Plenair Ten Hoeve bij voortzetting behandeling Meerderheid van stemmen



Verslag van de vergadering van 2 april 2019 (2018/2019 nr. 24)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.57 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter. Met alle respect voor het werk van de heer Van der Staaij had ik aan de vorige fasen van deze discussie nog niet deelgenomen. Nu de beslissing genomen moet worden, is het zinvol om de mening van mijn fractie wel duidelijk te geven.

De grote decentralisatieoperatie die ertoe leidde dat gemeenten ineens zo veel meer extra taken kregen dat er in veel gevallen zelfs aanleiding was om werk te maken van een herindeling, was een operatie met zodanige gevolgen dat ze ook bijna van constitutionele betekenis genoemd zou kunnen worden. Niet echt natuurlijk. Ze veranderde de verdeling van taken en bevoegdheden tussen Rijk, provincies en gemeenten wel min of meer aanzienlijk, maar ze was ook volledig in overeenstemming met onze in de Grondwet vastgelegde constitutionele orde: onze provincies en gemeenten, die op basis van medebewind of zelfbestuur en met een open huishouding hun taken kunnen uitvoeren. Die grote operatie werd dus met eenvoudige meerderheid door de Kamers besloten.

De Grondwet geeft ons waarborgen in de vorm van grondrechten. Ze bepaalt hoe het land staatkundig is ingericht en legt overigens maar nauwelijks de beginselen van ons democratisch systeem vast. De Nederlandse Grondwet bevat natuurlijk geen bepalingen over de inrichting van grotere gebieden, Europa of de wereld. Dat kunnen wij in onze Grondwet niet regelen. Dat wordt geregeld in de verdragen waaraan wij ons verbinden of door hogere organen zelf, als wij dat verdragsmatig hebben toegelaten. De Grondwet legt ons daarbij wel beperkingen op. Verdragsbepalingen die afwijken van de Grondwet moeten volgens artikel 91, lid 3 van de Grondwet met tweederdemeerderheden in de beide Kamers worden aangenomen, zoals ook een wijziging van de Grondwet zelf een tweederdemeerderheid nodig heeft, nadat eerst daarvoor al een wet met tenminste een gewone meerderheid werd aangenomen. Dat levert een sluitend systeem dat onze interne zaken regelt, dat de mogelijkheid biedt voor afspraken met anderen en ook voor het door middel van afspraken laten ontstaan van hogere overheden dan onze eigen Nederlandse overheid, maar dat er wel voor zorgt dat dat nooit in strijd kan komen met wat wij zelf in de Grondwet hebben vastgelegd dan alleen wanneer minstens twee derde van onze beide Kamers daar mee instemt.

Dat afspraken kunnen leiden tot het ontstaan van samenwerkingsverbanden en instituties die het karakter kunnen krijgen van een nieuwe bestuurslaag of, moeten we zeggen, een nieuwe hogere overheid, lijkt in deze tijd onontkoombaar en noodzakelijk. Er is veel dat Europees, of bijvoorbeeld in OECD-verband of misschien wel op wereldschaal geregeld zou moeten kunnen worden en waarvoor gelukkig in de vorm van de Europese Unie een min of meer werkbare organisatie is ontstaan die het midden houdt tussen een samenwerkingsverband en een overheid. Een samenstel van instituties dat zijn eigen min of meer constitutionele regelingen moeizaam moet zien overeen te komen met oorspronkelijk 6 maar nu, intussen, nog 28 deelnemers, die nog steeds voor heel veel zaken volledige unanimiteit moeten bereiken om tot besluiten te kunnen komen. Om tot basisregelingen voor de Europese Unie te komen, is dus eigenlijk al een aanzienlijk hogere drempel vastgelegd dan die tweederdemeerderheid voor een Nederlandse grondwetswijziging, namelijk een 100% meerderheid van de deelnemende staten.

Alle beslissingen, ook zeer ingrijpende, kunnen door het Nederlandse parlement genomen worden met gewone meerderheid van stemmen, behalve wanneer het gaat om aanpassing of afwijking van de Grondwet. Ligt het dan niet voor de hand dat beslissingen ten aanzien van zaken die in Europees verband geregeld moeten worden, op dezelfde manier met gewone meerderheid van stemmen kunnen worden genomen behalve, natuurlijk, wanneer het gaat om afwijking van de Grondwet? Wat maakt beslissingen bij Europese regelgeving, ook zelfs bij basisregelgeving en bij regeling van toelating van nieuwe leden tot de EU, zo anders dan andere, soms heel ingrijpende beslissingen, zou ik de indiener willen vragen. De vraag bij Europese regelgeving is immers al, en moet ook zijn, of voldoende landen, en vaak betekent dat alle deelnemende landen, zich in een beslissing kunnen vinden. In de praktijk gaat het dus ook bijna altijd om moeizaam tot stand gekomen compromissen die uiterst moeilijk meer aan te passen zijn aan de wensen achteraf van één dwarsligger.

Voorzitter. Ten slotte even praktisch. Een tweederdemeerderheid is veel gevraagd. Dat blijkt uit het feit dat grondwetsherziening in dit land een moeizame zaak is. De ontwikkeling van Europa in bepaalde aspecten te binden aan een tweederdemeerderheid kan makkelijk leiden tot blokkeren van verdere ontwikkeling, juist ook gelet op dat karakter van moeizaam gevonden compromis van veel besluiten.

De heer Köhler i (SP):

Ik zou de heer Ten Hoeve willen vragen wat hij er in dit verband van vindt dat in veertien van de andere EU-lidstaten voor aanpassing van de EU-verdragen wel een gekwalificeerde meerderheid vereist is. Vindt hij het irrationeel dat zij dat zo doen gezien de logica van de besluitvorming die hij schetst?

De heer Ten Hoeve (OSF):

Ik heb niet de neiging mij een oordeel aan te matigen van wat in andere landen een juiste regeling van zaken is. In andere landen liggen de politieke verhoudingen heel anders, liggen de manier waarop tegen zaken wordt aangekeken en ook de manier waarop tegen de Europese Unie wordt aangekeken, heel anders. Ik constateer dat in een enkel geval een dergelijke regeling ook wel eens grote problemen heeft gegeven, die gelukkig tot nu toe opgelost zijn, maar die ook in een situatie kunnen uitmonden die moeilijk oplosbaar is. In ieder geval constateer ik dat voor wat betreft ons land.

De laatste zin die ik uitsprak was, geloof ik, dat de politieke ontwikkeling extra aanleiding geeft om deze problemen onder ogen te zien. Ik zou vinden dat zoiets onverantwoord zou zijn bij een zich nog vormende overheid of quasi-overheid die nog voortdurend in existentiële crises zijn vorm moet zien te ontwikkelen. Is de indiener dat niet met mij eens?

Afwijking van onze geformuleerde basiswaarden of basisinrichtingseisen, onze Grondwet, vergt al tweederdemeerderheid en dat wordt door de in 2009 in de Tweede Kamer aangenomen motie-Schinkelshoek nog eens onderstreept en extra bewaakt. Daar ligt toch onze waarborg tegen aantasting van onze rechtsorde?

Voorzitter. Ik wacht graag op de reactie van indiener en van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ten Hoeve. Ik geef het woord aan mevrouw Duthler.