even over — ook een heel belangrijke regeling zit: de Sim-regeling. Die is met name van belang voor onze kerken, voor parochies en voor onze synagogen, die daarmee wat verlichting krijgen omdat hun eigen bijdrage met 10% omlaaggaat. Wij hebben daar een brief over gekregen. Ik weet dat kerken voor het CDA ook heel belangrijk zijn, het religieuze erfgoed. Mag ik hem ook eens over dat punt horen?

De heer Van Rij (CDA):

Uiteraard, voorzitter. Die brief hebben wij ook ontvangen. Maar laat ik daar dan toch wel heel duidelijk in zijn. Wat mij niet aanstond in die brief was de onterechte koppeling die wordt gelegd, alsof de CDA-fractie hier voor een uitstel, laat staan een afstel van het wetsontwerp pleit. Ik ben in gemeen overleg met de regering hierover. Ik heb wat vragen gesteld. Ik oefen mijn werk hier uit als lid van de Eerste Kamer. Dat is één. Twee. Een verdere oneigenlijke koppeling die gelegd is, is de volgende. We praten hier over de fiscale aftrek voor particuliere eigenaren van rijksmonumenten. Wij praten met dit wetsvoorstel helemaal niet over kerken, parochies of andere instellingen. Over die pot, dat geld heeft de minister gezegd — en dat heeft zij denk ik heel goed uitgelegd in haar wetsvoorstel: ik ga 200 miljoen reserveren over vier jaar, 50 miljoen per jaar voor die particuliere eigenaren van rijksmonumenten. Strikt genomen, met de wijzigingen die wij nu in het Belastingplan hebben, gaan die er zelfs op vooruit, want zij krijgen 38% subsidiabele kosten. Straks is er alleen nog een aftrek tegen de eerste schijf mogelijk. Dan is het 33% en zakt het naar 29%.

Nu op het punt van de kerken. Die gaan straks uit de Sim-pot, die van 50% naar 60% gaat, zo heb ik begrepen. Prima, daar zijn wij natuurlijk ook voor. Daar zijn wij gewoon voor. Dat is het antwoord op uw vraag. Alleen, ik heb bewust gevraagd: het mag toch niet zo zijn dat van de huidige particuliere eigenaren van rijksmonumenten, degenen die nu als geheel allemaal recht hebben op de aftrek, straks een deel geen recht heeft op die subsidie? Dat zijn die fiscaal transparantie lichamen, omdat die straks moeten meedingen met de kerken en met de anderen uit die andere pot. Dat lijkt mij een vraag. Ik wacht het antwoord af en ik ben het met de ChristenUnie eens: wij zijn altijd voor de kerken.

De heer Ester (ChristenUnie):

Heel goed, het is goed om dat te onderstrepen. Het is ook goed om de passie van het CDA van de heer Van Rij op dit punt te mogen aanhoren. Wij houden u daar heel graag aan.

De heer Van Rij (CDA):

Goed, mevrouw de voorzitter, ik vervolg mijn betoog. Ik zie dat ik nog ...

De voorzitter:

U hebt nog negen minuten en dertien seconden.

De heer Van Rij (CDA):

Dat gaan we keurig netjes binnen die tijd afronden. Dat beloof ik u.

Met belangstelling heeft de CDA-fractie kennisgenomen van de verdere mededelingen van de staatssecretaris van Financiën over de vereenvoudiging van het belastingstelsel. Hij heeft gelijk wanneer hij stelt dat de rapporten van de commissie-Van Weeghel en Van Dijkhuijzen opgefrist moeten worden. Ten aanzien van de fiscale behandeling van de eigen woning heeft hij vorig jaar een toezegging aan de Eerste Kamer gedaan om met een notitie te komen in 2019. Als CDA-fractie hadden wij daar voor gepleit en het is ons een genoegen dat de staatssecretaris dat voortvarend oppakt. Binnen het huidige fiscale stelsel is er een aantal onderwerpen die voortdurend de aandacht blijven vragen. De heer Backer wees ook al op, uitgebreider dan ik nu ga doen, in zijn wat mij betreft voor dat deel zeker uitstekende betoog. Ik noem de inzet van de inkomensafhankelijke regelingen, inclusief de effectiviteit en de verzilveringsproblematiek. Het volgende grote onderwerp is natuurlijk belastingheffing op grondstoffen en alles wat met de energietransitie te maken heeft.

