Plenair Strik bij behandeling Belediging van bevriende staatshoofden



Verslag van de vergadering van 12 maart 2019 (2018/2019 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.35 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Strik i (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik complimenteer namens mijn fractie graag de heer Verhoeven met het initiatief om dit onderwerp op de politieke agenda te zetten en ook met de uitwerking ervan. Zijn initiatieven dienen wel vaker onze democratische staatsstaat en met name de vrijheid van burgers daarbinnen, zo ook vandaag.

De vrijheid van meningsuiting staat aan de basis van onze pluriforme samenleving en onze democratie. In een vrije samenleving dienen macht en gezag en in het verlengde hiervan machthebbers of personen met een bijzondere status, altijd bekritiseerd en geridiculiseerd te kunnen worden. Daarmee kunnen burgers machthebbers een spiegel voorhouden. Een mening of kritiek kan voor de een als een belediging aanvoelen en voor de ander een bevestiging van het gedachtegoed betreffen. Wat dus uiteindelijk een belediging is, is immer moeilijk vast te stellen en staat mede daarom al snel op gespannen voet met de vrijheid van meningsuiting. Bij smaad en laster is dat een iets ander verhaal, maar dat personen in Nederland niet snel worden veroordeeld vanwege belediging, komt waarschijnlijk mede omdat het nogal multi-interpretabel is. Van een veerkrachtige samenleving mag een bepaald incasseringsvermogen verwacht worden.

In dat licht wil ik de initiatiefnemer en de minister vragen hoe zij in het algemeen aankijken tegen de noodzaak van strafbaarstelling van eenvoudige belediging, mede gelet op het ultimum-remediumkarakter van ons strafrecht. Welk doel dient dit artikel volgens initiatiefnemer en regering? Zouden we niet op een andere manier met beledigingen moeten omgaan in onze samenleving in plaats van dit via het strafrecht te willen regelen? Anderzijds is er de praktische kant: hoe effectief is de strafbaarstelling, mede gelet op het geringe gebruik? Kan die zelfs tot averechtse effecten leiden, zoals verharding van de relaties? Kunnen we beledigingen niet beter buiten het strafrecht aanpakken, bijvoorbeeld via de civielrechtelijke route of met mediation?

Dit waren wat algemene vragen over strafbaarstelling van belediging, maar nu ga ik meer concreet in op het huidige wetsvoorstel. Het schrappen van bijzondere strafbepalingen inzake belediging van bevriende staatshoofden en inzake het beledigen van de Koning is een goede zaak, alleen al omdat een maximale straf van vijf jaar, een hoge geldboete en ontneming van het kiesrecht bij belediging van de Koning niet alleen buitenproportioneel is, maar bijna tegen het ridicule aan zit. De Koning is naast een persoon ook een machtsinstituut en moet dus bekritiseerd kunnen worden zonder dat daarbij een dergelijk zwaar, afschrikkend effect optreedt vanuit het strafrecht. Dit zogenoemde chilling effect is een term die een omstandigheid aanduidt waarin een persoon zich niet geheel vrij voelt gebruik te maken van zijn of haar rechten uit angst voor dreigende sancties. In de optiek van mijn fractie dient dit, zeker als het gaat om de vrijheid van meningsuiting, zo veel mogelijk vermeden te worden. Gebeurt dit in dit wetsvoorstel volgens de initiatiefnemer voldoende? De initiatiefnemer noemde zo'n effect onvermijdelijk indien belediging van het openbaar gezag als zodanig strafbaar zou zijn en blijven. Wat is de visie van de initiatiefnemer op het minimaliseren van een onwenselijk chilling effect, dat zal voortduren zolang strafrechtelijke vervolging wel een optie blijft? Nu is immers in de ogen van mijn fractie nog steeds niet helemaal duidelijk wat wel en niet gezegd kan worden door de burger. Deelt de initiatiefnemer deze visie en acht hij de huidige wet in dat opzicht wel voldoende helder omschreven, mede gelet op het rechtszekerheidsbeginsel?

