Plenair Brinkman bij debat over Hoofdstuk XIIa (Reglement van Orde): Integriteit.



Verslag van de vergadering van 29 januari 2019 (2018/2019 nr. 16)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.17 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Brinkman i (CDA):

Voorzitter. Dat u onze levenswandel als leden van dit hoge huis in overleg met de leden van het seniorenconvent hier heeft willen agenderen, is een goede zaak. Vertrouwen in de politiek en haar handlangers is geen vanzelfsprekendheid. Helaas, maar waar. Misschien zal iemand op de publieke tribune zeggen: waarom begin je dan al met het woord "handlanger" te gebruiken? Wel, Van Dale geeft daarvan als eerste betekenis een positieve, namelijk het bijstaan van een ander in diens beroepswerk. Dat is dus in ons geval het dienen van algemeen en niet van eigen belang bij de uitoefening van ons werk, ons ambt. Conform de aloude stelregel van Horatius dus: integer vitae scelerisque purus. Dat is: van onbesproken levenswandel en vrij van schuld. Over die morele stelregel is sinds het begin van onze jaartelling al heel wat gedelibereerd en dat moet ook niet ophouden, want regels en codes en toetsingscommissies, hoe nuttig en nodig ook, moeten uiteindelijk steeds opnieuw op hun praktische uitwerking worden getest telkens wanneer gewone mensen van vlees en bloed met hun publieke handelen of nalaten onder de loep en het lamplicht van de publieke opinie en haar handlangers worden gelegd. Keer op keer kan dan blijken of er eenduidig goed- dan wel afkeuring op zijn plaats is.

Politiek bedrijven is intussen niet geheel neutraal, hoezeer ook de meeste mensen wel een zeker beeld hebben van wat notoir goed of slecht is. Maar de een vindt klimaatbeleid overbodig en de ander kan niet wachten. Er zijn er die te veel immigranten om zich heen zien en er zijn er die er meer willen. Sommigen willen koeien in de wei en op hun bord, anderen willen de veestapel verkleinen. Enzovoorts. Wat is dan het juiste morele oordeel jegens wie zich aan een van beide zijden bevindt? In de loop der tijd zijn Horatius' oude stelregels wel eens samengevat als: houdt "wickedness", slechtigheid, verre van je. Maar hoe met zo'n term om te gaan nu "wicked" in onze ondanks de brexit steeds meer anglofiele samenleving ook als "excellent" kan worden geduid in een modieus, eigentijds spraakgebruik als "die performer, dat mens, is wicked, weet je?" Ik ga dit debat nu niet troebleren met taalkundige dubbelzinnigheden, maar wil slechts oproepen tot helderheid over onze verdere ambities op dit hobbelige pad. Begrippen als "eerlijkheid" en "transparantie", "toetsbaarheid" en "vergelijkbaarheid" vereisen concretisering en dan liefst niet in steeds dikkere handboeken, omdat de verscheiden casuïstiek daarmee waarschijnlijk onvoldoende geholpen wordt.

Als kleine jongen in een ambtswoning moest ik wel eens de deur opendoen en dan de bezoeker melden dat ik van mijn burgemeester-vader moest zeggen dat hij niet thuis was. Was dat het begin van mijn veelbesproken levenswandel in een glazen huis of een leugentje om bestwil? Later ben ik met mijn fractiecollega's en zo vele anderen aan het werk gezet op basis van een nog recent partijprofiel met bijbehorende code voor betrouwbare CDA-bestuurders en CDA-volksvertegenwoordigers die moeten werken vanuit een grondhouding die zich laat vertalen in zeven gedragswaarden: betrokken, onkreukbaar, moedig, communicatief, transparant, bezonnen en respectvol. Laten we er voor dit debat van uitgaan dat dit soort uitgangspunten bij de beoordeling van ons bestuurlijke en politieke handelen op zich honorabel zijn. Dan nog blijven er vragen te beantwoorden. We komen niet weg met een veronderstelling of zelfs met rapporten die aangeven dat politici in ons land gemiddeld op internationale lijstjes inzake publieke fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik heus niet zo slecht scoren en dat we dus moeten voorkomen met een kanon op een mug te gaan schieten. Nee, waar het beter kan, moet het beter, uit een oogpunt van geloofwaardigheid van onszelf en ook bij een eventueel kritisch oordeel over anderen. Tegelijkertijd moeten we wel waken tegen overdrijving en eenzijdige morele veroordeling of het stichten van verwarring over de vraag waarover we het eigenlijk hebben in een debat als dit. Laat ik met dat laatste beginnen.