Wij zouden als CDA-fractie, om hier toch ook nog een andere invalshoek in te brengen, willen wijzen op het rapport van de Algemene Rekenkamer van twee jaar geleden. Het is een beetje onderbelicht gebleven. Dat rapport heet Zicht op belastingverlichtende regelingen. Het geeft een uitstekend overzicht van alle belastingfaciliteiten en belastinginstrumenten. Dan zie je dat met alle belastingfaciliteiten en alle belastinginstrumenten in totaal 100 miljard euro is gemoeid, althans, op basis van de cijfers van de Miljoenennota 2017. Dat is dus geen grondslagverbreding, waar we het eerder over hadden, maar een grondslagversmalling. 100 miljard: we halen aan belastingen en premies in totaal per jaar 300 miljard op. Van 60 belastingfaciliteiten en 22 belastinginstrumenten waren niet eens de cijfers te achterhalen! Van 18 belastingfaciliteiten en van 11 belastingregelingen zijn schattingen door de Algemene Rekenkamer gemaakt.

Met andere woorden: wij hebben, ongetwijfeld met goede politieke bedoelingen, in de loop der jaren heel wat faciliteiten en instrumenten in de wet opgenomen, maar als de staatssecretaris dan toch een opdracht gaat formuleren voor de "commissie Opfris", zou het zeer goed zijn dat hij dat rapport van de Algemene Rekenkamer meeneemt.

De heer Backer i (D66):

Ik probeer het het "opfrissen" een beetje te duiden. U noemt het aantal regelingen. Mijn eigen interventie op dit punt was hoeveel er eigenlijk nog gaat veranderen: de veranderende economie, hoe moet het digitaal, enzovoorts. Is "opfrissen" niet eigenlijk toch een verkleinwoord voor "structureel herzien"?

De heer Van Rij (CDA):

Ja, maar u weet dat in de ironie vaak de kracht zit. Dat moet de heer Backer aanspreken.

De heer Backer (D66):

Dat spreekt mij zeer aan.

De heer Van Rij (CDA):

Mijn vraag aan de staatssecretaris — dat is een prachtig bruggetje na deze interruptie, overigens — is wat de opdracht is aan de commissie, hoe de commissie wordt samengesteld en op welke termijn de commissie moet leveren.

Het kabinet neemt veel maatregelen om belastingontwijking en -ontduiking tegen te gaan en daarnaast wil het Nederland aantrekkelijk houden voor het reële bedrijfsleven. Die lijn heeft de staatssecretaris op 23 februari jongstleden duidelijk uiteengezet. De CDA-fractie steunt die koers, het zogenaamde en-enbeleid. De staatssecretaris heeft de suggestie van de CDA-fractie overgenomen om op basis van externe bronnen een zogenaamde nulmeting te verrichten. Het beleid om belastingontwijking en -ontduiking via Nederland tegen te gaan, moet niet alleen met wetgevende maatregelen worden bestreden, maar zal ook periodiek getoetst moeten worden op resultaat. Het debat is te lang overheerst door beelden, terwijl meer objectiviteit op basis van cijfers meer balans zal brengen bij de beoordeling of het beleid succesvol is of bijgestuurd moet worden.

In die zin is de CDA-fractie uitermate content met de grote voortvarendheid waarmee de staatssecretaris op 6 november jongstleden de Eerste Kamer heeft geïnformeerd over het internationaal fiscaal verdragsbeleid. Met hulp van SEO Economisch Onderzoek en met verwijzing naar de OESO heeft hij een nulmeting laten verrichten. Hij heeft ook aangegeven dat dat niet makkelijk is. Hij heeft aangetoond dat de OESO bezig is met een nieuwe database, de corporate tax statistics dataset, zulks op basis van de individuele country-by-country landenrapporten met informatie over de winst die een bepaald bedrijf realiseert in een bepaald land in relatie tot de belasting die dat bedrijf in dat land betaalt. De OESO verwacht de resultaten in 2020 te meten.