We kunnen ons bovendien afvragen in hoeverre vervolging op basis van majesteitsschennis überhaupt effectief is geweest. Als het OM besluit in uitzonderlijke gevallen vervolging in te stellen omwille van aantasting van de waardigheid van het ambt, dan genereert dit soms zo veel aandacht dat het eerder bijdraagt aan het verlies van waardigheid van het staatshoofd dan andersom. Daarbij dient de waardigheid van het gezag te volgen uit de invulling van het ambt in plaats van uit een dreiging voor burgers.

Dat ambtenaren beter worden beschermd dan leden van algemeen vertegenwoordigende lichamen vindt onze fractie een goede zaak, maar er zijn ook een aantal onderdelen van de wet waar mijn fractie nog wat vragen over heeft.

Voorzitter. Het volgende punt is ook al gememoreerd door anderen. Volgens de initiatiefnemer blijkt uit de EVRM-jurisprudentie dat in ieder geval bijzondere bepalingen voor majesteitsschennis zich zeer moeizaam tot artikel 10 EVRM verhouden. Dit voorstel doet wat dat betreft een stap in de goede richting, maar het neemt niet volledig alle bezwaren weg, gelet op diezelfde jurisprudentie. Want het Hof benadrukt juist dat lasterwetten die te beschermend zijn voor reputatieschendingen en die voorzien in sancties, nog steeds een chilling effect kunnen hebben op de vrijheid van meningsuiting en het publieke debat. Het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot bestraffing van laster en smaad is volgens het Hof erg belangrijk als het gaat om het voorkomen van dat effect. Mijn fractie vraagt zich af of het huidige wetsvoorstel dus wel ver genoeg gaat om recht te doen aan de proportionaliteitsoverwegingen van het Hof, juist omdat het hier niet eens over laster gaat maar over belediging. In mijn ogen is dat eigenlijk een minder zwaar delict dan smaad of laster.

Als je kijkt naar de praktijk, zie je dat er tussen 2000 en 2011 in Nederland negentien zaken door het OM zijn ingeschreven, waarvan bijna de helft tot een veroordeling heeft geleid. Het gaat om vijf geldboetes, drie onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en één veroordeling in de categorie "overige straf". Dit wetsvoorstel verlaagt de straffen weliswaar, maar neemt de mogelijkheid niet volledig weg. Ik herhaal wat al is gememoreerd door anderen: de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa heeft in haar resolutie "Op weg naar decriminalisering van laster" in 2007 al opgeroepen om, in lijn met de jurisprudentie van het EHRM, de gevangenisstraffen op laster af te schaffen. Zou je dan niet kunnen redeneren dat dat ten aanzien van beledigingen in elk geval zou moeten gebeuren? Heeft de initiatiefnemer dat ook overwogen? Hoe ziet hij in dat licht zijn wetsvoorstel? En erkent ook de minister het risico van het chilling effect zoals benoemd door het EHRM en de Parlementaire Assemblee? Hoe is hij voornemens dat effect te minimaliseren, ook nadat deze wet is aangenomen — als die wordt aangenomen?

Voorzitter. Mijn fractie deelt de visie van het EHRM dat politici een andere functie hebben dan ambtenaren en dat er daardoor geen strafverzwaring nodig is bij het beledigen van politici. Wat mijn fractie betreft zou dat ook moeten gelden voor politieke bestuurders en de gehele categorie openbare lichamen. In de eerste lezing van de initiatiefnemer waren beledigingen aan het adres van openbare lichamen uitgezonderd, maar die zijn later weer toegevoegd. Het is misschien een open deur, maar toch zou ik willen vragen wat de visie van minister Verhoeven hierop is.

De strafverzwaring geldt niet voor bevriende buitenlandse staatshoofden. Dat zou tot de situatie kunnen leiden dat bij een staatsbanket met bijvoorbeeld Duitsland een belediging aan het adres van Angela Merkel minder zwaar bestraft zou kunnen worden dan een belediging aan het adres van onze Koning of een dienstdoende politieagent. Mijn fractie heeft veel sympathie voor de afschaffing van de strafbaarstelling en van die extra zware straf ten aanzien van bevriende staatshoofden, maar de vraag is toch in hoeverre dat voldoende te rechtvaardigen is als je de hele situatie bij elkaar ziet. De initiatiefnemer rechtvaardigt dit door te zeggen dat ze andere manieren hebben: ze kunnen een klacht indienen en het kan via de diplomatieke weg worden opgelost. Maar de vraag is wel of dat voldoende rechtvaardiging is en of het OM in zo'n geval niet zelf de mogelijkheid zou moeten hebben om hiermee te starten, tegelijk met de beledigingen aan ons eigen staatshoofd.