Uit de kring van beroepslobbyisten teken ik bezwaren op tegen nevenactiviteiten respectievelijk eigen beroepservaringen van senatoren die onevenredig veel kans zouden krijgen in het politieke afwegingsproces ten opzichte van minder gevestigde belangen, burgerinitiatieven en minder kapitaalkrachtige organisaties en die, als ik het goed proef, zelfs de professionele bureaus voor public affairs zo nu en dan wat in de wielen zouden rijden. Nu ga ik hier niet de stapel literatuur over de uitdijende cirkels aan Haagse machten ophogen, maar kern van de zoektocht naar meer doordringbaarheid van onze steeds complexere overheid is, zo vindt onze fractie, nu juist niet een steeds meer geletterde afbakening tussen wie wat wanneer wel of niet mag zeggen, maar meer precisie over wat wanneer in het openbaar ter beslissing voorligt. We moeten proberen te voorkomen dat ten tijde van een toch al ingewikkeld proces van beleidsontwikkeling 24 uur per dag elk detail, elk inzicht, elke stap of incident of vermeend incident met een pot zout wordt bestrooid, terwijl nog niet eens duidelijk is welke hoofdmaaltijd wordt bereid en of die ook wel zal worden uitgeserveerd. En voor goed begrip: dan staan wij hier in de Eerste Kamer nog aan het einde van de beoordelingsreeks met scherpomlijnde decisieve, maar ook beperkte bevoegdheden. Het actuele klimaatbeleid mag van deze stelling wel een afschrikwekkend voorbeeld heten. Dat bij zulke decomplicering en verduidelijking van wat ter beslissing voorligt bij voorkeur ook ruime kennis en ervaring uit een beroepspraktijk bij ons soort democratisch gekozenen voorrang verdient, staat voor onze fractie als een paal boven water.

Dat blijvend standpunt van onze fractie laat nog wel de vraag onbeantwoord of betrokken senatoren met hun expertise dan niet in de verleiding kunnen komen om persoonlijke belangen boven algemeen belang te stellen. Een kleine tour d'horizon geeft al wel een praktische aanwijzing voor de dilemma's waarvoor velen van ons kunnen komen te staan. Keurt een betrokkene bij een vegetarische slagerij niet te veel eigen vlees wanneer hij tegen de traditionele veehouderij hier achter het rostrum zijn slagersmes hanteert? Krijgt iemand die vroeger het algemeen belang van bouwers diende misschien gemakkelijker of voordeliger een woning dan iemand die helaas al jaren op een wachtlijst staat? Zijn waterschapsbestuurders hier alleen op andermans schone en droge voeten uit of ook op eigen profijt in hun hoofdfunctie? Is wie in hoofd- en nevenfunctie migranten het hoofd boven water wil laten houden zich er voldoende van bewust dat verschillen van opvatting daarover niet alleen met negatieve waarderingen jegens collega's kunnen worden belegd?

De heer Koffeman i (PvdD):

Ik hoor collega Brinkman de vraag stellen hoe een vegetarische slager zich verhoudt tot een senator die pleit voor inkrimping van de veehouderij. Dat lijkt mij volstrekt in elkaars verlengde liggen, dus ik kan me niet zo goed voorstellen wat daar het probleem van zou kunnen zijn.

De heer Brinkman (CDA):

Nou, dan hebben we één dilemma minder. Ik heb het voorbeeld — ik heb er nog meer — genoemd om ook aan te geven dat we allemaal of bijna allemaal weleens voor vragen kunnen komen te staan over of er schijn is van belangstrengeling of schijn van bevoordeling. Ik heb niet voor niks ook mijzelf als voorbeeld genoemd, zonder dat ik mijn naam heb genoemd.