Een tweede belangrijke waarneming is dat er ongeveer 15.000 bijzondere financiële instellingen in Nederland zijn. De fiscaal relevante financiële stroom bestaat uit dividend, rente en royalty's. Er komt 196 miljard in en er gaat 199 miljard uit. Ongeveer 22 miljard gaat naar laagbelaste landen — dat zijn in de definitie van toen landen met een tarief van 7% of minder en misschien nu 9% of minder, gezien in het amendement in de Tweede Kamer — en circa 19 miljard bestaat uit royalty's. Daarvan kunnen wij ons heel goed voorstellen dat we zeggen: die stroom willen wij niet meer. Want dan wordt Nederland gebruikt, dan wordt gewoon ons goede verdragennetwerk gebruikt, voor geld dat ergens vandaan komt en dat belandt in een belastingparadijs. De eenzijdige invoering van een conditionele bronbelasting op dividend, rente en royalty's zou hier een eind aan moeten maken, zoals de staatssecretaris terecht stelt. Dan zou het wel ontzettend jammer zijn dat als dat straks wel lukt in Nederland, diezelfde stroom met even groot gemak — ik ga geen namen noemen — via andere EU-lidstaten gaat. Dan hebben we eigenlijk niet zo veel bereikt. Althans, vanuit de EU gezien. Om die reden hebben wij de vraag hoe ver het nu staat met de ontwerprichtijn voor bronbelasting op rente en royalty's in de EU.

Zou de staatssecretaris wellicht willen overwegen om het goede Nederlandse initiatief van een nulmeting ook in Brussel te bepleiten? Waarom zou — laten we nou eens een groot land noemen en niet meteen met Malta en Luxemburg beginnen — Duitsland niet zo'n nulmeting kunnen doen? We willen niet laten zien dat we het beste jongetje in de klas zijn, maar we laten wel zien dat we naar een objectivering en een kwantificering van dat debat willen. We zijn erg benieuwd of hij daar iets voor voelt of niet.

De CDA-fractie maakt zich er ten aanzien van deze enorme wetgeving vanuit de EU en die uitwisseling van informatie, waar Nederland zich zeer terecht constructief en proactief aan meewerkt, wel zorgen over of de belastingdiensten in alle EU-lidstaten, om daar maar eens mee te beginnen, dat wel aankunnen. Je kan wel wetgeving hebben en je kan wel een rapportageverplichting hebben, maar als je niet de ambtenaren hebt en niet de systemen hebt om het te kunnen verwerken dan hebben over vijf jaar of over een paar jaar weer net zulke grote problemen als we eerst hadden.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Tijdens de kabinetsformatie zijn ambitieuze afspraken gemaakt over de fiscale agenda, zoals die hun weerslag hebben gekregen in het regeerakkoord. De CDA-fractie is content met de grote voortvarendheid waarmee de regering hier levert. Wij zien dan ook met belangstelling uit naar de antwoorden op de door ons gestelde vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Rij. Komt u nog even terug, want mevrouw Sent heeft nog een vraag.

Mevrouw Sent i (PvdA):

Ik wil de heer Van Rij nog graag vragen wat zijn visie is op de consequenties van de Europese maatregelen voor de belastingdruk voor woningcorporaties. We hebben daar eerder over gesproken, toen ik achter het spreekgestoelte stond. Toen heeft de heer Van Rij gesuggereerd dat, mochten er ongewenste effecten optreden, de verhuurderheffing een optie is. Zou hij dat nog kunnen bevestigen?

De heer Van Rij (CDA):

Volgens mij ging het iets anders, dus daarom ben ik heel blij met deze vraag. Volgens mij vroeg ik aan u of dat wel gaat lukken, zo'n uitzondering bepleiten in Brussel op die renteaftrek voor alleen woningbouwcorporaties en of dat niet enorme strijd met het Europees recht gaat opleveren. Dat wat de eerste vraag. Ik ben dus een beetje bang — ook gelezen hebbend wat de staatssecretaris er al eerder over heeft geschreven — dat dat pleidooi het niet gaat redden in Brussel. Toen heb ik vervolgens gevraagd, om een verduidelijking van uw kant te krijgen, wat u dan bedoelt met de andere verzachtende maatregelen en of u dan bijvoorbeeld aan de verhuurderheffing denkt, wetend dat het kabinet daar natuurlijk al iets doet. Toen zei u heel duidelijk: ja, daar denk ik aan en dan denk ik met name in de combinatie met verduurzaming. U heeft mij dus toen een heel duidelijk antwoord gegeven.

Mevrouw Sent (PvdA):

Ja. Ik zou dan ook graag duidelijk antwoord van de heer Van Rij willen op deze vraag.

De heer Van Rij (CDA):

Ik wacht heel graag de antwoorden van de regering op dit punt af. Het is wel zo dat mijn voorganger hier in deze Kamer, en straks hopelijk ook weer mijn opvolger, mordicus tegen de invoering van de verhuurderheffing was. Nou, dat lijkt mij toch een heel mooi antwoord op dit moment.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Rij. Ik geef het woord aan mevrouw Van Leeuwen.