Onze fractie heeft ook nog een vraag over de consultering van de andere landen in ons Koninkrijk; mevrouw Bikker had het daar ook al over. Waarom heeft de initiatiefnemer Curaçao, Aruba en Sint-Maarten niet om hun zienswijze gevraagd? Deze landen hebben grotendeels hetzelfde strafrecht. Zo komen ook de artikelen over majesteitsschennis overeen. Onze fractie had het logisch gevonden als de landen ook waren geconsulteerd, aangezien zij hetzelfde staatshoofd hebben en belediging van het staatshoofd straks in de landen van het Koninkrijk verschillend kan worden bestraft. Hoewel het geen rijkswet betreft, ligt dit in lijn met artikel 39, lid 2 van het Statuut, dat verplicht dat er om een zienswijze wordt gevraagd als er ingrijpende wijzigingen plaatsvinden in het Wetboek van Strafrecht van de landen van het Koninkrijk. Of is initiatiefnemer van mening dat het hier geen ingrijpende wijziging betreft? Ook dan kan het zekerheidshalve toch maar beter in consultatie worden gebracht, omdat daar misschien verschillende meningen over zijn.

Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):

Ik ben heel blij dat mevrouw Strik dit punt ook maakt, want artikel 39 van het Statuut is er niet voor niks en wij hechten zeer aan die goede verstandhouding, ook binnen het Koninkrijk. Nu heb ik aan de andere zijde weleens zo'n consultatieronde meegemaakt. Die duurt zes weken; dat is niet bijster lang. Deze Kamer zit er over zes weken ook nog. Zou zij zich kunnen voorstellen dat we alsnog een consultatie inlassen, gezien de tekst van artikel 39, lid 2? Daarin wordt eigenlijk gezegd: alvorens in behandeling te nemen ... Ik ben benieuwd hoe mevrouw Strik daartegen aankijkt. Ik zou me dat namelijk kunnen voorstellen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik sluit dat niet uit, maar ik wil toch eerst het antwoord horen van de initiatiefnemer en ook van de minister. Hoe kijken zij daartegen aan?

Dan tot slot over de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning. Hierover zegt de initiatiefnemer dat de huidige Koning in de praktijk assertief genoeg blijkt om een rechtszaak aan te spannen als hij daartoe de noodzaak ziet. Dit ook blijkens de civiele zaken die de Koning tot nu toe heeft aangespannen. Mijn fractie zet niettemin toch vraagtekens bij deze argumentatielijn, omdat deze wet ook voor toekomstige generaties staatshoofden zal gelden. En de reactie van de initiatiefnemer is toch wel heel erg een persoonlijke, zou je kunnen zeggen. Maar vooral lijkt de initiatiefnemer de speciale staatsrechtelijke positie van de Koning enigszins te bagatelliseren. Assertief of niet, hij ondervindt wel degelijk beperkingen door het systeem van ministeriële verantwoordelijkheid. Dus graag toch nog een reactie daarop.

Voorzitter. Collega's, met name van mijn generatie, haalden al herinneringen op aan de demonstraties tegen de Vietnamoorlog waar demonstranten zich genoodzaakt zagen hun toevlucht te nemen tot de leus "Johnson molenaar " om zo aan strafvervolging te ontkomen. Mijn fractie hoopt dat het publiek zich na vandaag niet meer op dergelijke creatieve wijze hoeft aan te passen uit angst voor strafvervolging, maar juist vrijelijk zijn kritiek kan laten horen op welke publieke gedragsdrager dan ook. Wij kijken in elk geval met belangstelling uit naar de beantwoording van de initiatiefnemer en de minister.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Strik. Ik geef het woord aan mevrouw Van Bijsterveld.