De heer Kox i (SP):

Oké, dan zijn we het eens.

De heer Brinkman (CDA):

Ja, blij toe. Ik hoop dat dat voor de conclusie straks ook geldt.

Voorzitter. Zijn wie in zorg en onderwijs hun boterham smeren, zich nog voldoende bewust dat er ook andere belangen aan de orde zijn dan de vraag hoe schooluitval tegen te gaan of dure medicijnen toch te vergoeden? Is een oordeel hier voldoende onafhankelijk indien een collega ook als medewerker aan de overzijde bij de besluitvorming betrokken is? Levert een gelijktijdig lidmaatschap van Provinciale Staten voldoende objectiviteit, indien kan worden meegestemd over een benoeming van onszelf hier? Wie goed wil oordelen of een vis zout of zoet gegeten kan worden, misstaat enige kennis van de binnenvisserij niet. En wie het spinnenweb van de nationale en internationale fiscale praktijken probeert te doorgronden, kan beter ook eigen kennis dragen van de mazen in de desbetreffende wetgeving dan zich vooral te laten leiden door een vooroordeel over inkomensverhoudingen.

Mevrouw de voorzitter. Dit soort uit ons actuele functionele leven te putten voorbeelden tonen aan dat wij voortdurend voor afwegingen staan die niet weg te nemen zijn door hier een soort beroepsverboden in te stellen. We zouden als maatschappij toch ook niet graag zien dat alleen personen uit overheidsorganen van hoog tot laag, van departementen tot en met in VNG- en IPO-gewortelden, elkaar adviseren en toetsen op juistheid? Periodieke opfriscursussen voor ons, senatoren, dienen intussen plaats te vinden om de concrete ter zake doende vragen te kunnen blijven stellen. Inderdaad, geval voor geval moeten we niet, gewild of ongewild, de schijn voeden dat wij als slagers wel ons eigen vlees zullen keuren. Maar het zijn hier geen debatten van anonieme robots en de camera brandt er niet voor niets lustig op los. Jaloezie hoort op dit speelveld aan afwegingen niet thuis. We kunnen wel van elkaar leren en achterdocht is niet verboden, maar kan beter bij de ter zake deskundige en bevoegde autoriteiten op het bordje worden gelegd, dan als voer opgediend worden aan degenen die altijd wel te vinden zijn voor een rondje autoriteiten te grazen nemen op en rond het Binnenhof. Daar moet een politicus en bestuurder overigens tegen kunnen, maar of de inhoud van een besluit in algemeen belang er altijd mee gediend is, blijft voor onze fractie meer dan een gewetensvraag.

Het is wat ons betreft uit de onlangs gehouden nuttige ronde langs ervaringen elders, voor onze fractie wel voorstelbaar dat deze Kamer zichzelf laat bijstaan door een comité van maatschappelijk en bestuurlijk ervaren personen, dat op verzoek en eigener beweging aan uitsluitend deze Kamer, fracties en individuele senatoren adviseert hoe om te gaan in concrete gevallen met mogelijke belangenconflicten. Ook eventuele klachten van derden over te beperkte onafhankelijkheid van individuele leden hier zouden daar ter sprake kunnen worden gebracht. Bij nadere gelegenheid zouden we over de verdere uitwerking van zo'n commissie van ervaren buitenstaanders kunnen spreken, wat ons betreft bij voorkeur met deze Kamer in komende nieuwe samenstelling, om al vanaf het begin van de nieuwe zittingsperiode een verse start te kunnen maken.

