Plenair Nagel bij behandeling Belediging van bevriende staatshoofden



Verslag van de vergadering van 12 maart 2019 (2018/2019 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.09 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Nagel i (50PLUS):

Voorzitter. Ook de 50PLUS-fractie wil initiatiefnemer Verhoeven complimenteren met zijn gedegen en volhoudend werk, waardoor hij de wetgeving op het gebied van majesteitsschennis en belediging van bevriende staatshoofden meer van deze tijd maakt en dichter bij de burgers brengt.

Ik weet dat enkele andere fracties, tot het uiterste wakend tegen de majesteitsschennis, ook vandaag de nodige aandacht hiervoor zullen vragen. Het gebeurde net al. Daarom zal ik mij in dit korte betoog beperken tot het onderdeel belediging van bevriende staatshoofden, waaraan ik ook persoonlijke emotionele herinneringen heb als ik denk aan een ongekende protestgolf die ruim 50 jaar geleden door de wereld ging.

Het is altijd al wat vreemd gesteld geweest met het begrip bevriend staatshoofd. Zo kreeg de schrijver Maurits Dekkers in 1938 een voor die tijd forse geldboete omdat hij het bevriende staatshoofd van onze oosterburen, Hitler, hysterisch had genoemd. Een predikant verscheen in Den Haag voor de rechter omdat hij hetzelfde bevriende staatshoofd een boef had genoemd.

Mijn eigen zeer emotionele belevenissen dateren uit de tweede helft van de zestiger jaren van de vorige eeuw toen het Amerikaanse leger in Vietnam een niets ontziende oorlog met op grote schaal gebruik van napalm voerde. Het was in een tijd dat kritiek op onze bondgenoot wel heel voorzichtig moest worden gewogen, want met name de oudere generaties zagen de Amerikanen als onze bevrijders in de Tweede Wereldoorlog waarvoor slechts een grote dank kon bestaan. Toch groeide niet alleen wereldwijd maar ook in Nederland het protest tegen de barbaarse oorlog die onder leiding van de voor de vermoorde president John F. Kennedy opgetreden Lyndon B. Johnson werd gevoerd. Demonstranten scandeerden of voerden leuzen mee met de tekst "Johnson moordenaar", wat tot arrestaties en veroordelingen leidde. De student politieke wetenschappen Hans M. kreeg als een van de eersten twee weken onvoorwaardelijke celstraf voor het beledigen van een bevriend staatshoofd. Dit leidde tot een bepaalde creativiteit onder de demonstranten en ook politici mengden zich vaak met behendigheid in de hevige discussies. Gearresteerden verklaarden dat ze misverstaan waren en dat ze geroepen hadden "Johnson molenaar". Weer anderen riepen alleen "Johnson" waarna anderen "moordenaar" riepen. De politiek kwam in heftige actie toen de Groningse hoogleraar wijsbegeerte Bernard Delfgaauw op 21 oktober 1967 in de oude RAI voor 15.000 mensen verklaarde dat volgens de criteria van de oorlogstribunalen van Neurenberg en Tokio dat wat de Amerikanen in Vietnam doen onder de categorie oorlogsmisdaden valt. Johnson, zijn ministers en generaals, zijn oorlogsmisdadigers aldus Delfgaauw. Aanvankelijk wilde de toenmalige minister van Justitie Carel Polak geen vervolging want hij stelde: kritiek mag, belediging niet. Daarmee laaide een geweldige discussie over klassenjustitie op. Eenvoudige studenten wel, hoogleraren niet vervolgen. Overigens werden er daarna weer spandoeken meegedragen met de tekst "Johnson moordenaar" met als bronvermelding de verwijzing naar professor Delfgaauw. Dat leidde tot opnieuw verbalisaties onder anderen tegen het om zijn oorlogsverleden zeer gewaardeerde PvdA-Tweede Kamerlid Joop Voogd. In het internationale Instituut voor Geschiedenis is nog een grote foto te zien in het dagblad Het Vrije Volk met het spandoek "Volgens Internationaal Tribunaal is Johnson geen molenaar" en ook "Johnson moordvent". Op 3 november 1967 vergaderden de ministers van het kabinet-De Jong over deze kwestie en werd er met meerderheid van stemmen formeel besloten Delfgaauw wel te vervolgen. Later werd hiervan toch afgezien omdat "niet precies na te gaan was wat de letterlijke tekst was geweest". Veel hierover is terug te lezen in het werk "Het kabinet-De Jong 1967-1971" van de auteurs Johan Merriënboer en Carla van Balen.

Ook de politici mengden zich steeds vaker in de discussie over het onderwerp beledigen bevriend staatshoofd. PvdA'er Ed van Thijn sprak in de Tweede Kamer over "de belachelijke situatie" dat in rechtszalen "volwassen mensen kibbelen over het beledigend karakter en subvarianten van het molenaarsambt" en pleitte voor afschaffing van bepaalde artikelen. In dit huis, de Eerste Kamer, werd bij de behandeling van de begroting van Justitie op 12 maart 1968 vanuit de linkse oppositie de vraag gesteld of het liedje "Delf gauw een graf voor Johnson" ook gezien kon worden als het aanzetten tot onwettige teraardebestelling van een nog niet overledene. Pas in 1976 werd bij wet geregeld dat alleen vervolging zou plaatsvinden als het beledigde staatshoofd zich officieel bij de Nederlandse regering zou beklagen.

Voorzitter. We zijn blij dat door het schrappen van de artikelen 118 en 119 de vrijheid van meningsuiting wordt gediend en dat beledigden zich net als elke burger op de normale procedures kunnen beroepen. We kwamen al vaak de term eigentijdser tegen als kwalificatie over deze wetswijziging. Toch zitten we nog met een vraag waarover we graag een kleine bespiegeling van de initiatiefnemer en de regeringswoordvoerder zouden willen horen. Die vraag gaat over het begrip "bevriend staatshoofd", dat nu gebruikt wordt als we maar niet met het betreffende land in oorlog zijn. Heeft de gemiddelde Nederlander een vriendschapsverhouding met een Poetin, Maduro of Erdogan, om nog maar te zwijgen over de regeringsleiders van de vele dictatoriale landen waar mensenrechten niet of nauwelijks worden gerespecteerd? Zou het begrip "bevriend staatshoofd" niet een meer eigentijdse invulling moeten krijgen? We zijn benieuwd naar het antwoord, dat ik van middag door omstandigheden op een andere locatie dan hier zal volgen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Nagel. Ik geef het woord aan de heer Verheijen.