Ik herhaal het voor alle duidelijkheid. Wij blijven hechten aan een worteling van dit huis in de samenleving. Niet omdat dit goed staat in het curriculum vitae van de senatoren. Nee, juist als levensader met de samenleving in het regelmatige overleg hier in huis over wat er aan nieuwe of bijgestelde regels aan de samenleving wordt aangeboden. Wij gaan hier niet over individuele vergunningen, subsidies, aftrekposten en dergelijke. Over de gunning van een zeesluis aan een aannemer zal onze fractie niet behoeven te oordelen, zelfs niet als ik zou menen dat wij er wel iets van zouden moeten vinden. In het debat over de rechtsstaat mogen en moeten wij ons ook buigen over de positie van de sociale advocatuur. Hoe terughoudend stellen collega's zich dan op wanneer zij zelf dat vak uitoefenen? Regelgeving in algemeen belang is niet gediend met besluitvorming door mensen die weinig of geen kennis dragen van en ervaring hebben op onderscheiden beleidsterreinen. Wij willen toch allemaal ook graag behandeld worden door een arts die ons lijf van binnen en van buiten kent en er niet alleen maar goed over kan praten? En dat niet alleen voor onszelf, maar ook voor allen in dit land voor wie wij in de weer willen zijn!

Juist in een tijd waarin de maatschappelijke bruikbaarheid en legitimatie van regels zo veel ter discussie wordt gesteld, moeten wij die levenslijn openhouden. Dat is niet geheimzinnig, want de daarbinnen gewisselde argumentaties en belangen zijn mondeling en schriftelijk her en der kenbaar, worden in debatten ook met elkaar over en weer getoetst en kunnen en worden door derden gemultipliceerd met hetzij afwijkende inzichten, dan wel goedkeurende of afwijzende opinies. Dat is zowel de last als de charme van onze democratie. En een mogelijk nog meer gevarieerde, komende verkiezingsuitslag zal de waarde van dat openbare debat alleen maar doen toenemen. Daarvoor behoeft niet tevoren in registers te worden geturfd met wie wel of niet hoeveel keer waarover precies is gesproken. Dat wordt nieuwe bureaucratie en welk gesprek wel en welk niet registreren? Nogmaals, laten senatoren hier voor de camera elkaar becommentariëren op hun bronnen en argumentatie.

Als het dan toch zou blijven gaan over een, zoals het weleens is genoemd, bijna ondoordringbare ijzeren ring van personen die overal en nergens in overheidsland opdoemt, dan zou nog weleens nader de incompatibiliteitenregeling voor publieke functies onder de loep kunnen worden genomen. Slechts op één plaats tegelijk een publiek ambt of de directe ondersteuning daarvan dienen. Niet meestemmen over een zaak waar direct persoonlijk belang aantoonbaar is, verdient nadere bestudering om te helpen het beeld te bestrijden dat de overheid toch maar een kleine coterie is van mensen die elkaar de bal toespelen. Ik vermoed dat het nogal meevalt, ook al omdat je hier in de senaat bijvoorbeeld niet meer struikelt over actieve burgemeesters of wethouders.

De heer Kuiper i (ChristenUnie):

Even terug noemde collega Brinkman dat hij voorstander is van een externe commissie die adviseert over bijvoorbeeld zaken als mogelijke belangenverstrengeling. In het stukje dat collega Brinkman net uitsprak, noemde hij een aantal regels waarover we zouden moeten nadenken. Als er zo'n externe commissie is, moet je ook iets hebben van een maatstaf. Een heel aantal fracties heeft zich vanmiddag in verschillende toonaarden uitgesproken voor iets van een gedragscode. Bent u er ook voor om de dingen die u noemde op het niveau van de Kamer in een gedragscode te formuleren?

De heer Brinkman (CDA):

Ik heb dat ook gehoord, maar ik wil dat op me laten inwerken. Onze fractie heeft daar nog geen oordeel over uitgesproken. Ik heb ook in het seniorenconvent gezegd dat ik echt de gelegenheid wil hebben om het resultaat van dit debat uitvoerig in de fractie te kunnen bespreken. Wij zijn er niet op voorhand tegen, maar we willen eerst zien hoe dat verder uitpakt. Vandaar dat ik mijn bijdrage ook heb opgebouwd zoals ik die heb opgebouwd, met een aantal concrete suggesties. Er zitten er ook nog in die nog niet gehoord zijn. Straks of bij een volgende gelegenheid hoor ik daar graag nog uw commentaar op.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Maar de voorbeelden die collega Brinkman noemt, zouden dan natuurlijk wel door ons allemaal aanvaard moeten worden.

De heer Brinkman (CDA):

Zeker. Dat geldt ook voor de voorstellen die anderen hebben gedaan.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Daar zullen we dan toch iets mee moeten.

De heer Brinkman (CDA):

Zeker, maar daar moeten we allemaal wat mee. Ik ben, geloof ik, niet de enige die tot verplichtingen geroepen wordt.

Voorzitter. In het algemeen is voorkomen beter dan genezen. Vraag is wel of het middel niet erger dan de kwaal zou worden indien algehele uitsluiting zou worden voorgesteld van hetzij nevenfuncties, dan wel woordvoering en meestemmen bij samenloop van ervaringen uit beroepsuitoefening en Eerste Kamerlidmaatschap. Ik zeg het bij herhaling en met nadruk dat dit huis geen besluiten neemt over individuele gevallen, noch bij subsidietoewijzing, noch bij aftrekregelingen, vergunningaanvragen en dergelijke. Dat maakt op zich veronderstelde belangenverstrengeling al onwaarschijnlijker. Wel of niet sluiten van een kolencentrale of het openen van een windmolenpark, zomaar een paar voorbeelden: hoeveel aandelen in een bepaalde daartoe opgerichte vennootschap zouden dan een belemmering moeten vormen voor mogen meestemmen hier? Hoeveel partijpolitieke kongsi's daarvoor of daartegen zouden verboden moeten of kunnen worden om hier nog onafhankelijk een politiek oordeel te kunnen vellen op basis van de bekende juridische toetsingen op bruikbaarheid en wettigheid?

Wij moeten niet de wereld op zijn kop gaan zetten door van wantrouwen uit te gaan. Er gaan soms dingen verkeerd en er zijn soms mensen verkeerd bezig tot eigen voordeel. Maar laten we ons dan concentreren daarop en op hen. Strikter en sneller onderzoek, en waar nodig vervolging of uitsluiting, is in voorkomende gevallen dan effectiever dan een waas van verdachtmaking te sluieren over de gehele publieke besluitvorming hier. Zelfbevlekking helpt niet om met de samenleving in het reine te komen. Wie met onze fractie graag in een rein land wil leven, moet de vuiligheid eruit helpen opvissen en proberen te voorkomen dat de zondeval zich herhaalt. Als er vermoeden is van omkoping, fraude of andere onduldbare slechtigheid, zijn politie en justitie bekwaam en bevoegd. En een AIVD is er ook niet voor niets. Die mogen we anoniem of publiekelijk best een handje helpen. Wegkijken willen we dus bepaald niet, maar onder permanente abstracte verdenking leven, maakt de ambtsbediening hier er niet aanlokkelijker op. Dat moeten we onze democratie niet willen aandoen.

Zijn dan met de tegenwerping van dit soort praktische bezwaren ineens alle bezwaren die her en der klinken van de baan? Is de dreiging van ondermijning van publiek gezag hier niet aanwezig? Je zou het willen hopen, maar laten we eerst nog even stilstaan bij de vraag waarom opgave dat een nevenfunctie "betaald" is, te weinig openheid van zaken zou geven. Dit land kent terecht geen openbaarheid van belastingaangiftes. Die moeten "naar waarheid" zijn ingevuld en daarover kunnen indien nodig belasting- en strafrechter oordelen. De vraag over hoeveel zoiets eventueel gaat, mag voor ieders nieuwsgierigheid interessant zijn, relevant is of een eventuele senator in kwestie in termen van Horatius "van onbesproken levenswandel en vrij van schuld" is. Ons land kent gelukkig nog altijd de stelregel dat alleen een veroordeling telt. En hoe vervelend en onontkoombaar wellicht ook krantenkolommen of publieke roddel mogen zijn, bij een publiek bestaan behoort ook de kans op hoor en wederhoor van relevante feiten, ja zelfs de veronderstelling daarvan. Betrokkenen moeten zich daaraan niet willen onttrekken en ook uit preventief oogpunt kan het daarom in voorkomende gevallen op zich geen kwaad te overwegen voor onze senaat een adviescomité in het leven te roepen dat ik zojuist duidde, en het interne, onderlinge gesprek erover niet te mijden.

Uit de mond van degenen die verdere beperking bepleiten ter voorkoming van "fout gedrag" valt verder nog op te maken dat men ook partners en overige familie zou willen toevoegen als relevant voor de lijst van ongewenste c.q. verboden betrekkingen. Dit lijkt ons een onwenselijke en onuitvoerbare gedachte in een overigens toch al zeer geïndividualiseerde samenleving. Kandidaat-Kamerleden zelf worden intussen wel met behulp van diensten van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie getoetst op eventuele belemmeringen. En ons zijn geen bezwaren bekend tegen deze begrijpelijke gang van zaken voordat het poorthuis van de democratie mag worden betreden. Misschien moeten we nog eens nagaan of onze commissies voor de geloofsbrieven nog net een spade dieper moeten steken bij hun onderzoek, alvorens hun adviezen aan onze Kamer af te geven. En misschien moet bij zulke gelegenheden ook nog weleens worden stilgestaan bij de vraag of privacybescherming in onze rechtsgang niet te zeer is doorgeschoten daar waar taps en andere mogelijke bewijsmiddelen nu niet kunnen worden gebruikt, terwijl voor ingewijden evident is waar het haas ligt. Zoiets stimuleert in het algemeen al niet het rechtsgevoel, maar dan toch zeker niet daar waar het publieke (kandidaat-)functionarissen betreft? Indien en voor zover directe familierelaties in dergelijke onderzoeken zouden moeten worden betrokken, zou in overleg tussen genoemde ministers en betrokken partijvoorzitters in voorkomende gevallen een kandidatuur respectievelijk lidmaatschap waar nodig ter discussie moeten kunnen worden gesteld, primair overigens bij de betrokken politieke partij. Kortom, wel actief en preventief optreden bij concrete individuele aanwijzingen van misstanden in persoonlijk belang, niet met een mitrailleur vol wantrouwen schieten op een goedwillende groep van personen die van harte en met inzet ook buiten de veronderstelde enkele dag per week de democratie hier wil dienen in het algemeen belang.

Mevrouw de voorzitter, afsluitend. Alleen al deze korte bijdrage geeft aan dat dit debat moeilijk met één Kameruitspraak over goed of fout met ja of nee valt af te sluiten. Ook senatoren moeten geen verdenkingen op zich laden, noch in hun gewone leven, noch in hun publieke functie dat zij, afgezien van zo'n €30.000 per jaar aan vergoedingen voor hun Kamerwerk, er beter van worden door hier openbaar het algemeen belang te dienen. Wie desondanks bij de kladden wordt gepakt door journalisten, het Openbaar Ministerie, rechters moet niet piepen, maar eerst bij zichzelf te rade gaan. Hij/zij heeft recht op discretionaire bevoegdheden, maar moet het ambt niet in diskrediet brengen. Dat is wat anders dan voor elke kritische opmerking van buiten of binnen maar opzij te gaan, terwijl de zelf gebrachte feiten ten minste ook bespreking verdienen. Wie immers in dit huis van en voor veel meningen en het debat daarover, past het exclusieve recht op het juiste oordeel? Een besproken levenswandel is niet slecht, zolang je zelf noch deze Kamer er bij je gewetensvolle stemgedrag last van hebt of heeft. Alertheid is op zijn plaats, ook in dit huis. Ondermijnend gedrag is immers niet per definitie slechts iets van ver weg. Daarom, mevrouw de voorzitter, hebben we ons, na en in aanvulling op de door collega De Vries-Leggedoor in 2014 hier over het GRECO-rapport verwoordde fractieopvattingen, opnieuw uitvoerig willen buigen over de actualiteit ter zake. En daarom, mevrouw de voorzitter, zouden wij het toejuichen indien u periodieke behandeling van de stand van zaken in dit dossier aan de reguliere openbare Kameragenda zou willen toevoegen en zou willen bevorderen dat het resultaat van deze beraadslagingen zo spoedig mogelijk aan het begin van de komende zittingsperiode van de nieuwe Kamer ter verdere behandeling wordt voorgelegd.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Brinkman. Ik geef het woord aan de heer Schalk.